a. Gedurende de laatste tweehonderd jaar wisselden markt en overheid elkaar af voor wat betreft
hun invloed die zij uitoefenden binnen het economische systeem.
Benoem in hoofdlijnen:
• de perioden waarin de overheid meer invloed uitoefende,
• de aanleiding om dit te doen en
• de reden om deze invloed weer te verminderen.
De eerste periode waarin de overheid meer invloed uitoefende op de markt was in de eerste helft
van de twintigste eeuw, de aanleiding hiervoor was door de Grote Depressie uit de jaren ‘30. De
werkloosheid steeg toen tot ongekende hoogte en in sommige landen namen de regeringen de
economische leiding over omdat er geen vertrouwen meer was in het kapitalistische systeem. De
invloed nam in een deel van de landen weer af na de Tweede Wereldoorlog omdat er een herstel
van de groei kwam dankzij de gestuurde heropbouw van de economieën van de overheden in het
westen. In de jaren ’80 was de terugkeer van het marktsysteem omdat de gestuurde economieën
tegen hun grenzen botste waardoor zij niet economisch en technologisch vooruitgingen.
De tweede periode was met de crisis van 2008, de overheid week niet af van het marktsysteem maar
de grenzen van het marktsysteem werden weer zichtbaar en de overheden namen de zaak over
waardoor er meer politieke sturing en controle kwam. De invloed werd weer minder omdat er werd
gemerkt dat ook het overheidssturing beperkingen heeft.
b. Het idee van de ‘zorgzame overheid’ staat lijnrecht tegenover de zogenoemde trickle down theorie.
Leg dit uit.
De zorgzame overheid zorgde voor socialezekerheidssystemen in hun nieuwe economische model
waarin gegarandeerd werd voor het bestaan voor iedereen die bescherming moest bieden voor de
miljoenen werklozen, zieken en gehandicapten. Hierbij werd het inkomen van de topverdieners bijna
volledig afgeroomd via de belasting omdat zij werden gezien als mensen die niet ect bijdragen aan
de economische welvaart.
De trickle-down theorie houdt in dat de succesvolle rijke mensen veel bijdragen aan de materiële
welvaart en daarom in de watten gelegd moeten worden. De armere mensen profiteren dan van de
initiatieven van de enkelen die grote inkomens en vermogens opstapelen. Deze theorie werd dus
met de zorgzame overheid in de prullenbak gegooid na de Grote Depressie.
c. In de 70’er jaren trad de beperking van een sterke overheidssturing op de economie steeds
duidelijker aan het licht. Beschrijf twee hoofdoorzaken van deze beperking.
Technologische vernieuwing bleef uit en genationaliseerde bedrijven leden grote verliezen die door
belastingen moesten worden bijgepast. Ook waren er grote tekorten aan essentiële goederen en
diensten.
De oorzaak van het falen van het creëren van materiële welvaart was dat de centrale planning twee
problemen kende, namelijk dat er een informatieprobleem was en dat de centraal geleide
economische model mensen te weinig prikkelt om creatief bezig te zijn en te experimenteren.
d. Niet alleen in de relaties tussen organisaties kreeg het marktsysteem een steeds grotere invloed,
ook binnen organisaties ontstonden ‘markten’. Leg uit waaruit deze marktwerking binnen
organisaties blijkt.
, De bedrijven werden meer en meer gedreven om ook binnen de onderneming marktprincipes toe te
passen door bonussen die de inzet van werknemers moesten verscherpen in de hoop tot betere
prestaties. Ook werd er nu gebruik gemaakt van outsourcing, activiteiten die de onderneming eerst
zelf organiseerde werden nu uitbesteed aan bedrijven buiten de onderneming waardoor de
dienstverlenende bedrijven tegen elkaar uitgespeelt konden worden om diensten nog goedkoper te
krijgen dan toen ze die zelf verrichtten.
Hoofdstuk 2
a. Wat wordt bedoeld met de term kapitalisme?
Het kapitalisme is een economisch stelsel dat wordt gekenmerkt door particulier eigendom van de
middelen van productie, vervoer en handel, en door vrije markten voor goederen, diensten, kapitaal
en arbeid. De productiemiddelen (arbeid, gebouwen, grondstoffen en machines) en
verbruiksgoederen volledig in particulier bezit zijn en waarin gestreefd wordt naar een zo groot
mogelijke winst.
b. Leg uit dat het decentrale karakter van een economie bijdraagt aan het succes van het
kapitalisme.
Consumenten beslissen autonoom hoeveel en wat zij willen consumeren en bedrijven kiezen
hoeveel en wat zij willen produceren. De beslissingen worden gecoördineerd op de markt van vraag
en aanbod. Door het gedecentraliseerde systeem is er een dynamiek die ondernemers voortdurend
doet zoeken naar nieuwe producten en diensten, en naar nieuwe en goedkopere
productiemethoden. Dit vraagt ook naar technologische vooruitgang en ook vooruitgang in
materiële welvaart.
c. Uit de inzichten van Adam Smith kunnen we concluderen dat de individuele rationaliteit goed
samengaat met de collectieve rationaliteit. Leg wat bedoeld wordt met goed samengaan van
individuele en collectieve rationaliteit.
In het marktsysteem wordt is er als het ware een ‘onzichtbare hand’ aanwezig die er voor zorgt dat
het streven naar eigenbelang van producenten vanzelf in de richting van het algemeen belang wordt
geduwd. Wat dus goed is voor het individu is ook goed voor het collectief. Als iedereen zijn eigen
belang nastreeft wordt het collectieve belang het beste gediend.
d. Beschrijf een voorbeeld van een positief extern effect en een voorbeeld van een negatief extern
effect.
Een externe effect is een onbedoelde bijwerking van productie of consumptie die de welvaart van
een ander dan de veroorzaker beïnvloedt. De bijwerking kan zowel positief als negatief zijn.
Bij een positief extern effect neemt de welvaart van de externe partij toe. Bij een negatief extern
effect daalt de welvaart van de externe partij. Omdat de veroorzaker (bij productie de producent)
zélf niets merkt van het externe effect, is er ook geen reden om iets door te berekenen in de prijs.
Daarom wordt ook vaak gezegd dat externe effecten niet in de prijs zijn verrekend.
Het meeluisteren naar je de muziek van je buren als je in de tuin zit kan zowel positief als negatief
zijn. Als je het rotmuziek vindt is het negatief. Het wordt echter een positief extern effect als je het
leuke muziek vindt.
e. De Grauwe verwijst naar wat door Daniel Kahneman (Ons feilbare denken) Systeem I en Systeem II
wordt genoemd. Beschrijf hoe een consument bij de aanschaf van een houtkachel door beide
systemen beïnvloed wordt.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller jonibeerthuizen. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.89. You're not tied to anything after your purchase.