100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Kwantitatieve Methoden En Technieken Van Criminologisch Onderzoek (R_MTCO) - Begrippenlijst en opsommingen, ISBN: 9789462368347 $5.35
Add to cart

Summary

Samenvatting Kwantitatieve Methoden En Technieken Van Criminologisch Onderzoek (R_MTCO) - Begrippenlijst en opsommingen, ISBN: 9789462368347

2 reviews
 136 views  15 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

LET OP - dit document is ook te vinden onderaan mijn andere aangeboden samenvatting. Begrippen en lijstjes/opsommingen/formules van het vak "Kwantitatieve methoden en technieken van criminologisch onderzoek", van het boek "Methoden en Technieken van Onderzoek in de Criminologie" van Bijleveld (7e d...

[Show more]

Preview 4 out of 19  pages

  • Yes
  • January 19, 2021
  • 19
  • 2020/2021
  • Summary

2  reviews

review-writer-avatar

By: sarawolfs • 1 year ago

review-writer-avatar

By: sanderwubben • 3 year ago

Translated by Google

A very fine and clear list of concepts!

avatar-seller
Begrippen en lijstjes

,H1: Inleiding
Objectwetenschap: criminologie houdt zich niet zozeer bezig met één soort verklaring van zekere
fenomenen, maar met allerlei verklaringen van één en hetzelfde soort fenomeen. Voor één
fenomeen zijn dus verklaringen uit verschillende wetenschappen aan te dragen.

Nadelen definitie criminaliteit volgens Wetboek van Strafrecht:
1. Kijkt niet naar gedragingen die niet strafbaar zijn maar wel samenhangen met criminaliteit
2. Definities in het Wetboek van Strafrecht veranderen
3. Bemoeilijkt internationale vergelijkingen door verschillen definities tussen landen

Standaardclassificatie is belangrijk voor de vergelijkbaarheid van onderzoek.

Eisen wetenschap:
1. Moet rationeel zijn
2. Moet streven naar waarheid
3. Moet objectief zijn
Ø Met intersubjectiviteit wordt genoegen genomen: een afgezwakte vorm van objectiviteit,
als onderzoekers tot hetzelfde subjectieve oordeel komen
Verschillende wetenschapsopvattingen:
1. Fenomenologie: de studie van mens kan niet naar de uiterlijkheden van zijn situatie gebeuren,
maar kan alleen zinvol door de mens in relatie tot zijn omgeving te onderzoeken. Die relatie
moet onderzocht worden naar de betekenis die de situatie voor het individu heeft
2. Symbolisch interactionisme: interactie tussen mensen staat centraal. Mensen interacteren
met symbolen. De onderzoeker moet de symbolen begrijpen, bijvoorbeeld door middel van:
Ø Participerende observatie: de onderzoeker kruipt zo veel mogelijk in de huid van het
onderzochte om interacties zo goed mogelijk te begrijpen
3. Neopositivisme: probeert als het ware een huis van wetenschappelijk getoetste uitspraken te
bouwen, steentje voor steentje. Basisuitspraken worden getoetst op waarheid, daarmee
wordt vastgesteld of een theorie waar is of niet. Tegenhanger van het kritisch rationalisme
4. Kritisch rationalisme: absolute kennis bestaat niet, men kan er nooit zeker van zijn of iets waar
is, alleen of iets onwaar is. Deze onderzoekers beginnen met een opgebouwde theorie en
kijken of ze deze kunnen falsificeren. Alle kennis is voorlopig. (Popper).

De empirische cyclus: elk empirisch onderzoek doorloopt fasen, de terugkoppeling zorgt voor spiraal
1. Theorie: observatie/idee, afgebakend onderwerp, wat is er al bekend, wat ontbreekt?
2. Inductie: formuleren abstracte onderzoeksvraag, geeft richting aan
3. Deductie: vaagheid van begrippen wordt ingevuld, concretiseren hypothese, aanstippen van
operationalisatie en meetmethode, inwisselbaarheid van onderzoeker
4. Toetsing: uitvoering van onderzoek, dataverzameling, regels voor toetsingsprocedure
5. Evaluatie: resultaten vergelijken met bestaande kennis, is het onderzoek van voldoende
kwaliteit, hebben de gegevens genoeg zeggingskracht? Met 4 criteria:
a. Op grond van hun logische consistentie (absoluut): logisch geheel?
b. Toetsbaarheid (absoluut): toetsbaar aan de werkelijkheid?
c. Parsimonie (relatief): kiezen voor de eenvoudigste theorie
d. Compatibiliteit (relatief): kiezen voor theorie die meest aansluit

,Model: heeft structuurovereenkomst met de werkelijkheid van het onderzochte fenomeen
1. Onafhankelijk van de werkelijkheid
2. Bekender dan de werkelijkheid
3. In structuur overeenkomend met de werkelijkheid
Theorie: soort model, maar veelomvattender, leidend tot voorspellingen, verklaren van waarneming

1. Microniveau: kleinste analyse-eenheid, vaak het individu
2. Macroniveau: processen op hoog aggregatieniveau, boven individu, bijvoorbeeld de staat
Ø Ecologische fout: onderzoekers die bevindingen van ene niveau van toepassing verklaren
op het andere niveau
3. Mesoniveau: ziet hier tussenin, ook ecologische fout mogelijk

Kwantitatief: hoeveel-vragen, precies en brede geldigheid, cijfermatige inzichten
Kwalitatief: hoe-vragen, diepte-interviews, contextualiteit, draait om woorden, diepgaande info

Confounding kenmerken: een derde variabele verstoort de relatie tussen de onafhankelijke en
afhankelijke variabele, onontwarbaar

Longitudinaal onderzoek: de onderzoeker verricht metingen door de tijd heen, bij een groep die niet
verandert
Cross-sectioneel: er wordt op één moment in de tijd gekeken, gaat over generaties heen

Waarin verschilt criminologisch onderzoek met ander onderzoek?
1. De populatie wil niet gezien worden, verzet zich, heeft een negatief belang bij onderzoek
2. Er zijn veel officiële gegevens bekend, al geven deze een onderschatting (dark number). Dit
geeft selectiviteit. Deze informatie geeft geen keteninformatie en de kwaliteit is onduidelijk,
de informatie is van oorsprong niet voor onderzoeksdoeleinden maar operationeel
administratief.
3. Criminologische gegevens zijn scheef verdeeld dus statistisch lastig, en bovendien gelaagd.
4. Er is sprake van een normatief en ethisch kader, veel onderzochte interventies worden niet
door de onderzoeker maar door instanties gedaan.

, H2: Onderzoek naar criminaliteit en aanverwante zaken

Meetniveaus:
1. Nominaal: getallen als label, classificatie, onderscheiding
2. Ordinaal: rangorde, maar getal zelf heeft geen betekenis, alleen de volgorde (preferentie)
3. Interval: de verhouding van verschillen heeft een vaste betekenis (temperatuur)
4. Ratio: de verhouding van verschillen hebben betekenis, er is een nulpunt (productprijs)
5. Absoluut: alle informatie ligt vast (frequentietelling)

Hypothetisch construct: term waarmee naar een niet-uitwendig waarneembaar kenmerk van
personen wordt verwezen, dat verondersteld wordt aanwezig te zijn (intelligentie)
Conceptuele definitie: hiermee wordt gedefinieerd wat onder de constructen wordt verstaan
Operationele definitie: handelingen die worden verricht om meting van construct te krijgen

Validiteit: meet je wat je beoogt te meten?
Betrouwbaarheid: meet je nauwkeurig?

1. Constructvaliditeit
o Betrouwbaarheid (is er precies gemeten?)
o Validiteit van de operationalisatie
§ Inhoudsvaliditeit (is het hele spectrum van het construct gemeten?
§ Criteriumvaliditeit (voorspelt de meting een criterium?)
§ Constructvaliditeit in engere zin (is het bedoelde construct gemeten?)
2. Statistische conclusie validiteit (is het verband statistisch significant?)
3. Interne validiteit (is er geen schijnverband?)
4. Externe validiteit (geldt het resultaat ook buiten de onderzochte groep?)
Ø Stappenschema: strikt gesproken stopt na de eerste ‘nee’ de onderzoeksinspanning

Betrouwbaarheidsanalyses:
1. Test-hertestbetrouwbaarheid (rxx’)
2. Interboordelaarbetrouwbaarheid Proportie overeenstemming

a. Pearson correlatie-coëfficient
b. Intraclass coëfficient
c. Proportie overeenstemming
d. Cohens kappa
3. Split-half: twee parallelle helften vergelijken Cohen’s kappa

4. Crohnbach’s alpha: alle mogelijke helften vergelijken

Analyse van de validiteit van de operationalisatie
1. Face validity: op het oog, gezond verstand
2. Criteriumvaliditeit: hangen scores samen met gedrag dat ze beogen te voorspellen?
3. Convergente validiteit: metingen moeten met de metingen van andere constructen
samenhangen waar ze volgens de theorie mee moeten samenhangen
4. Divergente validiteit: omgekeerd: metingen moeten niet samenhangen met die waarmee ze
volgens de theorie niet mee horen samen te hangen

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller EmilyE. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $5.35. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

53022 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$5.35  15x  sold
  • (2)
Add to cart
Added