I. Constitutionele geschiedenis
De Duitse staatkundige geschiedenis kenmerkt zich door verdeeldheid en verbrokkeling.
In de dertiende eeuw begon het Heilige Roomse Rijk te desintegreren in een
particularistische standenstaat; een groot aantal vorstendommetjes. Er kwam door de
Rijnbond-akte van 1806 en de Duitse Bond op het Wener Congres in 1815 een zekere
mate van eenheid tot stand. In 1866 werd onder Pruisische leiding de Noordduitse Bond
gevormd. In 1871 kwam door middel van verdragen het Duitse Rijk tot stand; een
bondsstaat met vrij sterke centralistische trekken. In 1918 abdiceerde de keizer en werd
de republiek uitgeroepen. In 1919 werd deze Republiek van Weimar officieel
geconstitueerd. Op 23 maart 1933 werd door de machtigingswet, waarbij aan de
regering de wetgevende bevoegdheid werd opgedragen, een dictatuur gevestigd.
De eerste aanzet tot wederopbouw van Duitsland vormde de instelling in juni 1947 van
een uit Duitsers samengestelde Economische Raad (Wirtschaftsrat). Deze raad kreeg op
een aantal terreinen wetgevende bevoegdheid. In 1948 werd besloten een Grondwet
te maken, die een regeringsvorm met een democratisch karakter tot stand zou
brengen, die de rechten van de betrokken landen zou waarborgen, die een
centraal gezag in het leven zou roepen en die garanties voor de individuele rechten
en vrijheden zou bieden. De Parlementaire Raad (Parlementarischer Rat) stelde in mei
1949 de officiële tekst vast. De grondwet trad op 24 mei 1949 in werking. De eerste
bondspresident werd Heuss, de eerste bondskanselier werd Audenauer.
Het bovenstaande speelde zich af in het gebied die de geallieerden bezetten. In het
gebied dat de Sovjet-Unie bezette, werd er een Duitse Volksraad gekozen, die zich in
oktober 1948 opwierp tot enige legitieme vertegenwoordiger van het Duitse volk. In
maart 1949 aanvaardde de volksraad de Verfassung der DDR (Grondwet van de
Democratische Republiek). Na bekrachtiging door een nieuw gekozen volkscongres kreeg
de Grondwet in oktober 1949 gelding. Deze werd in 1968 vervangen. In 1974 werd de
tekst integraal herzien.
De onderlinge verhoudingen tussen de BRD en de DDR werden geregeld in een verdrag
van 21 december 1972. Uitgangspunt was de erkenning van elkaars soevereiniteit. De
grondwettigheid van dit verdrag werd aan het constitutionele hof
(Bundesverfassungsgericht) ter beslissing voorgelegd en werd in overeenstemming
bevonden. Dit heet een consolidatie.
II. Duitse eenwording
Op 9 november 1989 viel de Berlijnse Muur en werden alle grensovergangen geopend,
waardoor de Duits-Duitse grens geen obstakel meer vormde. In december 1989 sloten
nieuw opgerichte politieke partijen zich aaneen in een orgaan genaamd de Runder Tisch, die
nieuwe vrije verkiezingen voorbereidde. De nieuwe kieswet van 1990 voerde een
democratisch kiesstelsel in. Op 5 april 1990 werd de preambule van de DDR-Grondwet,
waarin de socialistische maatschappij het grondwettelijke doel is, opgeheven.
Er werden drie verdragen tussen de BDR en de DDR gesloten:
- het Staatsvertrag waarin de sociale markteconomie als uitgangspunt werd gekozen;
- Het Einigungsvertrag, wat de eenheid tot Duitsland als doel had;
- Het Wahlvertrag, waar het ging over de gemeenschappelijke verkiezingen van 2
december 1990.
, Naast deze drie verdragen is het Vertag uber die abschliebende Regelung in bezug auf
Deutschland voor de eenwording van belang. Dit wordt ook wel het Moskou-verdrag
genoemd. De DDR, de BRD en de vier bezettingsmachten hebben dit verdrag gesloten. Door
dit verdrag werd Duitsland weer volledig soeverein en regelt het verdrag de definitieve
grenzen van het verenigde Duitsland.
III. Nationaliteit
De Duitse nationaliteitswet heet het Staatsangehöringkeitsgesetz en is vele malen
gewijzigd. Krachtens deze wet wordt het Duitse staatsburgerschap verleend door
afstamming, adoptie of naturalisatie. Dit kan niet bij beschikking ontnomen worden (art. 16
Gw), maar wel krachtens een wet. Naast de Duitse nationaliteit volgens het
Staatsangehöringkeitsgesetz kent het recht van de BDR ook het begrip ‘Duitser’ in de zin van
art. 116 Gw. Het omvat personen (vluchtelingen) die onderkomen hebben gekregen in het
voormalige Duitse Rijk naar de grenzen van 31 december 1937. Deze genieten dezelfde
staatsburgerlijke rechten als degenen volgens het Staatsangehöringkeitsgesetz. De
ontzetting uit het staatsburgerschap tijdens het Hitlerregime wordt nietig verklaard voor
zover betrokkenen nog in Duitsland woonachtig zijn. In andere gevallen herleeft het
staatsburgerschap voor betrokkenen op hun verzoek.
IV. De bronnen van het Duitse staatsrecht
In Duitsland staat een geschreven constitutie centraal. In formele zin is de Grondwet de
constitutie, omdat zij de hoogste regeling is. In materiële zin is de Grondwet de constitutie,
omdat zij de organisatie van de staat, de inrichting, samenstelling en bevoegdheden van de
staatsorganen, alsmede de belangrijkste rechtsverhoudingen tussen burgers en de staat
regelt. De Bondsrepubliek is als federale staat een tweeledige staat. Naast de staat als
geheel bezitten ook de deelstaten (Länder) in belangrijke mate de hoedanigheid van een
staat. De keuze van het kiesstelsel van de bondsdag en de inrichting en werkwijze van het
constitutionele hof ligt bij de wetgever.
Een andere bron van staatsrecht zijn de reglementen van orde (Geschäftsordnungen). De
vraag of ook ongeschreven rechtsregels deel uitmaken van het constitutionele recht is niet
makkelijk te beantwoorden. Verdedigbaar is dat ongeschreven recht ter invulling van open
rechtsnormen in de constitutie tot ontwikkeling kan komen. Twijfelachtig is daarentegen of
ongeschreven rechtsnormen een derogerende werking kunnen hebben ten opzichte van
geschreven constitutionele rechtsnormen.
V. De Grondwet. Grondslagen van constitutioneel recht
De Duitse grondwet regelt de grondrechten. Daarna volgt de verhouding tussen de Bond en
de deelstaten. Vervolgens constitueert de Grondwet de belangrijkste staatsorganen, kent
hun bevoegdheden toe en regelt hun onderlinge verhoudingen. Daarnaast heeft de
Grondwet een belangrijk kenmerk wat zich onderscheidt van veel andere westerse
constituties, namelijk dat zij een aantal uitgangspunten formuleert en grondslagen van de
staat (Strukturprinzipien) vastlegt. De Grondwet is dus sterk ideologisch gekleurd. In art. 20
Grondwet staan de belangrijkste grondslagen voor de staat verankerd. De Bondsrepubliek is
een representatieve democratie. Het volk kiest de leden van de bondsdag.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller annapothof. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.61. You're not tied to anything after your purchase.