In het nieuws:
- COVID-19: sars-virus dat van dier op mens wordt overgedragen (zoönose). Dit is een nieuwe
infectieziekte.
- In 2016: was er het zika-virus, dit was gevaarlijk voor moeder en kind.
- In 2014 brak het ebola-virus uit.
Antibiotica = tegen bacteriële infecties, echter er ontstaat steeds meer resistentie.
Vaccinatie = voor tegengaan, echter kiezen steeds meer mensen ervoor om dit niet meer te doen.
Malaria, tuberculose en cholera hebben nog steeds jaarlijks doden. Geen uitbraken meer over de
hele wereld, dus niet meer in het nieuws.
Ongeveer 15 miljoen doden per jaar door infectieziekten. Vooral respiratoire ziekten.
Bestrijding infectieziekten: begrip van infectieprocessen is nodig.
De interactie tussen gastheer en pathogeen moet worden begrepen, want hierdoor kun je
infectieziekten begrijpen, maar ook: wie zijn de risicogrepen? Wat is het type interactie tussen
pathogeen en gastheer? Hoe kunnen we de interacties ondermijnen door middel van
geneesmiddelen.
Menselijk lichaam bevat 10 keer zoveel niet-gevaarlijke micro-organismen (bijvoorbeeld voor de
afbraak van voedsel), dit zijn de commensalem micro-organismen.
Centrale vragen van de cursus:
Waardoor en hoe gaan we om met slechte en goede micro-organismen?
Omgang met ons immuunsysteem:
- Aangeboren/innate immuunsysteem
- Verworven/adaptive immuunsysteem
Micro-organisme gaat vaak een interactie aan met beide immuunsystemen. Het is dus van belang
beide te begrijpen.
Er is dus een balans tussen het pathogeen en ons immuunsysteem.
Ziekte = load van infectie / immuunsysteem.
Wanneer er meer infectie is en deze is sterker, dan zal de mens eronder leiden. Daarom is het zo dat
wanneer mensen een zwakker immuunsysteem hebben, deze sneller ziek kunnen worden van een
infectie. Het kan dus per persoon variëren of men ziek wordt van een pathogeen of niet, afhankelijk
van de sterkte van het immuunsysteem.
Opbouw cursussen:
- Boek: leerstof uit microbiologie – a clinical approach (2nd edition)
- Part I t/m V: Chapter 4 t/m 16, 19 en 20
o Part I: introductie gastheer-pathogeen interacties
o Part II: algemene mechanismen van infectieziekten
o Part III: Karaktereigenschappen van de verschillende ziekteverwekkers
o Part IV: Basis-immunologie
o Part V: controle en behandeling van infectieziekten (met name over antibiotica)
- Part VI: alleen over de pathogenen, die uitvoerig in de colleges zijn behandeld. Zie lesstof op
canvas.
, - H21, 22, 23, 25, 25 en 26 → over de belangrijke pathogenen
- Je moet steeds het hoorcollege hebben bekeken voor het ZOOM-uur.
- Tentamen: 8:30-11.15 via online proctoring
- Hertentamen: 17 juli: 12.00-14.45 via online proctoring
- Voor live HC: 3 filmpjes kijken voor het HC en deze stof wordt verder toegelicht en vragen
gesteld over de kennisclips. Het gaat over de basiswerking, ontwikkeling en resistentie van
antibiotica.
Opbouw werkgroepen:
- Je bent ingedeeld in subgroep met 4 studenten.
- Beschrijf de moleculaire interacties voor het infectieproces van één van de 4 mogelijke
pathogenen. Door het zoeken en bestuderen van recente peer-reviewd artikelen.
- Je moet een rapport/verslag (75%) en een presentatie (25%) geven. Totaal cijfer telt voor
30% mee voor eindcijfer.
- Werkgroepbijeenkomsten zijn verplicht → B: 15.30-17.00
- Zoomlinks worden door werkgroepdocent doorgestuurd
- Lees handleiding voor werkgroepopdracht voor van te voren.
- Lees review door Merrell en Falkow door → dit is voorbeeld van hoe de opdracht er moet
uitzien.
Opbouw tentamen:
- Meerkeuze en openvragen
- Studieboek: H4 t/m 16, 19 en 20 → meerkeuzevragen, telt 60% mee.
- Colleges/boek + literatuur → openvragen, telt 40% mee.
Tweede deel college
Introductie over de verschillende klassen pathogenen
- Virussen
- Bacteriën
- Schimmels
- Parasieten = eukaryote organismen
o Protozoa = eencelligen
o Metazoa = wormen, meercelligen
Klassen pathogenen op grootte:
- Wormen = helminths
- Protozoa = eencelligen
- Schimmels
- Bacteriën
- Virussen (DNA of RNA en eiwit)
- Prionen (eiwitten die in het vlees zitten van dieren, bijv. de koe, op het moment dat je koeien
koeienvlees geeft, dan integreren de eiwitten in de hersenen van de koeien en krijg je de
gekke koeienziekte). Prionen zijn niet echt infectieus, je kunt er dus wel ziek van worden,
maar niet overdragen.
Pathogenen kun je onderverdelen in prokaryoten en eukaryoten:
- Wormen, schimmels en protozoa (eencelligen) = eukaryoten
- Bacteriën = prokaryoten
- Virussen zijn geen van beide, want ze zijn niet cellulair en kunnen niet zonder gastheercel
overleven. Het is een kapsel met daarin DNA.
,Je noemt de protozoa (eencelligen), schimmels, bacteriën en virussen een micro-organismen. Micro-
organismen zijn organismen die men niet met het blote oog kan bekijken. Hiervoor is dus een licht-
of een elektronenmicroscoop voor nodig.
Wormen en prionen behoren hier niet toe.
Alles wat groter is dan een halve millimeter kun je met blote oog bekijken.
Protozoa zijn grootste micro-organismen: 4-40 micrometer.
Bacteriën daarna: 0,1-10 micrometer.
Virussen hebben een lichtmicroscoop nodig, dit zijn de kleinste micro-organismen.
Prokaryoot vs. Eukaryoot:
- Prokaryoot heeft geen celkern, eukaryoot heeft wel celkern met daarin DNA als meerdere
chromosomen. Prokaryoten hebben DNA als één circulair chromosoom en evt. additioneel
DNA als plasmides.
- Transcriptie en translatie vinden tegelijk plaats in het cytoplasma in de prokaryoten, bij de
eukaryoten cellen vindt transcriptie in de nucleus plaats en translatie in het cytoplasma.
- Eukaryoot hebben celorganellen
- Prokaryoten kunnen een flagel hebben, dus kunnen ze beter bewegen dan eukaryoten.
- Eukaryoten hebben geen celwand (uitzondering zijn de schimmels en planten, die hebben
wel een celwand), prokaryoten hebben wel een celwand voor de stevigheid.
Virussen en bacteriën bestaan in verschillende vormen.
3 duidelijke vormen van bacteriën: cocci (ronde vorm), bacilli (staafvormig), spiral (spiraalvormig).
Bacteriën kunnen ook specifiek klonteren, dit heeft te maken met de replicatie. Iedere vorm kan een
bepaalde clustering laten zien. Bij de cocci zie je altijd diplococci, deze bevinden zich in duo’s,
voorbeeld hiervan is streptococcus pneumoniae. De bacilli bevinden zich in streptococci, dus in
sliertjes, een voorbeeld hiervan is streptococcus pyogenes. De spiral bevinden zich in staphylococci
bevinden zich in klontjes, een voorbeeld hiervan is staphylococcus aureus.
Gramkleuring = grampositief (paars)
Hierbij wordt kristalviolet toegevoegd aan een sample met bacteriën (1). Vervolgens voeg je iodine
toe, deze vormt complexen met de kristalviolet (2). Vervolgens ga je dit wassen met alcohol (3), in
grampositieve bacteriën blijft de stof in de bacterie, bij gramnegatieve bacteriën zal dit ontkleuren,
want dit wordt weggewassen door alcohol. Tenslotte heb je een nakleuring met safranine (4), hierbij
kleuren de negatieve bacteriën roze, om nog goed te laten zien welke bacteriën positief/negatief zijn.
Grampositieve bacteriën = dikke pectrometaan laag
Gramnegatieve bacteriën = hebben dubbele membraan, dus 2 membranen en een dunne
pectrometaan laag.
Waar is gramkleuring op gebaseerd?
Beide bacteriën hebben een plasmamembraan.
Grampositieve bacteriën hebben een dikke peptidoglycaan laag. Gramnegatieve bacteriën hebben
een dunne peptidoglycaan laag met daarboven op een buitenmembraan/outer membraan.
, Grampositieve bacteriën hebben dus dikke laag, hierdoor kan het complex van kristalviolet met
iodine niet worden weggewassen. Bij de gramnegatieve bacteriën kan dit wel.
Dus dikte van petidoglycaan laag zorgt ervoor of je met grampositieve of gramnegatieve bacterie te
maken hebt.
Robert Koch (1843-1910)
- Grondlegger van infectiebiologie
- Hij legde de link tussen bepaalde microben en de ziekte
- Hij heeft dus de veroorzakers van belangrijke infectieziekten zoals antrax en tuberculose
geïdentificeerd.
- Ontwikkelde technieken voor het verkrijgen van reinculturen
- Stelde de Koch’s postulaten op: je doet een experiment en legt hiervan vier stappen af.
Wanneer je deze kunt doorlopen, kun je stellig zeggen dat pathogeen ziekte veroorzaakt.
o 1e pastulaat: bepaalde pathogeen moet altijd aanwezig zijn bij een bepaalde ziekte,
maar niet in gezonde individuen.
o 2e pastulaat: de pathogeen moet worden geïsoleerd uit de zieke gastheer en moet
worden laten groeien in een reincultuur.
o 3e pastulaat: de reincultuur moet vervolgens in een nieuwe gastheer weer dezelfde
ziekte kunnen besmetten.
o 4e pastulaat: uit de nieuwe gastheer moet je de pathogeen kunnen isoleren.
- Bij Koch’s postulaat: zieke muis, hieruit verwijder je de milt, hieruit isoleer je de bacterie.
Deze bacterie moet worden opgegroeid op een groeiplaat tot een reincultuur. Vervolgens
gebruik je deze bacteriën om een nieuwe muis te injecteren. Deze muis moet ziek worden
met dezelfde symptomen als de originele muis. Uit de tweede muis moeten weer dezelfde
bacteriën kunnen worden geïsoleerd.
Gaan de postulaten op voor alle infectieziekten?
Wel voor veel bacteriële infectieziekten die epidemieën hebben veroorzaakt:
Het werkt niet voor alle infectieziekten, stel ziekteverwekker veroorzaakt alleen ziekte bij mensen
met verzwakt immuunsysteem. Dan komt de pathogeen al niet door alle postulaten heen.
Hetzelfde geldt voor asymptomatisch dragerschap, voorbeeld hiervan is neisseria meningitidis, deze
veroorzaakt hersenvliesontsteking, veel mensen dragen dit met zich mee, maar worden er niet ziek
van.
Ook voor infectieziekten waarvoor geen infectiemodel (muis) mogelijk is. Bijv. een ziekte die wel tot
uiting komt bij mens en niet bij de muis. Zoals voor cholera, rickettsias, chlamydia.
Ook wanneer een bacterie niet groeit in het lab, zoals mycobacterium leprae.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller adindacroughs. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.50. You're not tied to anything after your purchase.