Kinesitherapeutisch onderzoek: Onderste Lidmaat
Hoofdstuk 1: Heup
1 Anatomie
A Osteologie
De caput femoris is ellipsvormig en is volledig bedekt met kraakbeen. Het acetabulum bestaat uit 3
bekkenbeenderen waarvan alles een derde voor de kom gaat zorgen. Het is onvolledig bedekt uit
kraakbeen. Er is ook nog een labrum acetabuli die de kom een beetje dieper maakt.
B Arthrologie
Het is een nootgewricht die in het acetabulum past op de fossa acetabuli en het gaat beter passen
via het labrum acetabuli.
Het kapsel loopt vooraan over het collum femoris naar de linea intertrochanterica en achteraan over
2/3de van het collum naar de binnenkant van de crista intertrochanterica.
Er zijn 5 ligamenten aanwezig:
- Lig. Pubofemorale: ventraal
- Lig. Iliofemorale: ventraal
- Lig. Ischiofemorale: dorsaal
- Zona orbicularis: verdikking kapsel
- Capitis femoris: in het kapsel, doet aan bloedvoorziening
2 Kinesiologie
A Arthrokinematica
De anatomische houding van de heup is de nulstand. In een rustgevende positie bestaat die uit 30°
flexie, 30° abductie en 10° exorotatie. De CPP is volledige extensie, abductie en endorotatie, dus
volledig naar buiten gedraaid eigenlijk. Een capsulair patroon hier is
endo>flexie>abductie>hyperextensie.
B Functie
De heup zorgt voor de verbinding tussen het onderste lidmaat en de romp. Hierdoor is het nodig om
een grote stabiliteit te hebben en dus minder mobiliteit. Maar deze mobiliteit kan stevig
,gecompenseerd worden door de beweeglijke lumbale wervels. Ook is er aan de heup en rug veel kan
op blessures door de grote amplitudo die het kan afleggen. Hierdoor hebben we stevige spieren
nodig van extensie en flexie die het mooi in balans kunnen houden. Ook voldoende bewegen door
niet te stijf te worden is belangrijk. Als we dan eens iets verrekken, kan dit een grotere impact
hebben.
C Osteokinematica
Bij een flexie kunnen we passief meer dan actief uiteraard. De amplitudo is afhankelijk van de positie,
120° met gebogen knie en 90° met gestrekte knie.
Factoren die dit beperken:
- Met gebogen knie: zacht weefsel
- Met gestrekte knie: quadriceps
- Beenderen
Bij een extensie is passief ook groter dan actief. De amplitudo hangt af van de positie, met gestrekte
knie 20° en met geplooide knie 10°.
Factoren die dit beperken:
- Alle ligamenten
- Quadriceps (heupflexoren)
Bij een abductie is de beweging ook passief groter dan actief. Je kan tot 35 of 45° gaan actief, passief
180° bij getrainde mensen. De amplitudo is afhankelijk van de stand van de knie. Een abductie gaat
gepaard met een lateroversie van het bekken.
Bij een adductie is passief ook groter dan actief. Actief is dit maximaal 30°. De amplitudo is
afhankelijk van de mate van lateroversie van het bekken en NIET afhankelijk van de stand van de
knie!
Factoren die dit beperken:
- Lig. Iliofemorale
- Abductoren
Bij een rotatie is er geen beweging van het bekken. Er is wel een verschil bij het plooien van de heup
en knie:
- Met gestrekte heup en geplooide knie
➔ Exo: 45°
➔ Endo: 30°
- Met geplooide heup en geplooide knie
➔ Exo: 60°
➔ Endo: 45°
D Stabiliteit van de heup
De stabiliteit van de heup wordt bepaald door de capitis femoris die in het acetabulum past. Van de
capitis femoris ga je over naar de collum femoris en dan zo naar de schacht en dan de rest van de
femur. De as van de capitis femoris (mediaal, ventraal, craniaal) maakt met de as van de schacht een
hoek van 125°, de inclinatiehoek. Die maakt op zijn beurt een hoek met het frontale vlak, de
declinatiehoek en is tussen de 10 en 30 graden. De inclinatiehoek kan vergroten, coxa valga, wat het
instabieler maakt. Het kan verkleinen, coxa varum, wat het stabieler maakt. Ook de declinatiehoek
kan dat. Met een anteversie gaat de hoek vergroten en wordt die instabieler, met een retroversie
wordt die kleiner en stabieler.
Ligamenten spelen ook een rol de stabiliteit van een lichaamsdeel:
Bij een extensie zullen de ligamenten strakker staan waardoor er meer stabiliteit is, bij een flexie zijn
die soepeler.
Ook de spieren dragen mee aan de stabiliteit. De spieren in dwarse richting verhogen de stabiliteit,
de spieren in lenterichting verlagen de stabiliteit.
In het sagittale vlak: Is de zwaartelijn VOOR de flexie-extensie as is er een anteversie en een extensie.
Is de zwaartelijn ACHTER de as is er een retroversie en een flexie.
In het frontale vlak: BIJ STAND is er een adductie-abductie wisselwerking. UNIPODALE STAND is er
abductie van het standbeen.
,Hoofdstuk 2: Knie
1 Osteologie
Het is belangrijk is om inzicht te verwerven in de ligging en oriëntatie van de beenderen in de ruimte
en ten opzichte van elkaar om het gewricht beter te begrijpen. Het is een schakel tussen onderbeen
en bovenbeen, tussen tibia en femur en een schakel tussen heup en enkel.
In het frontale vlak vind je de Q-hoek. Die wordt gemaakt door de lijnen van de SIAS tot
het midden van de patella en van het midden van de patella naar het midden van de
tuberositas tibae. Deze is normaal gezien altijd 10 – 15°. Dit vertelt iets over de
stevigheid van de quadriceps. Bij een omgekeerde Q-hoek spreken we van een VARUS
of O-BENEN. Bij een vergrote Q-hoek spreken we van een VALGUS of X-BENEN. Vooral
de vrouwen hebben valgus door de bredere heupen.
In stand is er een 0° extensie van de knie. Echter is dit bij 95%
van de mensen eerder een overstrekking of hyperextensie.
Een overstrekking noemen we RECURVATUM, de quadriceps
moet weinig energie leveren.
Een flexie-stand noemen we FLEXUM, er is een flexie tekort!
Het tibiofemoraalgewricht bestaat uit de tibia en de femur. Het kopgedeelte is de femur. Die bestaat
uit 2 condylen met een fossa intercondylaris in het midden:
- Convex
- Katrol
- Richels facies patellaris naar achter
- Zijkant spiraalvormig met kromming naar achter
- Vooraan is mediale condyl hoger
- Mediale condyl is ook groter
Het komgedeelte is de tibia, met 2 condylen en een ementia intercondylaris:
- Concaaf
- Schotelvormig: 8 graden naar achteren
- Menisci in de gewrichtsspleten
- Vangen de schok van de zware landing op: MOGELIJKE relatie met kruisbandletsels!
Het patellofemoraalgewricht is gevormd met de patella. Het ligt tussen mediale en latere epicondyl
van de femur. De patella is het grootste sesambot en is een beetje wigvormig door de facies
patellaris. De buiging wordt in stand gehouden door de mediale en laterale retinaculum. Mediaal is
dit verbonden met de vastus medialis. Lateraal is dit vebonden met de vastus lateralis en de tractus
iliotibialis. De sporen van de patella zijn beïnvloed door de bewegin en functie van de heup.
De ideale positie van de patella is sagitaal gezien parallel aan de femur, frontaal gezien tussen de
condylen. Met een 90° flexie is de patella tegen het meeste distale deel van de femur (grootste
raakvlak!). Ligt de patella hoger, dan spreken we van PATELLA ALTA, ligt deze lager spreken we van
PATELLA BAJA. De patella zorgt ervoor dat de momentarm van de extensoren groot blijft tijdens een
flexie.
,2 Osteokinematica
Er zijn enkele bewegingen mogelijk voor de knie:
- Flexie/extensie: 0 – 140° met 10° hyperextensie.
- Rotatie: altijd met gebogen knie, 90° knieflexie is er 40° rotatie, altijd onbelast want anders is
er compressie van lichaamsgewicht en spieren.
- Varus/valgus: bij gestrekte knie in rust is er 5° verschuiving van onderbeen tov bovenbeen,
bij belasting kan dit niet door de verhoogde translationele stijfheid tegen de
afschuifkrachten.
3 Ruststand en nulstand
De nulstand van de knie bij een gestrekt been is 170° of 10° voor de Q-hoek.
De ruststand of LPP is 30° flexie. Ook als je pijn hebt, zal de knie automatisch in 30° gaan.
4 Closed packed position
De CPP van de knie is maximale extensie.
5 Capsulair patroon
Voor een capsulair patroon is er meer beperking in flexie dan extensie, en rotaties zijn beperkt!
Flexie>extensie
6 Artrokinematica van het tibiofemorale gewricht
We hebben een rol-glij mechanisme en knee locking mechanisme.
De rol-glij mechanisme is het glijden van de tibiaplateau op de condylen van de femur in een open
keten. De translatiebeweging is gelijk aan de rolbeweging. Het naar achter glijden en naar voor
bewegen, anders is er een constante ontwrichting. De eerste 15° flexie is een zuivere rol, vanaf dan
ook een rolbeweging.
De knee locking mechanisme is belangrijk bij de extensie van de knie. Bij de laatste 30° extensie, is er
een 10° exorotatie van de tibia, LOCK.
,7 Statische stabilisatoren van het kniegewricht
De knie heeft een grotere stabiliteit nodig dan de schouder. Het moet het lichaamsgewicht kunnen
dragen en bij buigen ook een redelijk goeie bewegingsvrijheid hebben. De eisen zijn hoog voor een
gewichtsdragende functie logischerwijze!
De menisci liggen op de tibiaplateau in de gewrichtsspleten. De mediale is meer C en de laterale is
meer een O. De mediale meniscus is duidelijker voelbaar en ook meer beweeglijker waardoor de
meeste letsels ook mediaal voorkomen. De buitenkant van de menisci zitten verwerkt in het kapsel.
Ze dienen als schokdempers, beter passen van tibia en femur en zorgt voor minder inter-articulaire
druk.
Er zijn ook de collaterale ligamenten, mediaal en lateraal. Mediaal ligt in het kapsel, lateraal net
buiten het kapsel. Het zorgt voor een zijdelingse stabiliteit waardoor de rotatie en translatie beperkt
is en de varus/valgus ook beperkt en beschermd wordt. Deze ligamenten zijn gespannen bij extensie
en ontspannen bij flexie.
De voorste en achterste kruisbanden voorkomen een voor- en achterwaartse translatie. Bij een
endorotatie zullen de banden onder meer spanning komen, bij een exorotatie onder minder
spanning. De VKB zorgt er voor dat de tibia NIET naar VOOR gaat en de AKB zorgt er voor dat de tibia
NIET naar ACHTER gaat. De VKB komt onder spanning door een extensie, de AKB door een flexie.
De rotatiestabiliteit wordt verzorgd door de collaterale ligamenten en de kruisbanden. Bij een
endorotatie komen de kruisbanden onder spanning en de collaterale ligamenten ontspannen. Bij een
exorotatie komen de kruisbanden tot rust en de collaterale ligamenten spannen op!
8 Spierwerking rond het kniegewricht
De voornaamste spieren zijn de quadriceps en de hamstrings.
Bij een knie-extensie is de quadriceps heel belangrijk! De rectus femoris, vastus medialis, vastus
intermedius en vastus lateralis hebben elk een rol in de extensie. De vastus medialis obliquus (het
uiteinde van de medialis) heeft echter wel eerder een stabiliserende rol want de vezels liggen daar
dwarser!
Bij een flexie is de hamstring heel belangrijk. Dit zijn de semimembranosus, semitendinosus en de
biceps femoris. Ze doen een excentrische krachtige beweging waarbij de spier in verlengde positie
komt. Het doel is vooral om de krachtige extensie af te remmen!
Voor het loop- en stappatroon is het dus heel belangrijk dat er een activiteit/deactiviteit van de
quadriceps en hamstrings is.
,De stabiliteit wordt extra geholpen door de spieren. Het LCL wordt het geholpen door de tractus
iliotibialis als de tensor fascia latae opspant. Het MCL wordt geholpen door de sartorius,
semitendinosus en gracilis. En door de rechte vezels en gekruiste vezels van de quadriceps is er een
extra vezelige bedekking op de voorzijde van de knie.
Hoofdstuk 3: Voet/enkel
1 Algemeen
De voet en de enkel zorgen voor de laatste schakel van het OL. Ze hebben hun eigen specifieke
functies: springen, lopen, staan… de voet heeft 2 tegengestelde functies, stabiliteit en mobiliteit. De
voet is in staat om nu eens meer stabiliteit te geven en anderzijds om soms meer mobiel te zijn om
aan te passen aan de ondergrond.
2 Terminologie
De voet maakt een hoek van 90° met het onderbeen. Het bovenste spronggewricht heeft ook een
iets andere benaming voor de richtingen dan andere gewrichten dankzij de positie.
,3 Kinesiologie van het bovenste spronggewricht
In de anatomie worden er 3 assen gevormd van de voet.
Plantairflexie en dorsiflexie rond de latero-laterale as, pronatie en
supinatie rond de lengte as, abductie en adductie rond de cranio-
caudale as.
In de kinesiologie spreken we van functionele assen want deze
liggen in 3D verband en individueel verschillend. De bewegingen
worden bepaald door de gewrichtsvlakken en de capsulo-
ligamentaire structuren.
De tibia en de fibula vormen samen de enkelvork met de talus tussenin. Het begeleidt de sagittale
beweging.
De facies articularis distalis tibae is concaaf en de trochlea is
convex dus deze passen op elkaar. Dit is het bovenste
spronggewricht. Als dit symmetrisch was, zou er een zuivere
beweging zijn rond de medio-laterale as. Alleen is dit in
realiteit niet het geval.
Het is zo dat de trochlea (cilinder) niet symmetrisch is en
een goot heeft van dorsaal/mediaal naar ventraal/lateraal.
Daardoor is er geen zuivere beweging maar een 3D-
beweging.
Ook is de laterale malleolus groter dan de mediale en ligt die meer dorsaal en distaal. De as van het
bovenste spronggewricht ligt dus van distaal, lateraal en dorsaal naar proximaal, mediaal en ventraal.
,Door de 3D-beweging zal het bovenste spronggewricht altijd een combo beweging hebben. Zo gaat
plantairflexie samen zijn met adductie en supinatie (INVERSIE) en de dorsiflexie altijd met een
abductie en pronatie (EVERSIE). Er zal altijd een hoofdcomponent zijn, deze in het sagittale vlak!
Normaal is er een 50° plantairflexie en 20° dorsiflexie.
Dit is van belang bij het stappen en wandelen, vooral de flexies zijn belangrijk in een gesloten keten.
Bij de vooruit- en achteruitbeweging van het lichaam met een vaste voet op de grond moet er
voldoende dorsiflexie zijn om te bewegen.
Bij de trochlea tali zien we als we stappen dat de voorkant van de trochlea breder is dan de
achterkant. Dus bij een dorsiflexie zal de voorkant van de trochlea zich tussen de vork moeten
wringen, wat voor extra stabiliteit zorgt. En bij plantairflexie zal de achterkant van de trochlea tussen
de vork komen, deze is smaller dus veel minder stabiliteit.
Het feit dat de trochlea zich tussen de vork zal moeten wringen, zorgt voor een compensatie van de
fibula.
, Dit noemt men ‘diastase’. De diastase zal er ook voor zorgen het membrana interossea onder
spanning zal staan en de vezelrichting horizontaal zal worden getrokken.
Dit wil zeggen dat bij zo een klinisch onderzoek van de dorsiflexie ook moet gekeken worden naar het
tibio-fibulair gewricht om te zien of er compensatiebewegingen zijn en welke invloed die kan hebben
op bvb. de ROM van het bovenste spronggewricht.
Bij een plantairflexie is net het omgekeerde het geval. De trochlea tali schuift naar voor en het
smaller einde schuift tussen de vork wat voor een LPP gaat zorgen. Dit is de reden voor een grote
kans op een enkelverstuiking.
Opmerking: de fibula kan niet op zichzelf bewegen! Het kan alleen maar bewegen als er iets in het
bovenste spronggewricht gebeurt.
Dorsiflexie heeft enkele remmers zoals de gastrocnemius, soleus en plantaris. Ook het dorsale deel
van het kapsel en de dorsale vezels van de collaterale ligamenten. Het collum tali botst ook tegen de
voorkant van de tibia.
Bij plantairflexie is dit andersom. De remmende spieren zijn de tibialis anterior, extensor hallucis en
de extensor digitorum. De ventrale vezels van het ventrale kapsel en collaterale ligamenten werken
ook en de tubercula posteriora tali botst tegen de achterkant van de tibia.
Voor het klinisch onderzoek is het belangrijk te weten dat de nulstand de stand is waar de voet met
het onderbeen 90° maakt. De MCPP is max dorsiflexie en MLPP is 10° plantairflexie. Het capsulair
patroon is de plantairflexie meer beperkt dan de dorsiflexie.
Plantair >> dorsi
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller wannesvanhoutte. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.26. You're not tied to anything after your purchase.