Hoe verklaart het netwerkperspectief het ontstaan van mentale stoornissen?
Volgens het netwerkperspectief kan een mentale stoornis worden beschouwd als een systeem
van elkaar beïnvloedende symptomen. Mentale stoornissen ontstaan als gevolg van causale
relaties tussen symptomen.
Hoe verklaart het netwerkperspectief comorbiditeit?
Mentale stoornissen zouden tegelijk kunnen voorkomen als gevolg van wederzijdse
beïnvloeding van symptomen. Comorbiditeit ontstaat wanneer er symptomen zijn die bij
beide stoornissen voorkomen. Dit worden brugsymptomen genoemd. Deze brugsymptomen
kunnen er toe leiden dat een mentale stoornis een andere mentale stoornis aanwakkert.
Stoornissen die geen symptomen met elkaar delen zullen zelden tegelijk voorkomen, doordat
er geen brugsymptomen zijn. Uit onderzoek is gebleken dat wanneer twee stoornissen een
aantal symptomen met elkaar delen, de afstand tussen deze stoornissen in het DSM netwerk
klein is en er gemakkelijk van de ene stoornis naar de andere stoornis kan worden gegaan.
Hoe voorspelt het netwerkperspectief het ontstaan van mentale stoornissen?
Het netwerkperspectief richt zich hierbij op twee aspecten. Ten eerste wordt er gekeken naar
waarschuwingssignalen die de opkomst van een psychopathologie indiceren. Ten tweede
wordt gekeken naar de kenmerken van netwerken op groepsniveau die mogelijk de richting
van de psychopathologie kunnen aangeven.
Hoe voorspellen waarschuwingssignalen psychopathologie?
Voordat iemand een mentale stoornis ontwikkeld is er sprake van een zogenaamde
fasetransitie. Deze bepaalt de grens tussen het wel of niet hebben van een mentale stoornis.
Voordat deze fasetransitie plaatsvindt, geeft het systeem een aantal waarschuwingssignalen
af. Transities worden vaak voorafgegaan door een fenomeen dat ‘critical slowing down’
wordt genoemd. Daarbij heeft een systeem steeds meer tijd nodig om zich te herstellen van
een gebeurtenis. Tevens wordt het systeem steeds gemakkelijker te voorspellen op basis van
de voorafgaande staten. Fasetransities zouden zichtbaarder worden wanneer er hogere niveaus
van connectiviteit aanwezig zijn. Voor netwerken met zwak verbonden symptomen leiden
negatieve externe condities (bijvoorbeeld het overlijden van een geliefde) tot een graduele
toename van symptomen. Voor netwerken met sterk verbonden symptomen leiden negatieve
externe condities tot een spontane verschuiving van het niet hebben van een mentale stoornis
naar het hebben van een mentale stoornis.
Wat zeggen netwerkkenmerken over de voorspelling van mentale stoornissen?
Onderzoek stelt dat groepsnetwerken met sterk verbonden symptomen kwetsbaarder zijn voor
het ontwikkelen van psychopathologie. De resultaten wijzen er op dat de aard van de
,symptomen, in plaats van de hoeveelheid symptomen, een belangrijkere rol zou kunnen
spelen bij het voorspellen van het ontstaan van mentale stoornissen. Dit brengt ons naar het
onderwerp van centraliteit.
Wat is centraliteit binnen het netwerkperspectief?
Centraliteit kan worden geïnterpreteerd als het belang van een symptoom in een netwerk. Als
een bepaald symptoom veel verbindingen heeft met andere symptomen in het netwerk heeft
het hogere centraliteit dan een symptoom dat minder verbindingen heeft met andere
symptomen in het netwerk. Als een persoon een symptoom ontwikkeld dat zeer centraal is,
loopt deze persoon meer risico op het ontwikkelen van andere symptomen. Helaas is de
wetenschap er nog niet goed in geslaagd om te achterhalen welke symptomen centraler zijn
dan andere.
2. Anxiety (Clark)
Welke processen spelen mogelijk een rol bij de instandhouding van een angststoornis?
Angststoornissen worden gekenmerkt door vervormde overtuigingen over de gevaren van
bepaalde situaties en/of interne stimuli. Patiënten met een angststoornis overschatten de
gevaren van deze stimuli vaak. Waarom bestaan deze vervormde overtuigingen? Met andere
woorden: als de wereld niet zo gevaarlijk is als de patiënt denkt, hoe kan het dan dat de
patiënt dit niet inziet en zijn overtuigingen aanpast? In dit artikel worden zes processen
besproken die aan deze angst-gerelateerde overtuigingen ten grondslag kunnen liggen en
wordt de empirische status van ieder van deze processen beoordeeld. Het gaat om de volgende
zes processen:
1. Veiligheid zoekend gedrag
2. Selectieve aandacht (attentional deployment)
3. Spontane beelden
4. Emotioneel redeneren
5. Geheugenprocessen
6. De aard van de waargenomen dreiging
Veiligheid zoekend gedrag
Veiligheid zoekend gedrag verwijst naar een bepaald gedrag dat wordt uitgevoerd om te
voorkomen (of te minimaliseren) dat een bepaalde catastrofe plaatsvindt. Dergelijk gedrag
verklaart vaak waarom het niet voorkomen van een gevreesde gebeurtenis de negatieve
overtuigingen van patiënten niet verandert. Bijvoorbeeld: een hartpatiënt blijft denken dat hij
kan sterven tijdens een paniekaanval, omdat elke keer als hij een paniekaanval krijgt, hij gaat
zitten, rust neemt, en zijn ademhaling vertraagt (veiligheid zoekend gedrag). De patiënt
gelooft, ten onrechte, dat het uitvoeren van dit gedrag de enige reden is dat hij niet doodgaat.
Dit veiligzoekend gedrag houdt dus de vervormde/negatieve overtuigingen in stand. Dit is
bevestigd in meerdere studies. Zoals verwacht leidt de conditie waarbij het veiligheid zoekend
gedrag wordt weggenomen tot een significante afname van de negatieve overtuigingen en van
de angstproblematiek.
, Selectieve aandacht
Selectieve aandacht voor aanwijzingen voor bepaalde bedreigingen speelt mogelijk ook een
rol bij de instandhouding van angststoornissen. Uit recent onderzoek blijkt dat niet
alleen aandacht richting bedreigingen, maar ook aandacht weg van bedreigingen een rol speelt
bij angststoornissen. Aandacht richting bedreigingen komt vooral voor bij de paniekstoornis
en hypochondrie. Aandacht weg van bedreigingen komt vooral bij de sociale angststoornis.
Mensen met sociale angsten hebben de neiging om weg te kijken, dus niet naar anderen te
kijken, in gevreesde sociale situaties. Er is hier dus sprake van selectieve aandacht weg
van bepaalde "bedreigingen" of stimuli.
Spontane beelden
Een ander proces dat een rol kan spelen bij angststoornissen wordt gevormd door spontane,
mentale beelden. Het beeld waarin iemand zijn angst "ziet" speelt een belangrijke rol bij het
vergroten van de perceptie van bedreiging. Veel patiënten met een paniekstoornis hebben
bijvoorbeeld mentale beelden van fysieke of mentale catastrofes, zoals een hartaanval of het
verliezen van controle. Een studie van Hackmann en collega's (1998) vond dat 77% van de
patiënten met een sociale fobie dergelijke spontane beelden "zag" tegenover 10% in de (niet-
patiënt) controlegroep.
Emotioneel redeneren
Individuen met een hoge en lage mate van sociale angst werden gevraagd een toespraak te
houden over een onbekend onderwerp. Deze taak maakte beide groepen angstig. Na het geven
van de speech beoordeelden de deelnemers de mate waarin ze tijdens de toespraak
lichamelijke gewaarwordingen hadden opgemerkt en hoe angstig ze dachten dat ze
waren. Een onafhankelijke waarnemer beoordeelde ook hoe angstig ze er eigenlijk uitzagen.
Binnen de hoge sociale angst groep was waargenomen lichamelijke sensaties significant
gecorreleerd met zelfbeoordelingen, maar niet met de beoordeling van de onafhankelijke
waarnemer. Bovendien, hoe meer lichamelijke gewaarwordingen de hoog sociaal angstige
individuen opgemerkt hadden, hoe meer ze zichzelf overschaten (zelf-beoordelingen minus
waarnemers beoordelingen) over hoe angstig ze eruit zagen en hoe meer globaal positief
gedrag onderschatten (zelfverzekerd, zelfverzekerd enz.). Geen van deze correlaties was
significant in de lage sociale angst groep. Dit algemene patroon van resultaten suggereert dat
sociale angst gedeeltelijk wordt gehandhaafd door de manier waarop patiënten ervaren
lichaamssensaties gebruiken om onjuiste gevolgtrekkingen te maken over hoe angstig ze
lijken en hoe slecht ze overkomen. Dit is
een specifiek exemplaar van een proces dat ook wel emotioneel redeneren wordt genoemd.
Geheugenprocessen
Ten minste twee typen van geheugenprocessen kunnen bijdragen aan het onderhouden van
angststoornissen. De eerste is de neiging die angstige individuen hebben om selectief
informatie te vergaren die hun ergste angsten bevestigd. Een studie vond bijvoorbeeld dat
mensen met een sociale angststoornis de neiging hebben om na het geven van een speech
meer negatieve woorden te onthouden dan positieve woorden. Er is dus sprake van geheugen
bias (in het Engels: memory bias).
Het tweede geheugenproces is een dissociatie tussen expliciet en impliciet geheugen, ofwel
tussen recall en priming. Dit komt vooral voor bij patiënten met een posttraumatische
stressstoornis (PTSS).
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller rachelpopping46. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.96. You're not tied to anything after your purchase.