In dit document wordt alles van het vak gezinspedagogiek overzichtelijk per hoorcollege samengevat, met dikgedrukte woorden en plaatjes voor verduidelijking. Je bent dus in één keer klaar als je dit documentje hebt!
Inhoud
Het gezin in evolutionair perspectief (HC 1, Hrdy)................................................................................2
Het gezin in historisch perspectief (HC 2, hedendaags 2/3)....................................................................4
Moderne gezinsvormen (HC 3/4, modern 1/2/3/4/5/7/8, hedendaags 3.6)..............................................8
De rol van SES in het gezin (HC 5, Conger, Luthar, Costello).............................................................13
Gezinsfunctioneren (HC 6, Epstein, Holtom-Viesel, hedendaags 6).....................................................16
Invloeden buiten het gezin (HC 7, Harris, hedendaags 8/9/11).............................................................20
Gezinssamenstelling (HC 8, hedendaags 3.7/4, Amato).......................................................................24
Invloeden van media in het gezin (HC 9, hedendaags 10)....................................................................28
Ziekte in het gezin (HC 10, Klassen, Palermo, Luecken).....................................................................32
1
,Het gezin in evolutionair perspectief (HC 1, Hrdy)
De gedragsgenetica probeert de grootte van de invloeden van genen (nature) en de omgeving
(nurture) op het fenotype te schatten
- Het fenotype wordt gevormd door de gedeelde omgeving (wat je met bijvoorbeeld broers en
zussen samen meemaakt, C), genen (aanleg die je al hebt, G) en door je unieke omgeving
(alles wat je niet kan verklaren door de gedeelde omgeving, error E)
- Genen en omgeving kunnen elkaar versterken: associative mating (vader en moeder hebben
elkaar uitgezocht o.b.v. karakter/eigenschappen en de kans is groot dat hun kind diezelfde
eigenschappen heeft)
o Kind kiest omgeving die bij hem past, de omgeving kan uitkomst van een gen
versterken, de genetische basis van het kind roept reacties uit de omgeving op, en/of
sociale interactie met genetisch verwante personen
- Genen en omgeving kunnen ook interacteren: G x O (genetisch bepaalde ontvankelijkheid bij
blootstelling aan omgevingsinvloeden)
o Differentiële ontvankelijkheid is dat kinderen verschillen in hun gevoeligheid voor
omgevingsinvloeden: gevoelige kinderen zijn orchideeën (kwetsbaar voor slechte,
maar prachtig bloeien bij de juiste omgevingsomstandigheden) en minder gevoelige
kinderen zijn paardenbloemen (veerkrachtig en in staat om overal te groeien, zelfs
onder weerbarstige en negatieve omstandigheden)
Evolutionaire kijk op gedrag: waarom gedragen baby’s zich op een bepaalde manier?
- Mensen (1) zijn van nature hyper-sociaal (mensen willen samenwerken, helpen en geven), (2)
kunnen goed ‘gedachten lezen’ (weten wat anderen willen, inleven in anderen)
o Hyper-sociaal: in staat zijn om intuïtief te zijn en te geven om wat anderen denken,
om zichzelf cognitief en emotioneel op de plaats van iemand anders te zetten en na te
denken over wat zij denken, om met hen te spelen/leren van hen te leren
o Machiavellistische intelligentie-hypothese stelt dat mensen sociaal geëvolueerd zijn
(grote hersenen en kenmerkende cognitieve vaardigheden) door intense sociale
concurrentie om hoger sociaal en reproductief succes te bereiken
- Hechtingsgedrag heeft (vooral vroeger) overlevingswaarde, want het neerleggen van kinderen
is (was) gevaarlijk (nabijheid van moeders/alloparents was noodzakelijk): daarom gedragen
baby’s zich op een bepaalde manier waarop hun ouders vaak vlakbij zijn
- Hechtingsgedrag had vooral vroeger een grote overlevingswaarde, want wanneer baby’s niet
bij ouders/alloparents waren, was de kans groter dat ze het niet overleefden: baby’s zijn zo
geëvolueerd dat ze acties hebben die voor nabijheid van ouders/alloparents zorgt (wat dus
noodzakelijk was)
o Aandacht krijgen en vasthouden: huilen, nabijheid zoeken, vastklampen,
kijken/staren, imiteren, contact zoeken, brabbelen
o Baby’s zien er schattig uit, zodat anderen de aandacht op hen richten
- Het onderliggende neurale circuit voor het reageren op baby’s (met name signalen van
kwetsbaarheid en behoeften) lijkt universeel aanwezig te zijn: dus volwassenen reageren sterk
op baby’s
o ‘Baby lust’ (mensen worden aangetrokken tot baby's en proberen ze aan te raken, vast
te houden en te dragen) helpt ervoor te zorgen dat pre-reproductieven worden
voorbereid op het ouderschap
Environment of evolutionary adaptiveness (EEA) van een bepaalde soort is het geheel van de
omgevingsfactoren waarin de voorouders van die soort leefden en waarna ze, na een lang proces van
adaptaties en natuurlijke selectie, aangepast waren
2
, - De EEA van een bepaalde soort is het geheel van de omgevingsfactoren waarin de voorouders
van die soort leefden en waaraan ze, na een lang proces van adaptaties en natuurlijke selectie,
aangepast waren: een voorbeeld hiervan is de hulp van alloparents (vroeger van levensbelang,
tegenwoordig nog steeds)
Hunting hypothese en sekse contract: we gaan ervanuit dat de mannen vroeger gingen jagen, dat
vrouwen ‘thuis’ bleven (één hoofdouder, ander is hulpouder: seksistische hulpverdeling)
- Dit kan helemaal niet, want mensen eten een paar keer per dag en twee keer per maand een
groot beest was niet genoeg: vrouwen moesten ook meehelpen met eten verzamelen
- Het is niet mogelijk om in je eentje genoeg eten te vinden (vader) dus waren er alloparents
nodig (moeders delen de zorg voor de kinderen met anderen en dit schept een emotionele band
tussen alloparents en het kind)
Coöperatieve breeding is een manier van voortplanten (zorgen dat jouw soort niet uitsterft) waarbij
groepsleden die niet de genetische ouders zijn, helpen met het grootbrengen van de kinderen (een
systeem waarin groepsleden anders dan de genetische ouders een of beide ouders helpen met het
opvoeden van het nageslacht)
- Alloparents: individuen anders dan de daadwerkelijke biologische ouders die een ouderlijke
rol vervullen (eigenlijk iedereen behalve de moeder, want ook van de vader weet je niet zeker
of die de biologische is)
o De gemiddelde moeder heeft hulp nodig van anderen om het kind te laten overleven
o Verwantschap (kinship) zorgt sneller/makkelijker voor coöperatieve breeding
(broers/zussen, grootouders, vaders), maar dit is niet noodzakelijk (ook niet-verwante
alloparents kunnen soms baat hebben bij de zorg voor baby’s)
- Hamilton’s regel (inclusieve fitness): als je als alloparent de moeder gaat helpen, is het
logisch dat hoe dichterbij je bij het kind staat (qua bloedlijn) je daar meer/veel tijd insteekt
o Het moet voor een individu de moeite lonen om zijn eigen reproductie (directe fitness)
op te offeren: afhankelijk van de verwantschapsgraad (bloedlijn) en hoeveelheid
nakomelingen van deze verwant
Verschillende huwelijksvormen: monogamie (man plus vrouw), polygamie (man plus meerdere
vrouwen), polyandrie (vrouw plus meerdere mannen), polygynandrie (meerdere mannen plus
meerdere vrouwen)
3
, Het gezin in historisch perspectief (HC 2, hedendaags 2/3)
Algemene ideeën over de ontwikkeling van het kerngezin over de jaren heen:
1. Oertijd: jagen, verzamelen, rondtrekken
2. Daarna: voor het eerst ergens vestigen, mannen jagen, vrouwen blijven bij de kinderen
3. Later: ook groenten verbouwen en dieren houden (niet meer jagen), ontstaan van dorpen en
huizen met gezinnen
4. Kerngezin van 4/5 mensen
a. Door hoge huwelijksleeftijd, neo-lokaal vestigingspatroon (kinderen die uit huis
gingen, zochten een nieuwe en eigen plek), weinig inwoning van familie/personeel,
hoge sterfte op jonge leeftijd (grootouders vaak al overleden bij geboorte
kleinkinderen), parigenituur (alle kinderen erven gelijk, i.p.v. primogenituur:
oudste zoon erft alles), hoog zuigelingensterfte (door onhygiënisch leven; vies
drinkwater, hoger infectiegevaar)
b. Toename in vondelingen en onwettige geboorten (18e eeuw): kerken hadden minder
gezag dus lossere seksuele moraal, massale migratie naar de grote stad,
geboorteregeling niet toereikend (alleen borstvoeding en onthouden van seks), veel
kinderen ongewenst (door armoede, sekse kind, ongetrouwde moeder)
5. Hele grote gezinnen (doordat de kindersterfte daalde maar nog geen geboortebeperkingen)
6. Tegenwoordig: moderne, Westerse kerngezin (vader, moeder, één of twee kinderen)
De opvoeding ging eind jaren negentig van bevelshuishouding (autoritair ouderlijk gezag, ongelijke
taken tussen man/vrouw, formele omgangsvormen, gehoorzaamheid/aanpassing, individuele
ontwikkeling van het kind staat niet voorop) naar onderhandelingshuishouden (egalitair ouderlijk
gezag (gelijkheid), gelijkere taken tussen man/vrouw, opvoedingsdoel is zelfontplooiing, informele
omgangsvormen, overleggen, gelijkwaardigheid in communicatie, compromissen sluiten bij
conflicten)
Onderzoek naar de geschiedenis van het gezin kan op meerdere manieren:
1. Demografische benadering: verzamelen en interpreteren van kwantitatieve, demografische
gegevens en hiermee beeld proberen te vormen van de leef- en opvoedingsomstandigheden
van ouders en kinderen
2. Affectieve benadering: aandacht op menselijk gedrag en persoonlijke belevingen/motieven,
door gebruik te maken van kwalitatieve bronnen (dagboeken, brieven, schilderijen, kleding,
gebruiksvoorwerpen, etc.)
3. Historische maatschappijwetenschappen: invloed van sociaaleconomische, cultureel-
maatschappelijke en technologische ontwikkelingen op veranderingen in het gezin
- De vraag blijft wel in hoeverre de bronnen de werkelijke dagelijkse opvoedingspraktijk
weergeven, of dat er sprake is van gefilterde karakter van de bronnen
Meest invloedrijke pedagogische stromingen in de vroegmoderne tijd (1450-1800):
1. Humanisme: doel was de vorming van de klassieke homo universalis (vrijheid van de
menselijke wil, nadruk op leren, godsvertrouwen, natuurlijk verlangen van kinderen naar
kennis)
a. Individualistische benadering waarbij werd ingewerkt op eergevoel en er werd
aangespoord tot competitie
b. Erasmus: belang voor onderwijs voor jonge kinderen is om te voorkomen dat ze
zouden vervallen tot onhebbelijk gedrag
c. Opvoeding is vooral van zonen door de vader (die zorgt voor karaktervorming, terwijl
de moeder meer voor de verzorging zorgt)
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller LiekeNeeft. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.92. You're not tied to anything after your purchase.