Réponse: Hartfalen met gereduceerde ejectiefase (HFrEF) leidt tot verwijding van het lumen (excentrisch remoduleren)
- Wordt ook wel systolisch hartfalen genoemd
- Ontstaat door hartinfarct, hypertensie, hartklepafwijkingen, gedilateerde cardiomyopathie
Hartfalen met gepreserveerde ejectiefase (HFpEF) leidt tot verdikking van de hartspier
- Wordt ook wel diastolisch hartfalen genoemd
- Ontstaat door diabetes mellitus, chronische nierschade, COPD, hypertrofie cardiomyopathie
4.
Hoe wordt bloedflow gereguleerd?
Réponse: Neuronaal: sympathicus
Lokaal:
- Myogeen mechanisme = rek leidt tot vasoconstrictie
- Metabool mechanisme = aan de hand van de zuurstofbehoefte treedt er dilatatie of constrictie op
- Endotheel gemedieerd mechanisme = als flow toeneemt krijg je dilatatie
Hoe bereken je de cardiac output, bloeddruk en de flow?
Réponse: Hartminuutvolume = cardiac output = hartfrequentie x slagvolume
Bloeddruk = cardiac output x totale weerstand
Flow = bloeddruk x weerstand van het orgaan
7.
Welke prikkels zorgen rechtstreeks op de gladde spiercel en zorgen voor contractie of relaxatie?
Beschrijf de cross-bridge cycling in de gladde spiercel
Réponse: 1. Ca bindt aan calmoduline
2. Calmoduline activeert MLCK
3. MLCK geactiveerd
4. MLC gefosforyleerd
5. Kop myosine bindt aan actine
9.
Hoe kun je de zuurstofbehoefte van het hart verlagen?
Réponse: - Basaal metabolisme verlagen
- Contractiliteit verlagen
- LV-wanddruk verlagen door lagere aortadruk en LV-diameter
- Hartfrequentie verlagen
10.
Wat zijn de bijwerkingen van ACE-remmers?
Réponse: Verminderde afbraak bradykinine --> vasodilatatie --> bloeddruk verlaging
Bradykinine kan zorgen voor constrictie van bronchiën --> droge hoest
Aperçu du contenu
1B1 – week 3
HC.2 – Hemodynamiek
Belangrijke kenmerken circulatiesysteem
Enkele belangrijke functies
Transport van voedingsstoffen en afbraakproducten
Warmte transport
Snelle chemische signalering-hormonen en neurotransmitters
Doorgeven van krachten
o De energie van de uitrekking krijg je terug in de pompfunctie
Fysische kenmerken circulatiesysteem:
Gesloten systeem: in rust 5 l/min; bij sporten 25 l/min
Goede verdeling over de organen (lengte is ongeveer 100.000 km)
Grote drukverschillen 80-120 mmHg (200 mmHg)
Pulserende flow en continue flow
Geen starre maar flexibele elastische buizen
Bloed is een heterogene vloeistof met viskeuze eigenschappen
Hoge perifere weerstand
o Er is druk nodig om het bloed erdoorheen te laten stromen
Bloedvolume is ongeveer 6 liter
Hoe stroomt het bloed?
Door druk
o Druk = kracht die loodrecht op een object boven een eenheidsgebied wordt toegepast
Vloeistofdruk
o Vloeistofdruk = kracht per oppervlakte-eenheid op een object in de vloeistof (gaat in
alle richtingen)
o Drie oorzaken: zwaartekracht (alle druk van boven), versnelling (als je de bak heen en
weer beweegt), krachten van buitenaf
Wet van Pascal
Stilstaande vloeistof geldt de wet van Pascal
Vloeistof oefent in alle richtingen even grote druk uit
De druk in horizontaal vlak is overal even hoog
De druk neemt toe met de diepte
Wet van Pascal: p = p*g*h
o P = soortgelijke massa
P (bloed) = 1,055*10ˆ3
P (water) = 1,0*10ˆ3
o G = zwaartekracht versnelling
o H = hoogte
Een giraf moet veel bloed omhoog duwen omdat deze een lange nek heeft. Ze moeten ook eten van
de grond, maar moeten wel hun hoofd snel op kunnen trekken en niet flauwvallen. Er perst geen druk
op de hersenen door een complex kleppen-systeem
Bij de mens ongeveer 100 mmHg, bij de giraf 260 mmHg
Als je staat dan is de druk bij het hoofd lager dan bij het hart. Het column van bloed perst op het hart
zelf. Bij het hoofd is er geen column van bloed boven. In de voeten zit wel een hele column van bloed
erboven en dus is de druk in de voet heel hoog. Dit is alleen door de hydrostatische druk. Die druk is
nodig om het bloed weer naar boven te kunnen laten stromen.
Snelheid en flow
Flow = A (oppervlakte) * L / t = A * v
A = oppervlakte
V= snelheid
,Continuïteitsvergelijking zegt dat de flow in hetzelfde is als de flow uit. Op punt 1 en op punt 2 is het
volume hetzelfde.
Incompressibel: I1*A1 = I2*A2
Per tijdseenheid: I1/t *A1 = I2/t * A2
Omdat (l/t) = v geldt: V1 * A1 = V2 * A2
Volumestroom (flow) F1 = F2 = constant
Je kan kijken op verschillende punten in het circulatiesysteem waar die twee invloed op elkaar
hebben.
Als de oppervlakte kleiner wordt, wordt de snelheid groter. Hoe groter het oppervlakte hoe langzamer
de snelheid. De doorsnede van de capillairen wordt groter, dus de snelheid gaat omlaag. De
stromingssnelheid wordt dus lager dan bij de aorta en zo kunnen alle voedingsstoffen uitgewisseld
worden.
Bernouli (wet van behoud van energie)
Deze wet is geldig bij niet-visceus, incompressibel bloed
Welke energie speelt een rol?
Pomp energie: druk opbouw van het hart = p
Kinetische energie: bewegings-, stromingsenergie
Potentiële energie: plaats-hoogte
Hierdoor krijgt je de wet:
P + 0,5*p*vˆ2 + p*g*h = constant
Als het vat smaller wordt, gaat de druk omlaag. Dit is omdat A kleiner wordt, daarom moet v groter
worden. Hierdoor gaat de druk omhoog om alles constant te houden. Dit is alleen lokaal (dus 1 buis).
Laminaire flow
Bloed is visceus (plakkerig, beetje stroperig). De beweging in de vloeistof geeft kracht op een ander
punt. In het midden van de buis heb je de grootste snelheid. Aan de zijkant heb je een snelheid van 0.
Dit komt omdat het een laminaire flow is. Hierbij volg je de wet van Poiseuille. Van het ene punt naar
de andere heb je een drukverschil: delta p = F x R
Er is geen geruis in de stroming, axiaal stromen van bloeddeeltjes (plasma-skimming effect) in het
midden waar de snelheid het grootst is zitten de meeste deeltjes. Bij een vertakking heb je dus een
lage concentratie van de bloedcellen.
Turbulentie
Door een vernauwing in een vat krijg je turbulentie. Kan ook over een hele lange vernauwing
gebeuren. Deze is evenredig met:
Dichtheid vloeistof (p)
Diameter van het vat (2r)
Gemiddelde stroomsnelheid (Vgem)
En het is omgekeerd evenredig met viscositeit (n)
Hiermee kan je het getal van Reynolds berekenen. Als het onder de 2000 zit, ins het laminair. Boven
de 3000 is het turbulent.
Turbulentie kan ook optreden bij systole, bij inspanning en bij nauwere vaten.
Consequenties turbulentie:
Optreden vaatgeruis
Vaattrillingen voelbaar
Energieverlies hart moet harder werken
Beschadigingen van de vaatwand, bloedplaatjes
Trombosevorming
Bloeddrukmeting
Je zet een drukkracht op de arm, waardoor het bloed niet goed meer kan stromen. De systolische
druk is wanneer de druk hetzelfde is als die van de band. Het laatste geluid is de diastolische druk.
Bloed stroomt alleen omdat er een druk is van het ene punt naar de andere. Van de hoge op punt 1
naar de lage druk van punt 2. Wet van Poiseuille: p1gem – p2gem = FxR
Weerstand is uit te rekenen. De gemiddelde druk wordt bepaald door:
, Cardiac output = V*f = F
Perifere weerstand = R
De circulatie: hoge druk – lage druk
De druk is veel hoger in de grote circulatie omdat er veel meer organen zijn waar het bloed doorheen
moet stromen. Dus heb je een grotere druk nodig. De spierdikte van het hart is daarom ook veel dikker
aan de linkerkant dan aan de rechterkant.
Als de organen in serie staan is de weerstand: Rtotaal = R1 + R2 + etc
Parallel: 1/Rtotaal = 1/R1 + 1/R2 + 1/R3
Drukverval
Het drukverlies komt door de weerstand.
Compliantie
Met elke slag van het hart wordt het bloed in de aorta gepompt. Deze rekt uit. Als de klep dichtgaat
zorgt de elasticiteit van aorta dat het bloed verder stroomt. Niet al het bloed kan er doorheen stromen
(opslaan van energie).
Pulsdruk = Ps – Pd (systole – diastole)
De compliantie is afhankelijk van de pulsdruk:
C = delta V/(Ps-Pd)
Als de compliantie omlaag gaat (als bijvoorbeeld het vat stugger wordt) dan gaat de pulsdruk omhoog.
Dus:
Ps-Pd = pulsdruk = drukvariatie op één plaats
P1,gem – P2,gem = drukverschil tussen twee plaatsen
De pulsdruk is dus niet hetzelfde als de polsdruk!
Hoe ouder je wordt, hoe verder de compliantie afneemt. Voor dezelfde hoeveelheid volume heb je dan
meer druk nodig om het voort te kunnen duwen.
Toepassingen
Wat gebeurt er met de gemiddelde druk en met de pulsdruk?
Als je de trap oploopt?
o De gemiddelde druk gaat omhoog en de pulsdruk blijft hetzelfde
o De pulsdruk is afhankelijk van de compliantie en dus niet van de flow
Bij vaatvernauwing?
o De gemiddelde druk gaat omhoog en de pulsdruk blijft belijk
Bij een aortaklepinsufficiëntie daalt de gemiddelde druk en daalt de pulsdruk
HC.3 – Pathofysiologie van pompfunctiestoornissen
Hartfrequentie x slagvolume = cardiac output
Cardiac output x R(totaal) = bloeddruk
Bloeddruk x R(orgaan) = Flow(orgaan)
Terwijl de organen redelijk vrij zijn om de doorbloeding te reguleren wordt het alsnog goed
gereguleerd door de controlekamer. Het hart en de hersenen worden niet beknopt door het autonome
zenuwstelsel. De bloeding van een orgaan is nodig voor de aanlevering van ATP-productie. Hiervoor
is zuurstofaanvoer erg belangrijk. Er zijn organen in ons lichaam die zonder zuurstof ATP kunnen
maken zoals de witte spieren. De rode spieren zijn echter welk afhankelijk van zuurstof voor de
productie van ATP.
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur Anna15. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour $4.28. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.