100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
Previously searched by you
Samenvatting Psychodiagnostiek in de hulpverlening aan volwassenen en ouderen, ISBN: 9789463798525 Psychodiagnostiek in de hulpverlening aan volwassenen en ouderen (P0V88a)$8.09
Add to cart
Psychodiagnostiek in de hulpverlening aan volwassenen en ouderen (P0V88A)
Summary
Samenvatting Psychodiagnostiek in de hulpverlening aan volwassenen en ouderen, ISBN: 9789463798525 Psychodiagnostiek in de hulpverlening aan volwassenen en ouderen (P0V88a)
66 views 0 purchase
Course
Psychodiagnostiek in de hulpverlening aan volwassenen en ouderen (P0V88A)
Institution
Katholieke Universiteit Leuven (KU Leuven)
Book
Psychodiagnostiek in de hulpverlening aan volwassenen en ouderen
Psychodiagnostiek in de hulpverlening aan volwassenen en ouderen (P0V88A)
All documents for this subject (1)
Seller
Follow
floretuinema
Content preview
Heuristieken in klinisch-diagnostisch redeneren
H E U RI S T IE KE N E N BI AS E S I N DE K L I NI S C HE P RA K T I J K
→ Heuristiek = op ervaring gebaseerde verkorte beslisroutes die vaak wel, maar niet altijd, tot
correcte uitkomsten leiden.
→ Mensen die heuristieken gebruiken ‘satisficen’: ze stoppen met zoeken naar informatie en met
hun beslisproces als ze tevreden zijn met de uitkomst.
o Het tegenovergestelde van ‘satisficen’ is ‘maximizen’: zorgen voor de maximaal
correcte beslissing – vaak onmogelijk in de klinische setting.
→ Opletten met het gebruik van heurstieken want kan leiden tot biases.
o Vertekeningen in oordelen (oordeelsfouten).
o Vooroordelen.
o …
ER Z I J N T WE E T Y PE S HE U R IS T IE KE N
→ Geheugenheuristieken (beslisroutes die gebruik maken van wat je je herinnert)
o Beschikbaarheidsheuristiek: je oordeel hangt af van hoe makkelijk informaie voor jou
beschikbaar is voor verdere verwerking. Hoe makkelijker iets in het geheugen
beschikbaar is, hoe makkelijker je het meeneemt in je verdere beslissingsproces.
Dus: afhankelijk van wat je ziet of gezien hebt en wat daardoor snel bij je
opkomt.
Validiteit oordeel = afhankelijk van hoe accuraat het geheugen is –
beïnvloedbaar door bekendheid met zaken en de opvallendheid van
gebeurtenissen.
• Concreet voor diagnostiek: hoe opvallend of levendig een stoornis of
diagnose is, is van invloed op de beschikbaarheid ervan in het
beslissingproces.
o Recency-effect: herinneren wat men recent gezien heeft.
Dus: afhankelijk van hoge of lage bekendheid kan men een diagnose
overschatten of onderschatten.
o Simulatieheuristiek: men gaat de gebeurtenis mentaal simuleren.
o Verankering en aanpassingsheuristiek: van een willekeurige beginwaarde wordt te
weinig afgeweken in een eindoordeel (Anchoring and Adjustment-heuristiek) – we laten
ons te snel leiden door onze eerste indruk.
Ankereffecten komen vnl. voor in de diagnostische fase, wanneer beschikbare
informatie moet worden gecombineerd.
Problematisch in zoverre het een te grote invloed heeft op het uiteindelijke
oordeel.
o Positieve teststrategie en confirmation bias: men neemt testen af waarvan men
verwacht dat de uitkomst de hypothese bevestigt, men laat geen testen invullen die een
alternatief zouden ondersteunen – men staat niet open voor ongelijk hebben.
Dus: men neigt ertoe de eigen ideeën te bevestigen (confirmeren).
• falsifiëren.
1
, Confirmation bias: alleen die informatie zien die bij het eigen idee past, en niet
de informatie die tegen de hypothese pleit.
• Self-fulfilling prophecy: je vindt wat je verwacht te zullen vinden.
• Wederom een gevaar in de diagnostische fase: men ziet enkel dat men
gelijk heeft wat kan leiden dat men overmoedig wordt.
→ Aandachtsheuristieken (beslisroutes die gebruik maken van wat jouw aandacht trekt)
o Representativiteitsheuristiek: men vervangt een moeilijke vraag door de makkelijkere
vraag in hoeverre dat iets lijkt op een typisch geval of een representatief voorbeeld van
die categorie.
Via patroonherkenning snel tot een antwoord komen – snelle diagnose.
Gevaar van ‘illusoire correlaties’: correlaties die niet zijn aangetoond maar
waarvan men zich goed kan voorstellen dat ze er zijn.
• Kan leiden tot het meenemen van ongeldige informatie, nl.
verwachtingen i.p.v. vastgestelde relaties.
• Klachten die niet passen in het prototypische beeld van een stoornis,
worden vaak ten onrechte afgedaan als niet ter zake.
o Prototypes: voorbeelden die karakteristieke of typische representaties zijn van een
stoornis.
Gebaseerd op eerdere ervaringen.
In theorie: als men naar hetzelfde vraagt op dezelfde manier, dan verkrijgt men
dezelfde informatie (verwachting).
• In praktijk klopt dit echter niet: clinici lopen niet alle beschreven
criteria langs om tot classificatie van een stoornis te komen – ze zijn
geneigd te ‘satisficen’.
o = doorgaan met het navragen van symptomen tot ze vinden dat
het beeld van de cliënt of de stoornis voldoende duidelijk is.
• Clinici beslissen liever op basis van hun eigen prototypes dan lijsten
criteria (DSM) na te lopen.
→ Klinische intuïtie = automatisch beslissen, zonder verder nadenken.
o Vnl. waar te nemen bij meer ervaren clinici.
o Gebaseerd op “ingeblikte kennis”: kennis verkregen na uitgebreid, expliciet leren,
zowel uit handboeken als de klinische praktijk – gaat gepaard met een sterke
overtuiging het te weten.
o Opletten: wel met kritische blik bekijken – kan nl. kortzichtig zijn of tot tunnelvisie
leiden.
o Intuïtie is vnl. nuttig om te komen tot diagnostische hypothesen, die dan vervolgens
bewust getoetst kunnen worden.
Kan bovendien een waarschuwing geven dat er iets onverwachts gebeurt en dat
men alert moet zijn.
BETER O O R DE LE N E N B E S LI S SE N
→ Systematisch werken: systematische en statistische methoden komen de betrouwbaarheid van
diagnostische oordelen ten goede – wetenschappelijk onderzoek kennen en wetenschappelijke
methoden hanteren.
o Altijd gebruik maken van de nieuwste up-to-date testen.
2
, → Normatieve modellen uit de logica en kansrekening: alle mogelijke informatie verzamelen en
op een logisch correcte wijze een conclusie trekken.
o Logica
In de klinische praktijk worden vaak redeneervormen gebruikt die niet tot
geldige conclusies leiden.
• Eerste foute redenering: het afleiden van een wetmatigheid uit een
aantal voorbeelden (inductie).
• Tweede foute redenering: terugredeneren vanuit een conclusie naar de
premissen (abductie) – abductie is niet gelijk aan deductie.
o Je kan zonder verder onderzoek niet aannemen dat één
symptoom de conclusie rechtvaardigt dat er sprake is van een
stoornis waarbij dat symptoom voorkomt.
o Kansrekening (herbekijken in het boek) (BAYES)
Risico: clinici denken dat meer informatie altijd beter is – uit onderzoek blijkt
echter dat dat niet zo is.
Om te bepalen hoe groot de kans is dat een cliënt aan een stoornis lijdt, moet
men rekening houden met hoe groot in het algemeen de kans is op die stoornis.
• = de prevalentie van een stoornis (wordt meestal over het hoofd
gezien).
Hoe goed is een test?
• Sensitiviteit = een positieve testscore in aanwezigheid van een stoornis.
• Specificiteit = een negatieve testscore in afwezigheid van een stoornis.
• Maar opgelet: een test is nooit 100% betrouwbaar.
o Base rate (prevalentie) neglect: hierbij interpreteert men een
positieve testscore als de aanwezigheid van een stoornis.
o “vnl. bij stoornissen die niet vaak voorkomen, dus met een lage
vooraf-kans leidt het onnadenkend overnemen van een
positieve testuitslag als aanwezigheid van de stoornis tot
overdiagnostiek. Mensen kunnen dan worden behandeld voor
een stoornis die ze niet hebben”.
WAT K A N D E C L I NI CU S D OE N OM ZICHZELF TE DE-BIASEN ?
→ Voorlichting
o Clinici informeren over mogelijke redeneerfouten en vanwaar deze kunnen komen.
Stap 1: bekend worden met de literatuur over oordelen en beslissen.
• Maar: heuristieken gebruiken gebeurt automatisch – net zoals de
resulterende vertekeningen. Lastig om te weten of en hoezeer een
oordeel vertekend is.
• En: kennis over bestaande literatuur is noodzakelijk, maar niet
voldoende voor het tegengaan van vertekeningen.
Stap 2: weten wanneer een conclusie goed is. Hiervoor is een standaard nodig
om de eigen oordelen en beslissingen mee te vergelijken.
• Alleen als er standaardcriteria zijn over wanneer een oordeel klopt, lijkt
het informeren van de clinicus tot een hogere accuratesse te leiden.
Stap 3: het minste dat clinici horen te doen, is kennis hebben (of nemen) van de
psychometrische kwaliteit (sensitiviteit en specificiteit) van de testen die ze
gebruiken.
3
, → Advocaat van de duivel spelen
o = zichzelf tegenspreken – anderen kunnen ook deze rol op zich nemen.
Bv. een tegengestelde hypothese formuleren (die nog plausibel moet zijn).
Bv. ‘rule out the worst case scenario’-strategie: proberen voorkomen dat men
een belangrijke of mogelijk ernstige diagnose over het hoofd ziet.
o Zorgen dat men niet gaat lijden aan overmoedigheid (een overmatig vertrouwen in het
eigen oordeel).
→ Expliciteren en externe hulpmiddelen gebruiken
o = aan anderen uitleggen hoe/waarom men tot een conclusie gekomen is, werkt als een
corrector op automatische processen – werkt verhelderend.
Schriftelijk bijhouden van informatie (app).
Gebruik maken van een gestructureerd interview.
• Enkel gebruik maken van instrumenten met een bepaald doel – gericht
zoeken naar informatie.
SAMEN S TE R K E R
→ Supervisie: een individueel leerproces, waarbij wordt ingegaan op de persoonlijke leervragen
die iemand heeft ten aanzien van zijn of haar werk. De bedoeling is om te leren onder
begeleiding door te reflecteren op eigen werkervaringen.
→ Intervisie: een georganiseerd gesprek tussen mensen die werkzaam of in opleiding zijn in
hetzelfde vakgebied. Onderwerp van gesprek zijn de verrichte werkzaamheden en de daaraan
gerelateerde problemen, oogmerk is dat de deskundigheid van de betrokkenen wordt vergroot
en de kwaliteit van het werk verbetert.
→ Teams: cliënten bespreken in teamvergaderingen.
o Nadelen:
Vooringenomenheid over eigen deskundigheid van het team.
Groupthink: de groep lijkt als één mens te denken.
Het psychodiagnostisch proces
DE V IJ F B A SI S V R A GE N I N D E P S YC H OD I AG NO ST I E K
→ Onderkenning: wat is er aan de hand? – hier en nu.
→ Verklaring: welke uitlokkende en/of onderhouende factoren spelen een rol in het probleem van
deze cliënt? – verleden/heden.
o Inhoud vraag – examenvraag: formuleer een verklaringshypothese:
Een probleem (A).
Een verklaringsfactor (B).
Een verband tussen A en B uitgedrukt in een ‘doordat’- of ‘omdat’-formulering.
o Indeling vraag:
Locus van de verklaringsfactor: in de persoon of in de situatie.
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller floretuinema. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.09. You're not tied to anything after your purchase.