Wanneer je gebruikt maakt van deze uitgebreide Locomotie ziekteleer samenvatting , hoef je het 'boek' zelf niet meer open te slaan. De samenvatting is volledig, en er wordt veel gebruik gemaakt van illustratieve afbeeldingen. Onderdeel van de Bachelor Diergeneeskunde jaar 3, Locomotie, Veterinaire ...
Ziekteleer HS 6: stofwisseling en
endocriene organen
Inhoud
6.1 inleiding ............................................................................................................................................. 2
6.2 stoornissen in de glucose- en vetstofwisseling ................................................................................. 2
6.2.1 hypoglykemie ............................................................................................................................. 2
6.2.2 hyperglykemie – diabetes mellitus............................................................................................. 4
6.2.3 acetonemie ................................................................................................................................. 7
6.2.4 leververvetting en hyperlipoproteïnemie .................................................................................. 9
Hyperlipoproteïnemie (hyperlipemie) bij het paard ........................................................................... 9
6.2.5 vetzucht .................................................................................................................................... 10
6.3 aandoeningen van de endocriene organen..................................................................................... 11
6.3.3 hypofyse en hypothalamus ...................................................................................................... 11
Hyposecretie hypofysaire hormonen ............................................................................................ 11
Hypersecretie van hypofysaire hormonen .................................................................................... 12
Stoornissen in afgifte of effect van vasopressine.......................................................................... 13
6.3.4 bijnierschors ............................................................................................................................. 13
Hypofunctie van de bijnierschors: hypoadrenocorticisme ............................................................... 13
6.3.5 schildklier...................................................................................................................................... 16
hypothyreoïdie .............................................................................................................................. 17
Hyperthyreoïdie en schildkliertumoren ........................................................................................ 17
6.4 stoornissen in de elektrolytenhuishouding ..................................................................................... 18
6.4.2 stoornissen in calciumstofwisseling ......................................................................................... 18
6.4.3 stoornissen in magnesiumstofwisseling ................................................................................... 21
Hypomagnesiëmie (kopziekte) bij het rund .................................................................................. 21
6.5 vitaminedeficiënties en -intoxicaties............................................................................................... 22
6.5.2 vitamine E en seleniumdeficiëntie ........................................................................................... 22
6.5.3 vitamine B12 en kobaltdeficientie............................................................................................ 24
6.5.4 hypo- en hypervitaminose A .................................................................................................... 25
6.5.5 hypo- en hypervitaminose D .................................................................................................... 25
6.5.6 vitamine C-deficientie cavia ..................................................................................................... 26
1
,Samenvatting ziekteleer SE Willeke van den Boer
6.1 inleiding
Stofwisseling/metabolisme is het complex van biochemische en fysische processen die zich voordoen
bij opbouw, afbraak en instandhouding van weefsels én bij de verwerving, opslag en mobilisatie van
energie.
Endocrinologie is de leer van de communicatie en controle in een levend organisme d.m.v.
hormonen die in dat organisme worden gesynthetiseerd. (endocrien, paracrien, autocrien)
6.2 stoornissen in de glucose- en vetstofwisseling
6.2.1 hypoglykemie
In de pancreas zijn groepjes cellen aanwezig met een endocriene functie: eilandjes van langerhans.
De beta-cel produceert insuline en de alfa-cel produceert glucagon. Daarnaast zijn er ook nog andere
celtypen aanwezig. Dit endocriene weefsel reageert op de wisselende concentratie van brandstoffen
met een bihormonaal signaal (insuline/glucagon) waardoor het glucosegehalte in het bloed op peil
blijft. Als de compensatiemechanismen (gluconeogenese, glycogeenafbraak, vetmobilisatie) niet
voldoende zijn kan hypoglykemie ontstaan.
Hypoglykemisch syndroom = de ziektebeelden die ontstaan door een verlaagde glucoseconcentratie
in het bloed. Als deze concentratie < 3,0 mmol/l komt kunnen neurologische verschijnselen
optreden! Er zijn twee vormen: aanbodhypoglykemie en vraag glycemie.
Aanbodhypoglykemie
Aanbodhypoglykemie kan het gevolg zijn van afname van gluconeogenese en glycogeenafbraak
(leveraandoeningen) en bij een tekort aan glucocorticoïd; dit is echter meestal niet zo erg dat
hypoglykemie ontstaat → Aanbodhypoglykemie komt vooral voor bij neonaten (lam, big, pup) die
onvoldoende moedermelk hebben kunnen opnemen. Jonge dieren hebben een hoog
glucoseverbruik, relatief grote hersenen, beperkte glycogeenvoorraden en het duurt even voor de
gluconeogenese op gang komt. Er ontstaat een tekort aan insuline en overmaat aan glucagon
waardoor glycogeenafbraak, gluconeogenese en ketogenese worden bevorderd. De lever wordt door
glycogeendepletie klein en donker.
Verschijnselen: spierzwakte en spiertrillingen, atactische gang, collaberen of epileptische aanvallen.
Wanneer in combinatie met hypothermie treden de verschijnselen minder duidelijk op. Als er ketose
is zie je lethargie en coma.
- Hypothermie bij pasgeboren lammeren
De lichaamstemperatuur is lager dan normaal, doodsoorzaak bij 5% van de
lammeren die binnen 2 dagen sterven. Hypothermie verloopt progressief; de
daling van de temperatuur gaat na een paar graden door waardoor
lichaamsfuncties uitvallen. Het warmteverlies is erg groot bij kleine
(immaturiteit) vochtige lammeren in een koude omgeving. Thermogenese zal
optreden door rillen en verbranding van bruin vet. Oorzaken van
hypothermie:
- groot warmteverlies in eerste 5 uur door omstandigheden, de bloedsuikerspiegel is hierbij
hoog!
- afgenomen warmteproductie door onvoldoende opname van colostrum of door hypoxie
tijdens partus. De lammeren zijn ouder dan 6 uur en hebben hierbij hypoglykemie!
Verschijnselen: slapte, niet meer kunnen staan, coma, sterfte.
Diagnostiek: dood kan al na 90 min optreden. Temperatuur 37-39 is geringe hypothermie, bij
temperaturen lager dan 37 graden ernstige hypothermie.
2
, Samenvatting ziekteleer SE Willeke van den Boer
Therapie: dieren drogen en beschutten, snel biest toedienen (evt. sonde). Bij dieren ouder
dan 5 uur glucose IP toedienen. Bij verwarmen zonder hypoglycemie opheffen = dood door
glucosetekort hersenen. Verwarm de lammeren met warme lucht (37-40 graden) tot de
lichaamstemperatuur 37 graden is.
Preventie: zorgen voor goede omgevingstemperatuur en de ooi goed voeden. Spoor de
lammeren op tijd op.
- Neonatale hypoglykemie big
Pasgeboren biggen hebben een koolhydraatreserve; leverglycogeen, bloedglucose en
bloedfructose. Gluconeogenese is voldoende ontwikkeld maar bij gebrek aan substraat
wordt het glycogeen snel verbruikt. Jonge biggen drinken normaal ieder uur, wanneer dit
niet gebeurd zakt het glucosegehalte snel dalen en hypoglykemie (< 3mmol/l) optreden. Er
kunnen verschillende oorzaken zijn voor onvoldoende melkopname (aangeboren
afwijkingen, mastitis zeug, omgevingsfactoren etc.)
Verschijnselen: wankele gang met neus ter ondersteuning en spreiding van achterbenen. De
biggen trillen en ademen schokkerig, schuimvorming rond de mond. De
lichaamstemperatuur daalt en er is bradycardie. Na 24-36 uur dood. Bij sectie kleine maag,
kleine lever en uraatkristallen in nieren en blaas.
Diagnose stellen op verschijnselen en evt. bloedsuiker meten. Ter behandeling 4-6 keer per
dag IP 5 ml glucoseoplossing toediening. Wanneer nodig zeugenmelkvervanger of biggen
overleggen.
Vraaghypoglykemie door insulinoom
Verhoogd glucose verbruik (vraaghypoglykemie) treedt op bij grote hoeveelheden insuline. Dit kan
het gevolg zijn van een beta-cel neoplasie = insulinoom. Komt voor bij hond, fret en zelden bij paard
en kat. Een andere oorzaak van hypoglykemie bij honden zijn neoplasieën die IGF-II produceren
(insuline like growth factor) en bij katten iatrogeen hypogykemie door overmatige insuline
toediening (diabetes mellitus).
- Insulinoom hond
De insulinomen bij hond zijn maligne en kunnen metastaseren tot
regionale lymfeknopen en de lever. De eerste verschijnselen treden op
tijdens inspanning als het dier niet heeft gegeten (ochtendwandeling);
uitgeput raken, niet meer verder kunnen lopen, door voor- /
achterpoten zakken en een verwarde indruk maken. De aanvallen verergeren en nemen toe
in frequentie. Later ook aanvallen onafhankelijk van inspanning. Na enkele maanden lijken de
aanvallen op ‘toeval’; krampen met bewustzijnsverlies.
Diagnostiek: drie keer in een dag vaststellen van een te laag bloedglucosegehalte
(<3mmol/l), met daarbij een te hoog insulinegehalte. Echografie kan gedaan worden om het
insulinoom in beeld te brengen. Bij honden kan er bij een aanval (10-15 min) hersenschade
optreden, er moet snel glucose IV worden toegediend. Therapie is het verwijderen van
insulinoom uit de pancreas (Specialistisch). Anders kan met diazoxide/glucocorticoïden het
glucosegehalte op peil worden gehouden.
3
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller willekevdboer. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.02. You're not tied to anything after your purchase.