Complete samenvatting AFP 1.
Alle onderwerpen komen aan bod. Volledige samenvatting.
Duidelijk te leren met behulp van vraag- en antwoord.
De geel gemarkeerde vragen zijn degene die ik op mijn examen heb gekregen. Heb zelf een 8,7 voor de toets gehaald.
AFP 1
Anatomie en fysiologie:
Hoofdstuk 1:
1.2. Anatomie
Anatomie =
Wetenschap die de opbouw van het menselijk lichaam bestudeert
Orgaan =
Afzonderlijke delen van het lichaam die 1 of meer functies vervullen
Orgaanstelsel =
Meerdere organen die direct samenhangende taken verricht, zoals het circulatie stelsel of
het ademhalingsstelsel
Weefsel =
Meerdere cellen bij elkaar vormen een weefsel, dat weefsel vormt een orgaan
Cellen =
Kleinste bouwstenen van het lichaam
Opbouw van het lichaam van klein naar groot:
cellen – weefsel – orgaan – orgaanstelsel - lichaam
1.3. Fysiologie
Fysiologie =
Wetenschap die kijkt naar het normaal functioneren van de onderdelen van het lichaam
Processen in het menselijk lichaam:
- Vegetatieve processen (levensverrichtingen)
o Stofwisseling * Ademhaling
o Bloedsomloop * Warmtehuishouding
- Animale processen (niet van levensbelang)
o Het bewegen * Waarnemen van de omgeving
o Reageren op de omgeving * Psychische functies (zoals emoties)
2.1. Bouw en functie van cellen
- Celmembraan
o Dun vliesje dat de cel sluit
o Heeft wel kleine openingen voor de uitwisseling van stoffen tussen de cel en
omgeving
o De cel laat niet alle stoffen binnen > half doorlaatbaar = semipermeabel
- Cytoplasma > celvloeistof
o Bestaat uit water, koolhydraten, eiwitten en zouten
o Zorgen voor het transport binnen in de cel
o In de vloeistof zitten de celorganellen > soort orgaantjes van de cel
- De celkern
o Het regelcentrum dat cel processen en celstofwisseling stuurt
o Wordt beschermd door een membraan die in verbinding staat met het
cytoplasma
o Speelt belangrijke rol bij voortplanting van de cel + bevat erfelijke
eigenschappen > ligt in de chromosoom
- Chromosomen
o Zit DNA in > geeft jou uiterlijke/innerlijke eigenschappen
o Bevinden zich in de celkern
o Mens heeft er 46 van > 23 van moeder 23 van vader
o Van de 23 paar is 1 paar geslachtscellen (XX = meisje XY = jongen)
o 22 paar zijn autosomen = lichaamschromosomen
- Celorganellen
o Verzorgen elk een deel van de stofwisseling van de cel
o Endoplasmatisch reticulum
Zorgen voor de opbouw van eiwitten in de cel > eiwitsynthese
Zitten donkere korrels op > ribosomen
o Golgi-apparaat
Zorgen voor transport, opslag en uitscheiding van de stoffen die in de
cel worden aangemaakt
o Mitochondriën
Bevatten veel eiwitten en vetten
Zijn de energiecentrales van de cel
, o Lysosomen
Zijn gevormd uit splitsende enzymen
Zijn betrokken bij de afbraak van stoffen die zijn opgenomen door de
cel
o Centriolen
Belangrijke rol bij de voortplanting van de cel
2.2. Celdeling: Mitose en meiose
Mitose
1. Er is 1 cel met 23 paar chromosomen
2. De chromosomen rangschikken zich in draden en de kern verliest zijn wand
3. De chromosomen verdubbelen zich en delen zich in 2, aan het uiteinde van de cel
vormen zich centriolen
4. De centriolen trekken ieder 23 paar chromosomen naar zich toe m.b.v. speciale
draadjes
5. De celwand snoert zich in en vangt de nieuwe cellen, het cytoplasma verdeelt zich
over de 2 helften
6. De draadjes van de centriolen verdwijnen en er vormt zich een nieuwe wand om de
kernen
7. De chromosomen vormen weer kluwen en er zijn 2 cellen ontstaan met ieder 46
chromosomen die hetzelfde zijn als de moedercel
- Dit geldt niet voor geslachtscellen
Meiose
- Gaat hetzelfde als de mitose
- Alleen de chromosomen verdubbelen niet voordat ze gaan delen
- Geslachtscellen hebben 23 chromosomen (gameten)
- Na de bevruchting heeft een bevruchte eicel (zygote) 23 chromosomen van de eicel
en 23 chromosomen van de zaadcel > hieruit kan een embryo ontwikkelen
Genetische variatie =
Elke deling van de geslachtscel bevat ander erfelijk materiaal, zodat de nakomelingen steeds
andere eigenschappen zullen erven
2.3. Differentiatie van cellen
- Metazoa = meercellige organismen (“domme cellen”)
o Kunnen door specialisatie niet meer vermenigvuldigen
o Krijgen een taak voor het leven (zenuwcellen, spiercellen)
- Protozoön = eencellige organismen (“slimme cellen”)
o Kunnen zich blijven vermenigvuldigen
o Kunnen altijd vervangen worden zoals de huidcellen en bloedcellen
,Hoofdstuk 3:
Inleiding:
- Tussenstof =
o Stof die tussen de ruimte van de cellen zit
o Deze stof bevind zich in de intercellulaire ruimte
o Bestaat uit vezels, capillairen (haarvaten) en weefselvocht
- 4 basisweefsels:
o Epitheel- of dekweefsel * Bind- en steunweefsel
o Spierweefsel * Zenuwweefsel
3.1. Epitheel- en klierweefsel
- Wat is epitheelweefsel
o Vormt de bedekking van een oppervlak
o Heeft beschermende functie
Met slijm afscheidende functie >> slijmvliezen
- Waar bekleedt epitheelweefsel de holle organen?
o Luchtwegen
o Urinewegen
o Spijsverteringsstelsel
- Hoe is de cel opbouw van epitheelweefsel?
o De cellen hebben een regelmatige vorm
o Weinig tot geen tussenstof > dus geen ruimte voor bloedvaten
o Voedingsstoffen komen van de laag eronder (vaak bindweefsel)
Soorten epitheelweefsel
- Soorten epitheelcellen:
o Plaveiselepitheel (platte cellen)
o Kubisch epitheel (kubische cellen)
o Cilindrisch epitheel (langwerpige cellen)
o Eenlagig epitheel (1 dunne laag cellen)
o Meerlagig epitheel (meerdere lagen cellen)
Trilhaarepitheel
- Wat is trilhaarepitheel?
o Uitstulpingen van de celwand met een sterke structuur
o Trilharen kunnen bewegen
, - Waar bevinden de trilharen zich?
o Trilharen zitten in de slijmvlieslaag van de luchtwegen
- Wat is de functie van trilharen?
o Door het bewegen van de trilharen blijft de slijmlaag zich naar boven
bewegen
Kleine stofdeeltjes worden hiermee naar buiten gewerkt
o In het evenwichtsorgaan bewegen de trilharen niet vanzelf maar door
beweging van het hoofd
Klierepitheel
- Wat is klierepitheel?
o Scheiden bepaalde stoffen uit (kliersap)
- Soorten klieren:
o Exocriene klieren > scheiden de stoffen af naar de buitenwereld
Zweetklieren * Talgklieren
Spijsverteringsklieren * Slijm producerende klieren
Traanklieren * Oorsmeerklieren
Melkklieren
o Endocriene klieren > stof wordt direct afgegeven aan het bloed
Hypofyse *Schildklier
Bijnieren * Geslachtsklieren
Alvleesklier
3.2. Bind- en steunweefsel
- Wat is bindweefsel?
o Sponsachtig netwerk met veel ruimte tussen de cellen
o Bevatten relatief veel tussenstof en weinig cellen
- Wat is de functie van bindweefsel?
o Geven weerstand tegen druk en vervorming
- 3 soorten bindweefsel vezels:
o Collageenvezels
Witte, onvertakte vezels
Buigzaam maar niet rekbaar
Komen voor in kraakbeenweefsel en botweefsel
o Elastische vezels
Gele, grof vertakte vezels
Zeer rekbare vezels
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller stephanie01. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $13.92. You're not tied to anything after your purchase.