MENTALE ONTWIKKELING – A.VYT
1) INTRO KINDEREN + DE KIJK + DE EVOLUTIE
- Snelle evolutie op lichamelijk en motorisch vlak
→ bij de ouder (wordt er dagelijks mee geconfronteerd) is dit minder opvallend
- Groot potentieel bij jonge kinderen (vb. Tablet-gebruik kinderen <-> 65-jarige)
= groot leervermogen
= dynamic assessment: methode van diagnostiek
1) huidige prestatie
2) hoe maakt een kind gebruik van extra stimulering tijdens een prestatie?
→ Grote/ minder grote vooruitgang
→ = leerpotentieel: individuele vooruitgang
- Leerpotentieel verschilt individueel zeer sterk (naargelang de leeftijd)
→ tabellen van kind en gezin zijn gemiddelden ➔ ouders interpreteren het als normen
→ rijping van meisjes is sneller dan die van jongens
- Culturele bril die we opzetten is belangrijk bij het bepalen van het gedrag van een kind
→ er is een grote variatie binnen de verschillende culturen
- Vroeger: bescherming van het kind
→ het kind mocht niet in ouderlijk bed slapen, eigen bed!
➔ Externe prikkels en geluiden die de geest van het kind zullen overprikkelen
➔ veiligheid: er gaan op liggen en gevaar voor verstikking (er moet voldoende lucht, 02 zijn)
CONCLUSIE
- Sterke rijping + leerpotentieel + variatie, maar ook de evolutie in de wijze waarop men naar kinderen
kijkt
vroeger: beschermen nu: stimuleren
- Kinderen leren nu sneller, ook omdat ze zoveel aangeboden krijgen (speelgoed, tablet, TV …) = rijping
van het CZS
- 18-jarige met een verslaving = overbelasting CZS
In de toekomst zullen we er ons moeten bij neerleggen dat er overprikkeling is of toch een limitering
(vb. Leeftijd opleggen)
Fake news!
vb. Een koordje met speelgoed aan het voetje is beter voor de ontwikkeling
→ het gaat hier enkel over de wijze van meten of het kind beschikt over opslaggeheugen (1 e twee levensjaren)
➔ kind beweegt het voetje → mobieltje draait
➔ het andere mobieltje beweegt niet
→ na 1 dag kijken of het kind anders reageert
➔ kinderen trappelen spontaan bij mobieltje waar het voetje aan hing
➔ CONCLUSIE: lange termijn geheugen werkt op zeer jonge leeftijd
1
, lOMoAR cPSD| 3204907
2) PERIODEN IN DE LEVENSLOOP
→ Dit geldt voor Westerse cultuur (vb in een cultuur met uithuwelijken is dit anders)
→ groot verschil tussen puberteit en adolescentie!
Eerste weken Pasgeborene Neonatal period
0-2 jaar Baby Infancy = niet-kind = niet kunnen
spreken (wijst op een tekort bij
een kind)
1-2 jaar Peuter Toddlerhood
3-5 jaar Kleuter Preschool kind
6-12 jaar Schoolkind Elementary school
12-14 jaar Puber Puberty
14-18 jaar Adolescent (aandacht voor Adolescence
mentale ontwikkeling, werd
vroeger niet gebruikt)
18-21 jaar Jongvolwassene Young adulthood
21+ Volwassene Adulthood
65+ Ouderdom elderly
Jean Piaget
= belangrijk in revalidatie
→ circulaire reacties: primair, secundair, tertiair
→ bioloog → psychologische ontwikkeling van eigen kinderen → hier theorie op gebouwd
→ leren uit proefpersonen → gesprek met jonge kinderen → op basis van wat maken ze redeneringen?
Fantasiewereld? = klinische methode
Met proefpersonen in interactie treden om de diagnostiek goed te doen
- Sensorimotorische periode: 0-2 jaar → omgaan met mensen en voorwerpen
→ ontwikkeling van het grijpen
→ samenhang vaardigheid en mentaal
→ object-permanentie notie: wanneer iets niet meer gezien wordt, het er wel nog is. Later dingen
nemen en weggooien = vorm van circulaire reactie
→ reinforcement= bekrachtiging = beloning (weggooien, ouder zal het teruggeven)
BASISMECHANISMEN
2
, lOMoAR cPSD| 3204907
- Cognitieve structuren
→ visie hoe mentale structuren worden opgebouwd zonder te weten hoe de hersenen fysiologisch
redeneren (vb. Frontaalkwabfunctie)
→ veel van de theorie is gebaseerd op veronderstellingen (vb. Revalidatie bij jonge kinderen)
➔ structuren/ schema’s (zuigen/ grijpen/ kijken) → grijpen naar voorwerp = complex geheel
voor jonge baby → dit is nier enkel motorisch/ fysiologisch, maar ook mentaal = sensorimotorisch
schema → dit moet worden opgebouwd uit ervaring en spontane rijping.
1) Destabilisatie (bij aanvang: in iedere ontwikkeling)
→ een kleuter verkent en kan met deze informatie enkele maanden verder
→ de structuren die in de hersenen opgebouwd zijn in de peuterleeftijd, volstaan niet meer
voor de peuterleeftijd
→ de mentale structuren moeten zich HERORGANISEREN
2) herorganisatie
3) equilibratie
→ Zoeken van oplossingen door dagdagelijkse ervaringen → nieuw evenwicht
→ een peuter zal eerst destabiliseren en op het einde stabiliseren (in een equilibratiefase), dit
zal zich herhalen in iedere fase
- Assimilatie en accommodatie (binnen de equilibratiefase)
1) functioneel en reproductief
→ Vb. Potlood opnemen lukt, maar fijner/dikker potlood niet (naargelang de vorm slaagt een
kind er wel of niet in)
→ Het opnemen van een voorwerp = assimilatie (het voorwerp mentaal gebruiken want je
wil er iets mee doen), maar je moet je aanpassen aan de voorwerpen waarmee je werkt.
→ Ik assimileer (iets opnemen in de hersenen) en accommodeer (pas me aan, aan de
realiteit).
→ Assimilatie = spontaan ➔ functionele assimilatie (het kind doet dit graag)
→ Ik doe iets graag dus herhaal = reproductief
2) generaliserend en differentiërend
→ Spelen met verschillende voorwerpen.
→ Voorwerpen zijn gelijkaardig (potlood/stift/krijtje) = generaliserend (ze kunnen allemaal
schrijven)
→ Krijtje vastnemen zoals een potlood, lukt niet even goed om te schrijven dus onderscheid
maken = differentiatie.
3) eventueel reciprook
→ Verschillende schema’s op elkaar afgesteld.
→ Kijk- en rijkschema (in het begin kijken zonder te grijpen, nadien gericht kijken en dan
gericht grijpen).
= cognitie ontwikkelt zich in grote structuren
Classificeren (ook bij jonge kinderen is classificatiegedrang aanwezig): hij was ervan overtuigd dat in
het hoofd van de kinderen ook zulke structuren ontwikkelen.
EXAMENVRAAG: combinatie assimilatie en circulaire reacties (tertiaire circulaire reacties).
3
, lOMoAR cPSD| 3204907
CIRCULAIRE REACTIES
Primaire circulaire reacties (vanaf 1 maand)
→ herhalen van eigen lichamelijke activiteiten
→ lopen parallel met de rijping van de lichaamsfuncties
→ accommoderende pogingen om te kijken naar bewegende voorwerpen
→ kijkschema + zuig- en luisterschema
Secundaire circulaire reacties (vanaf 4 maand)
→ herhalen van activiteiten in relatie tot objecten uit de buitenwereld die het kind manipuleert
→ meer interesse voor de resultaten van de handeling, dan de handeling zelf (gooien met objecten met
belangstelling voor de verandering en het klankeffect)
Tertiaire circulaire reacties (vanaf 12 maand)
→ handelingen gericht op herhaling van interessante activiteiten met voorwerpen (variaties: welk effect?)
→ oefenen van generaliserende en differentiërende assimilatie
→ herhalingen worden gevarieerd, gevolg: handelingen kunnen niet meer onmiddellijk geassimileerd worden
→ accommodatie noodzakelijk!
COGNITIEVE (HER)STRUCTURERING
PERIODE LEEFTIJD KENMERKEN
Sensori-motorisch 0-2 Cognitieve actie op extern niveau:
kennis wordt door motorisch handelen gestuurd
Pre-operationeel 2-7 Cognitieve actie op symbolisch niveau:
kennis maakt gebruik van voorstellingsvermogen en
symbolen maar wordt sterk gestuurd door perceptie (vb.
Tovertrucs)
preconceptueel, prelogisch, intuïtief denken
Concreet-operationeel 7-12 Georganiseerde denkactiviteiten (denken wat er achter de
tovertrucs zit) op symbolisch niveau
kennis maakt gebruik van denkregels en operaties
hanteren van klassen- en relatielogica
Formeel-operationeel 12+ Actie op hypothetische en abstract niveau hanteren van
oordeelslogica: het denken is niet meer afhankelijk van het
concreet- waarneembare of het bestaande
KRITIEK OP STRUCTUREN EN FASEN
- Cultuurafhankelijk
Gelijkaardig aan Freud: psychoseksuele theorie gebaseerd op selecte groep patiënten → bouwen van
4
, lOMoAR cPSD| 3204907
theorie uit eigen kinderen (uit Zwitserland) = beperking beschrijving cognitieve beperking (misschien
kenmerkend voor die kinderen), maar niet zo universeel laten uitschijnen dan dat ze was
- Verbale invloed
tests hangen hiervan af
- Ervaringsafhankelijk
De ervaring van kinderen in hun dagelijks leven speelt een rol in de wijze waarop ze bepaalde testen
kunnen oplossen, maar ook de wijze waarop ze klassen en relatielogica hanteren.
Vb. Inuïts: 27 verschillende woorden voor wit en sneeuw (nuanceel benaderd) → dit hebben we hier
niet.
Conservatieproef: kinderen in die leeftijd kunnen dat niet, maar het kan ook met de ervaring te maken
hebben van de gebruikte producten in die proef.
- Weinig aandacht voor precursors = voorloper
deelaspect van een gedrag dat later zal tot stand komen.
- Onderschatting van de mogelijkheden van baby’s:
algemeen: Piaget heeft de ontwikkeling van het kind onderschat → hielt minder rekening met de
precursors → later onderzoek heeft willen aantonen dat de zaken voorbehouden voor kleuters ook in
zekere mate aanwezig zijn met peuters, als je de opdrachten beetje aanpast.
- Sterk gebaseerd op “klinische methode” via observatie en bevraging van een beperkt aantal kinderen
- Nog sterk uitgewerkte onderzoeksmethodologie
Welke technieken laten ons toe dat een baby in staat is iets te detecteren dat eigenlijk niet kan? (1e bach)
Realiteitsprincipes? Een kleuter kan iets, een peuter kan dit ook met beetje hulp, maar een baby kan dit niet.
Hoe gaan we dit dan na of een baby dit doorheeft of iets al dan niet kan?
→ fysiologische reacties (hartslag, huidreflex, pupilverwijding): deze technieken waren er nog niet toen Piaget
leefde, pas later gekomen.
Netwerkvorming van hersenneuronen: als structuren niet gebruikt worden, vallen ze weg (herorganisatie
hersenstructuren in 1e levensjaar zeer belangrijk).
LONGITUDINAAL/ TRANSVERSAAL ONDERZOEK
- Longitudinaal: op verschillende momenten dezelfde kinderen volgen = een proefpersoon op 10 jaar,
20 jaar, 30 jaar …
- Transversaal: in 1 bepaald jaar mensen van een verschillend geboortejaar onderzoeken = een
proefpersoon van 10 jaar, een andere proefpersoon van 20 jaar, nog een andere van 30 jaar …
- Gerangschikte cohorte: Vb.: kinderen om de 5 jaar evalueren → Nieuwe cohorte ook om de 5 jaar en
misschien 10 jaar nadien hetzelfde.
vb. In 2018 onderzoek starten naar ruimtelijke oriëntatie bij kinderen
→ elk jaar zelfde onderzoek
→ in bepaald jaar ineens opmerkelijke prestatiestijging
→ 2023: kinderen van 10 jaar oud, presteren veel beter (➔ tussen 5 en 10 jaar is er de visuele
ontwikkeling van het ruimtelijk oriëntatie vermogen → hangt af van rijping, MAAR het kan ook zijn dat
de kinderen zeer veel leren uit nieuwe toestellen.)
➔ historische invloeden uitfilteren door gerangschikte cohorte
Cognitieve deteritoratie = afnemen cognitieve vermogens in ouderdom
→ persoon van verschillende leeftijden → na 35 jaar: prestatie op intelligentietesten nemen sterk af
5
, lOMoAR cPSD| 3204907
CONCLUSIE: cognitieve vermogens nemen af na 35 jaar
MAAR: groep bekijken → hoeveel jaren onderwijs hebben ze gehad?
= Niet zo zeer een aftakeling, maar ervaring gebonden.
EGOCENTRISME NAAR SYMBOLISCHE REPRESENTATIE
- Van egocentrisme (geen onderscheid tussen zichzelf en de buitenwereld → geen cognitieve
representatie/ beleving → bekijkt alles vanuit zichzelf)
naar allocentrisme (verschillende gezichtspunten aannemen → zich verplaatsen in de buitenwereld →
ontwikkeling bij een peuter)
→ driebergentest: peuter zit aan tafel – ook en pop aan tafel maar in ander gezichtsveld – er wordt
aan de peuter gevraagd wat de pop ziet.
- Van adualisme naar subject/ object splitsing
- Objectpermanentiebesef (=weten dat het er nog is, maar het niet meer zien):
→ 6-8 mnd: basisnotie (scheidingsangst: het kind weet dat het er is, maar niet bij hem) → verband
tussen objectpermanentie en hechting
→ 8-12 mnd: actief beoefenen
→ tot 18 mnd: A not B-error (preservatie: een voorwerp verstoppen onder 1 van de 3 doeken voor
het kind – het kind zoekt en vindt het voorwerp – nadien voorwerp onder andere doek leggen – het
kind zal zoeken onder de doek waar hij het eerste vond)
Een voorwerp nemen en in een beker plaatsen – de beker ledigen onder een doek
→ een kind van 12 mnd zal er niet in slagen het voorwerp te vinden, maar vanaf 18 maanden kan dit
wel = deductief redeneren bij onzichtbare verplaatsingen
Kamertest:
Kind waarbij onderzoeker toont hoe de kamer eruit ziet
→ in kamer iets verbergen (kind weet niet dat in kamer ernaast net dezelfde kamer is)
→ onderzoeker neemt kind mee naar andere kamer
→ vragen waar speelgoedje is
= goede transfer representatie: gericht op zoek gaan naar speelgoed → evolutie tussen 3-6 jaar
Kun je een parallel geven tussen evolutie van objectpermanentie en evolutie van ruimtelijk
voorstellingsvermogen?
Objectpermanentie ontwikkelt in stadia → gerichter zoeken → plezier beleven hierin
- Preverbaal symbolisch denken (anticipatie van verplaatsingen en doe-alsof spelletjes)
= creatief denken/ fantasie gebruiken
vb. Een bal onder een kast laten rollen
→ 12 mnd: de bal laten liggen en niet zoeken
→ 18 mnd: voorstellingsvermogen: stelt zich in het traject van de bal → gaat achter de kast kijken
Theory of mind
Kind met popjes voor haar
→ popjes doen een aantal dingen
→ “wat zou popje y doen op bepaald moment?” (Dit hangt af van wat ander popje gedaan heeft het moment
ervoor)
→ kind moet inleven in popje en bijkomend veronderstellingen doen in perspectief van dat popje
→ evolutie vanaf leeftijd van 4 jaar.
Belang van spel
→ Kinderen hebben niet veel nodig
6
, lOMoAR cPSD| 3204907
→ worden soms te veel geconfronteerd hiermee
→ ouders kunnen hierin best doseren.
Desinhibition:
kinderen worden geconfronteerd met speelgoed dat veel lawaai maakt
→ laten zich leiden door allerlei effecten van het speelgoed
→ speelgoed moet stapsgewijs aangeboden worden
→ anders te chaotisch
Geïnhibeerde kinderen:
kijken de kat uit de boom en gaan voorzichtig exploreren
AANVULLING: VYGOTSKY EN BRUNER
- Zone van naaste ontwikkeling:
zone dat het kind net aankan met een klein beetje hulp = stapje hoger dan het huidige prestatieniveau
→ hierop moet de test gebaseerd zijn
- Sociaal leren en sociale cognitie (= deel van cognitie waarbij persoon gebruik maakt van sociale cues
→ een kind leert uit sociale interactie).
Terwijl kind opdracht uitvoert, kijkt die soms ook naar leider van de proef (om zijn/haar reactie te
zien).
Slimme hans: paard reageert op kleine mimiek → de persoon die telopdrachten gaf aan het paard,
besefte zelf niet dat hij zo’n signalen gaf.
= Als testleider moet je je hierop bewust zijn dat sommige kinderen gericht zijn op de mimiek van je
gezicht.
=> dynamic assesment (1e bach): niet kijken wat een kind kan/ hoe het presteert, maar ook wat een
kind leert op basis van kleine ondersteunende middeltjes die je het kind aanbrengt (kleine hints) →
Sommige kinderen maken hier goed gebruik van anderen niet.
- Interiorisatie van taal:
taal heeft een structurerende functie voor de cognitieve vermogens → opbouw cognitie bij jonge
kinderen.
Vb. Puzzel oplossen → eerst zal je de randjes van de puzzel leggen → ouders leren dit aan het kind
zonder ze er zich bewust van zijn → 2-3 jaar: kinderen observeren bij ouders en gaan dit zelf nadoen =
structurerende zaken.
Invloed van verbaal begeleidingsgedrag in het tweede levensjaar op latere cognitieve prestaties
(padanalyse).
- !Scaffolding!: gepaste ondersteuning bieden:
een ouder kan een kind op een eenvoudige manier ondersteunen bij het maken van een puzzel →
ouder is aanwezig en helpt het kind bij kleine dingen om zone van naaste ontwikkeling te bereiken.
Ouders moeten weten wat een kind kan en hierop inspelen door kleine hints te geven.
12-13 maanden is een kritische leeftijd: toren en stok worden in combinatie gemaakt
vb. Ouder neemt de stok en houdt die recht voor het kind → het kind zal op een gegeven moment de link
leggen om ringen erover te schuiven. = hint om exploratie vooruit te helpen = reciproke assimilatie (op 10
maanden los van elkaar gebruikt).
7
, lOMoAR cPSD| 3204907
VERLENGING VAN JUVENIELE PERIODE
Juveniele periode = periode van niet-volwassenheid
→ zorgt voor grotere invloed van leren op de ontwikkeling als individu en als soort
GRIJPEN EN VASTNEMEN
maand Beschrijving van het gedrag Verklaring, functie, interpretatie
0-3 - Sluiten de vuist - Aangeboren: automatische reactie
- Grijpen stevig vast wanneer het in de op een prikkel
handpalm wordt gelegd
3-5 - Grijpbeweging meermaals na elkaar - Drang om te grijpen
- Ene hand met andere hand in - Waarnemen ontwikkelt sneller dan
contact brengen de motoriek
- Gericht reiken naar voorwerpen en - Proximaal ontwikkelt sneller dan
aanraken distaal
- Lukt niet altijd goed - Oefenen → sensorimotorische
verbindingen in CZ
- Grijpen heeft effect (rammelaar) →
herhalen
5+ - Heel gericht naar dingen die gezien - Coördinatie kijk- en het grijpgedrag
worden - Afstanden beter inschatten
- Vaak in de mond - Oraal: meeste gevoelszenuwen →
ontwikkelt eerst
10+ - Zeer gericht en accuraat - Doelgericht
- Snelheid verhoogt - Groeiend geheugen: waarvoor dient
- Bewegende dingen het, waar ligt het
4) ONTWIKKELING VAN AANDACHT EN GEHEUGEN
AANDACHT
- Attention span (aandachtsboog/ concentratie)
→ 2-3j: een paar minuten
→ 4-6j: een kwartiertje
→ 6-12j: een half uur
→ vanaf 12j: 40-50 minuten
- Tekort: ADHD
Aandachtsregulatie is afhankelijk van verschillende zaken:
- Culturele invloed:
→ film van jaren 40 of 50 bekijken: duurt minder lang dan hedendaagse film, maar velen houden dit
niet uit. Het tempo is traag en het zal op je zenuwen werken.
→ Wij zijn opgegroeid in een maatschappij waar dagelijks flitsende beelden te zien zijn op tv
→ we zijn eraan gewoon geworden.
→ 3 jaar geleden: aandacht voor het bekijken van beelden op internet is gedaald tot onder de
gemiddelde aandachts/ concentratieduur → gemiddeld blijven we veel minder lang kijken naar
beelden.
- Stijl van informatieverwerking:
we zijn niet meer gewoon om lange teksten te verwerken → we hebben langere concentratieduur
8
, lOMoAR cPSD| 3204907
afgebouwd ten voordele van het gokken van het ene naar het andere.
→ Lagere schoolleeftijd: toename systematische en de selectieve waarneming → opdrachtjes geven:
moeten minder letten op de visuele prikkels (negeren), oudere kinderen slagen hier beter in dan
jongere kinderen.
➔ Controle houden op irrelevante prikkels en buiten gezichtsveld houden, neemt sterkt toe
(selectieve aandacht) in de lagere schoolleeftijd.
- In welke mate zijn kinderen in staat om in een tekening verschillende vormen te onderscheiden (test)
→ veel kinderen van 5-6 jaar slagen erin de ene figuur te vinden, maar de andere vorm blijft dikwijls
buitenschots.
GEHEUGEN
- Passief herkenningsgeheugen (vooral bij jonge kinderen en dieren)
baby met mobieltje boven hun voetjes → het mobieltje zullen ze de dag nadien herkennen (spontaan
trappelen)
- Inprentings- of reproducerend geheugen
→ werkgeheugencapaciteit (backward digit span = 1e bach):
6j: 4/5 10j: 6 12j: 7 (=normale volwassen capaciteit → sommigen 9)
→ memorisatiestrategieën
1) herhaling
2) chunking: samennemen van cijfers (vb. Telefoonnummer onthouden)
3) visualisatie: huis visualiseren waar men woont, binnenkomen en voorstellen dat in eerste
kamer object x naast de schouw ligt en object y naast de zetel. 8 voorwerpen in kamer 1, 10
voorwerpen in kamer 2
→ het koppelen van voorwerpen in een huis helpt om meer dan 20 voorwerpen te onthouden.
Link objectpermanentie en herkenning:
voorwerp uit het zicht veld verdwenen → we kunnen ons het voorwerp toch nog voorstellen
Wanneer we iemand verschillende keren gezien hebben, maar nadien lange tijd niet meer en dan opeens zie je
die persoon terug → we herkennen (=geheugen) de persoon
= andere vorm dan het werkgeheugen
5) ONWTIKKELING COMMUNICATIE
- Intuïtief oudergedrag
= zaken die we onbewust doen ter vergemakkelijking van waarneming van taal bij jonge kinderen
→ moderies language: op een hoge toon spreken en moeilijke woorden verkorten (kleine woorden +
hoge toon) → kind geeft meer aandacht + makkelijker te begrijpen
- Aandachtsvoorkeur van baby’s voor gezichten
- Neuronale shaping van perceptie van taalklanken + basisuniversaliteit bij baby
vanaf 9 maand en 8– 10 jaar (!belangrijke mijlpaal om een taal te leren of te spreken!): medeklinkers/
klanken die niet voor komen in de taal, wordt het kind minder gevoelig voor. Deze klanken worden
niet meer door de hersenen opgevangen.
→ 2e taal op latere leeftijd aanleren: moeilijker → subtiliteit van taalperceptie heb je niet meer.
vb. Amerikanen hebben het moeilijk met de klank ‘u’/ Chinezen hebben het moeilijk met de ‘r’
→ iedere taalgroep heeft moeilijke klanken (motorisch) → baby’s hebben hiervoor een
basisuniversaliteit (ze horen alle klanken die bestaan), en zijn later in staat om deze vocalisaties te
differentiëren.
9
, lOMoAR cPSD| 3204907
Vb. Vlamingen zijn goed in talen: op televisie horen we zeer veel Frans en Engels → deze klanken
worden door de hersenen vaak opgenomen
- Wederkerigheidsgedrag: imitatie en werking van spiegelneuronen (vb. Eerste glimlach en brabbelen)
→ jonge kinderen imiteren de gezichtsexpressie van anderen → helpt om taal te leren → hersenen
doen mee aan voorprogrammatie
→ COMMUNICATIE + LEREN + HECHTING
- Non-verbaal communicatiegedrag via aanwijzen (pointing) en aankijken (social referencing)
→ social/ attentional referencing = controle van de blikrichting in midden helft van het 2 e levensjaar
→ protodeclarative pointing = aanwijsgedrag (als een baby iets wil, zal hij wijzen = imperatief)
→ een kleuter communiceert zeer snel (een glimlach, uitwisselen van blikken, … )
→ kinderen zijn voorbestemd om veel aandacht te hebben voor gezichtsexpressies van anderen (rond
6 weken eerste glimlach = communicatief interageren → de ouder zal dit herhalen)
→ 2e levensjaar = protodeclarative pointing (het kind wijst iets aan, op basis hiervan zullen de ouders
een gesprek opzetten, het voorwerp wordt benoemd) → proto-imperatief iets vroeger dan
protodeclarative
→ pointing gedrag treedt op in 1e levensjaar, ervoor attentional referencing (het kind zal zijn
interesseveld meer afstemmen op de blik van een verzorger → kijkt op dezelfde wijze naar een
voorwerp → gemeenschappelijke omgevingsaspecten en eventueel communicatie starten.)
→ 2e levensjaar, meer intentioneel gedraag, middel-doel relatie vb. Aanwijzen om iets te willen zeggen
of te willen leren (nieuwe woorden, communicatie met ouders)
0-3 mnd - Reageren op stem
10
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller wannesvanhoutte. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.24. You're not tied to anything after your purchase.