100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
1B.1 - Stoornissen in het milieu intérieur - week 3 | met ondersteunende afbeeldingen | samenvatting + aantekeningen $4.25
Add to cart

Class notes

1B.1 - Stoornissen in het milieu intérieur - week 3 | met ondersteunende afbeeldingen | samenvatting + aantekeningen

 19 views  0 purchase
  • Course
  • Institution

Dit document omvat week 3 van blok 1B.1 - Stoornissen in het milieu intérieur. Afbeeldingen zijn ter ondersteuning van de leerstof.

Preview 3 out of 19  pages

  • January 23, 2021
  • 19
  • 2020/2021
  • Class notes
  • Verhoeven
  • All classes
avatar-seller

Available practice questions

Flashcards 31 Flashcards
$3.19 0 sales

Some examples from this set of practice questions

1.

Wat is de valsalva manoevre?

Answer: Lucht vasthouden --> aortadruk stijgt --> baroreceptoren gaan vuren --> activatie RAAS --> remming sympathicus --> vasodilatatie --> bloeddruk omlaag --> hartfrequentie omhoog

2.

Wat zijn de consequenties van turbulentie?

Answer: - Optreden vaatgeruis - Vaattrillingen voelbaar - Energieverlies --> hart moet harder pompen - Beschadiging vaatwand - Trombosevorming

3.

Benoem 2 soorten hartfalen en het effect daarvan.

Answer: Hartfalen met gereduceerde ejectiefase (HFrEF) leidt tot verwijding van het lumen (excentrisch remoduleren) - Wordt ook wel systolisch hartfalen genoemd - Ontstaat door hartinfarct, hypertensie, hartklepafwijkingen, gedilateerde cardiomyopathie Hartfalen met gepreserveerde ejectiefase (HFpEF) leidt tot verdikking van de hartspier - Wordt ook wel diastolisch hartfalen genoemd - Ontstaat door diabetes mellitus, chronische nierschade, COPD, hypertrofie cardiomyopathie

4.

Hoe wordt bloedflow gereguleerd?

Answer: Neuronaal: sympathicus Lokaal: - Myogeen mechanisme = rek leidt tot vasoconstrictie - Metabool mechanisme = aan de hand van de zuurstofbehoefte treedt er dilatatie of constrictie op - Endotheel gemedieerd mechanisme = als flow toeneemt krijg je dilatatie

5.

Beschrijf wat er gebeurd als de bloeddruk daalt.

Answer: 1. Baroreceptoren vuren minder hart 2. Activatie sympathicus & RAAS 3. Hartfrequentie en slagvolume omhoog & perifere weerstand stijgt & vloeistof wordt vastgehouden

6.

Hoe bereken je de cardiac output, bloeddruk en de flow?

Answer: Hartminuutvolume = cardiac output = hartfrequentie x slagvolume Bloeddruk = cardiac output x totale weerstand Flow = bloeddruk x weerstand van het orgaan

7.

Welke prikkels zorgen rechtstreeks op de gladde spiercel en zorgen voor contractie of relaxatie?

Answer: Contractie - Sympatische stimulatie - Myogeen effect - Angiotensine 2 - ADP; thromboxaan Relaxatie - Metabool effect - ANP

8.

Beschrijf de cross-bridge cycling in de gladde spiercel

Answer: 1. Ca bindt aan calmoduline 2. Calmoduline activeert MLCK 3. MLCK geactiveerd 4. MLC gefosforyleerd 5. Kop myosine bindt aan actine

9.

Hoe kun je de zuurstofbehoefte van het hart verlagen?

Answer: - Basaal metabolisme verlagen - Contractiliteit verlagen - LV-wanddruk verlagen door lagere aortadruk en LV-diameter - Hartfrequentie verlagen

10.

Wat zijn de bijwerkingen van ACE-remmers?

Answer: Verminderde afbraak bradykinine --> vasodilatatie --> bloeddruk verlaging Bradykinine kan zorgen voor constrictie van bronchiën --> droge hoest

1B1 – week 3

HC.2 – Hemodynamiek

Belangrijke kenmerken circulatiesysteem
Enkele belangrijke functies
 Transport van voedingsstoffen en afbraakproducten
 Warmte transport
 Snelle chemische signalering-hormonen en neurotransmitters
 Doorgeven van krachten
o De energie van de uitrekking krijg je terug in de pompfunctie

Fysische kenmerken circulatiesysteem:
 Gesloten systeem: in rust 5 l/min; bij sporten 25 l/min
 Goede verdeling over de organen (lengte is ongeveer 100.000 km)
 Grote drukverschillen 80-120 mmHg (200 mmHg)
 Pulserende flow en continue flow
 Geen starre maar flexibele elastische buizen
 Bloed is een heterogene vloeistof met viskeuze eigenschappen
 Hoge perifere weerstand
o Er is druk nodig om het bloed erdoorheen te laten stromen
 Bloedvolume is ongeveer 6 liter

Hoe stroomt het bloed?
 Door druk
o Druk = kracht die loodrecht op een object boven een eenheidsgebied wordt toegepast
 Vloeistofdruk
o Vloeistofdruk = kracht per oppervlakte-eenheid op een object in de vloeistof (gaat in
alle richtingen)
o Drie oorzaken: zwaartekracht (alle druk van boven), versnelling (als je de bak heen en
weer beweegt), krachten van buitenaf

Wet van Pascal
Stilstaande vloeistof geldt de wet van Pascal
 Vloeistof oefent in alle richtingen even grote druk uit
 De druk in horizontaal vlak is overal even hoog
 De druk neemt toe met de diepte
 Wet van Pascal: p = p*g*h
o P = soortgelijke massa
 P (bloed) = 1,055*10ˆ3
 P (water) = 1,0*10ˆ3
o G = zwaartekracht versnelling
o H = hoogte

Een giraf moet veel bloed omhoog duwen omdat deze een lange nek heeft. Ze moeten ook eten van
de grond, maar moeten wel hun hoofd snel op kunnen trekken en niet flauwvallen. Er perst geen druk
op de hersenen door een complex kleppen-systeem

Bij de mens ongeveer 100 mmHg, bij de giraf 260 mmHg

Als je staat dan is de druk bij het hoofd lager dan bij het hart. Het column van bloed perst op het hart
zelf. Bij het hoofd is er geen column van bloed boven. In de voeten zit wel een hele column van bloed
erboven en dus is de druk in de voet heel hoog. Dit is alleen door de hydrostatische druk. Die druk is
nodig om het bloed weer naar boven te kunnen laten stromen.

Snelheid en flow
 Flow = A (oppervlakte) * L / t = A * v
 A = oppervlakte
 V= snelheid

,Continuïteitsvergelijking zegt dat de flow in hetzelfde is als de flow uit. Op punt 1 en op punt 2 is het
volume hetzelfde.
 Incompressibel: I1*A1 = I2*A2
 Per tijdseenheid: I1/t *A1 = I2/t * A2
 Omdat (l/t) = v geldt: V1 * A1 = V2 * A2
 Volumestroom (flow) F1 = F2 = constant
Je kan kijken op verschillende punten in het circulatiesysteem waar die twee invloed op elkaar
hebben.
Als de oppervlakte kleiner wordt, wordt de snelheid groter. Hoe groter het oppervlakte hoe langzamer
de snelheid. De doorsnede van de capillairen wordt groter, dus de snelheid gaat omlaag. De
stromingssnelheid wordt dus lager dan bij de aorta en zo kunnen alle voedingsstoffen uitgewisseld
worden.

Bernouli (wet van behoud van energie)
Deze wet is geldig bij niet-visceus, incompressibel bloed
Welke energie speelt een rol?
 Pomp energie: druk opbouw van het hart = p
 Kinetische energie: bewegings-, stromingsenergie
 Potentiële energie: plaats-hoogte
Hierdoor krijgt je de wet:
P + 0,5*p*vˆ2 + p*g*h = constant

Als het vat smaller wordt, gaat de druk omlaag. Dit is omdat A kleiner wordt, daarom moet v groter
worden. Hierdoor gaat de druk omhoog om alles constant te houden. Dit is alleen lokaal (dus 1 buis).

Laminaire flow
Bloed is visceus (plakkerig, beetje stroperig). De beweging in de vloeistof geeft kracht op een ander
punt. In het midden van de buis heb je de grootste snelheid. Aan de zijkant heb je een snelheid van 0.
Dit komt omdat het een laminaire flow is. Hierbij volg je de wet van Poiseuille. Van het ene punt naar
de andere heb je een drukverschil: delta p = F x R

Er is geen geruis in de stroming, axiaal stromen van bloeddeeltjes (plasma-skimming effect) in het
midden waar de snelheid het grootst is zitten de meeste deeltjes. Bij een vertakking heb je dus een
lage concentratie van de bloedcellen.

Turbulentie
Door een vernauwing in een vat krijg je turbulentie. Kan ook over een hele lange vernauwing
gebeuren. Deze is evenredig met:
 Dichtheid vloeistof (p)
 Diameter van het vat (2r)
 Gemiddelde stroomsnelheid (Vgem)
En het is omgekeerd evenredig met viscositeit (n)
Hiermee kan je het getal van Reynolds berekenen. Als het onder de 2000 zit, ins het laminair. Boven
de 3000 is het turbulent.

Turbulentie kan ook optreden bij systole, bij inspanning en bij nauwere vaten.
Consequenties turbulentie:
 Optreden vaatgeruis
 Vaattrillingen voelbaar
 Energieverlies  hart moet harder werken
 Beschadigingen van de vaatwand, bloedplaatjes
 Trombosevorming

Bloeddrukmeting
Je zet een drukkracht op de arm, waardoor het bloed niet goed meer kan stromen. De systolische
druk is wanneer de druk hetzelfde is als die van de band. Het laatste geluid is de diastolische druk.
Bloed stroomt alleen omdat er een druk is van het ene punt naar de andere. Van de hoge op punt 1
naar de lage druk van punt 2. Wet van Poiseuille: p1gem – p2gem = FxR
Weerstand is uit te rekenen. De gemiddelde druk wordt bepaald door:

,  Cardiac output = V*f = F
 Perifere weerstand = R

De circulatie: hoge druk – lage druk
De druk is veel hoger in de grote circulatie omdat er veel meer organen zijn waar het bloed doorheen
moet stromen. Dus heb je een grotere druk nodig. De spierdikte van het hart is daarom ook veel dikker
aan de linkerkant dan aan de rechterkant.

Als de organen in serie staan is de weerstand: Rtotaal = R1 + R2 + etc
Parallel: 1/Rtotaal = 1/R1 + 1/R2 + 1/R3

Drukverval
Het drukverlies komt door de weerstand.

Compliantie
Met elke slag van het hart wordt het bloed in de aorta gepompt. Deze rekt uit. Als de klep dichtgaat
zorgt de elasticiteit van aorta dat het bloed verder stroomt. Niet al het bloed kan er doorheen stromen
(opslaan van energie).

Pulsdruk = Ps – Pd (systole – diastole)

De compliantie is afhankelijk van de pulsdruk:
C = delta V/(Ps-Pd)
Als de compliantie omlaag gaat (als bijvoorbeeld het vat stugger wordt) dan gaat de pulsdruk omhoog.

Dus:
Ps-Pd = pulsdruk = drukvariatie op één plaats
P1,gem – P2,gem = drukverschil tussen twee plaatsen
De pulsdruk is dus niet hetzelfde als de polsdruk!

Hoe ouder je wordt, hoe verder de compliantie afneemt. Voor dezelfde hoeveelheid volume heb je dan
meer druk nodig om het voort te kunnen duwen.

Toepassingen
Wat gebeurt er met de gemiddelde druk en met de pulsdruk?
 Als je de trap oploopt?
o De gemiddelde druk gaat omhoog en de pulsdruk blijft hetzelfde
o De pulsdruk is afhankelijk van de compliantie en dus niet van de flow
 Bij vaatvernauwing?
o De gemiddelde druk gaat omhoog en de pulsdruk blijft belijk
 Bij een aortaklepinsufficiëntie daalt de gemiddelde druk en daalt de pulsdruk

HC.3 – Pathofysiologie van pompfunctiestoornissen

Hartfrequentie x slagvolume = cardiac output
Cardiac output x R(totaal) = bloeddruk
Bloeddruk x R(orgaan) = Flow(orgaan)

Terwijl de organen redelijk vrij zijn om de doorbloeding te reguleren wordt het alsnog goed
gereguleerd door de controlekamer. Het hart en de hersenen worden niet beknopt door het autonome
zenuwstelsel. De bloeding van een orgaan is nodig voor de aanlevering van ATP-productie. Hiervoor
is zuurstofaanvoer erg belangrijk. Er zijn organen in ons lichaam die zonder zuurstof ATP kunnen
maken zoals de witte spieren. De rode spieren zijn echter welk afhankelijk van zuurstof voor de
productie van ATP.

Pompfunctiestoornissen
Primaire oorzaak: aandoening myocard
 Myocardinfarct
 Myocarditis
Secundaire oorzaak: overbelasting hartspier (chronisch)

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Anna15. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $4.25. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

51683 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 15 years now

Start selling
$4.25
  • (0)
Add to cart
Added