100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting SWK 2 deel B $9.01
Add to cart

Class notes

Samenvatting SWK 2 deel B

 85 views  4 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Samenvatting van hoorcollege 7 tot en met 12 inclusief de begrippen.

Preview 7 out of 31  pages

  • January 24, 2021
  • 31
  • 2020/2021
  • Class notes
  • E. riffi en d. snoodijk
  • All classes
avatar-seller
Hoorcollege 7: Cognitieve ontwikkeling in de schooltijd

Piagets fasen van cognitieve ontwikkeling: volgens Piaget doorlopen alle
kinderen geleidelijk de 4 belangrijkste stadia van cognitieve ontwikkeling. Ze
gaan van het ene naar het andere stadia wanneer ze de juiste mate van fysieke
rijping hebben bereikt en blootgesteld zijn aan relevante typen ervaringen:
Sensomotorisch, 0-2 jaar Ontwikkeling van objectpermanentie:
weinig tot geen vermogen om dingen
symbolisch weer te geven. VB: hete
theepot.
Preoperationeel, 2-7 jaar Ontwikkeling van taal en symbolisch
denken, egocentrisch denken
Concreet operationeel, 7-12 jaar Begrip van conservatie en
transformatie, vermogen tot
reversibiliteit, decentreren
Formeel operationeel, 12-volwassen Ontwikkeling van logisch en abstract
denken


Symbolisch denken: ook zonder het letterlijk te ervaren snappen, taal
speelt hierbij een belangrijke rol.

Concreet-operationeel stadium: de periode van de cognitieve
ontwikkeling tussen het zevende en het twaalfe levensjaar die wordt
gekenmerkt door het actieve en juiste gebruik van logica.

- Conservatie: inzicht dat kwantiteit van iets los staat van hoe het eruit ziet.
Belangrijk omdat het de basis biedt voor zelfreflectie. VB: er zit meer sap
in het hoge smalle glas dan in het lage brede glas terwijl dit gelijk is. Een
ander VB: klei experiment.
- Transformatie: proces waarbij de ene toestand verandert in de andere.
VB: het kind ziet tijdens boswandeling verschillende vormen en denkt dat
het steeds dezelfde worm is en water kan veranderen in damp en damp in
een wolk
- Reversibiliteit: het vermogen om een uitgevoerde handeling (in
gedachten) weer terug te draaien. VB: kaars valt van de taart en kind
denkt dat het kaarsje nooit meer terugkomt op de taart
- Decentreren: het vermogen op rekening te houden met verschillende
aspecten van een situatie of omgevingsfactoren.

Kritiek bij de fasetheorie van Piaget
- Kinderen passen minder stelselmatig in de Pigatets stadia: kinderen
worden onderschat.
- Cultureelgebonden: geen universeke beschrijving. Niet elke kind
ontwikkeld zich op dezelfde manier, het hangt ook af van cultuur en
context.
- De rol van instructie en ervaring:

, Zone van naaste ontwikkeling (Vygotski): het niveau waarop een kind een
taak bijna, maar nog niet helemaal zelfstandig kan begrijpen of uitvoeren.
Een kind heeft hier hulp bij nodig. Hierin leren kinderen (het meest). Dit
ontwikkel je door samenwerkend leren (met andere kinderen) en rolwisselend
leren.
- Scaffolding: ondersteuning bij leren en probleemoplossing, die de
zelfstandigheid en groei bevordert. Hulp aanbieden aan anderen, langs de
kant aanmoedigen. VB: passende taken bedenken voor kinderen, die ze
nog net niet kunnen. Uitzoeken waar ze tegenaan gaan lopen om daarop
te anticiperen.

Affordances: ontwikkeling wordt gestimuleerd omdat baby’s dit
ontdekken. Nieuwe mogelijkheid die ontstaat. Actiemogelijkheden die een
bepaalde situatie of stimulus verschaft. VB: je valt, als je een steile helling
op loopt

Taalontwikkeling in de basisschoolleeftijd
- Technische taalontwikkeling: woordenschat, grammatica, intonatie,
wederkerigheid = daadwerkelijke interactie.
- Metalinguïstisch bewustzijn: het begrijpen van het eigen taalgebruik.
Bewustzijn dat taal op zichzelf een instrument is. VB: bewustzijn van
miscommunicatie
- Taal en sociaalemotionele ontwikkeling: sociale relaties en zelfbeheersing

Herinnering: het proces waarmee informatie gecodeerd, opgeslagen en
weer opgehaald wordt. Hoe je iets herinnert hangt af van hoe je ermee
begonnen bent. Wat je herinnert is niet altijd de waarheid. VB:
schoolreisje, ontslagen
Tweetaligheid: het vermogen om twee talen te spreken

Effecten van meertaligheid
- Meer linguïstische mogelijkheden: kind kan meer taal kennen
- Metalinguïstisch bewustzijn: tegen miscommunicaties aanlopen
- Creativiteit en veelzijdig probleemoplossing
- Meer (verschillende) hersenactiviteit: cognitief meer actief, dit stimuleert
de ontwikkeling
Voorwaarden: het moet goed pedagogisch begeleid worden

Geheugen: systeem dat informatie codeert, opslaat en weer terughaalt. Dit is te
manipuleren en niet heel betrouwbaar. VB: als iemand overlijdt heb je een veel
beter of mooier beeld van diegene dan toe hij nog leefde.

Drie functies van het geheugen
1. Coderen: het omzetten van informatie in een vorm die het beste in het
geheugensysteem past.
Elaboratie: een proces die ervoor zorgt dat nieuwe informatie gekoppeled
wordt aan informatie die al is opgeslagen.
2. Opslag: het opslaan van langdurig gecodeerd materiaal.

,3. Toegang en terughalen: lokaliseren en weer in het bewustzijn terugbrengen
van informatie uit het langetermijngeheugen.

3 stadia van het geheugen (= hoe onthoud je iets)
Model van geheugen van in Atkinson en Shiffrin

1. Sensorisch geheugen: sensorische (eerste) indrukken van een stimuli worden
hier een korte tijd bewaard of geregistreerd (= sensorisch register).
Onderzoeken of informatie belangrijk genoeg is om vast te houden. VB:
eerste indrukken, beelden, geluiden, geuren etc. (capaciteit 12 items,
waarvan 3 à 4 het bewustzijn bereiken)
2. Werkgeheugen/kortetermijngeheugen/short-term memory : hier vinden snelle
processen plaatst en heeft een zeer beperkt capaciteit (1 min, bewaard) haalt
informatie uit het sensorisch geheugen en verbindt deze met items uit het
langetermijngeheugen.
Tijdelijke opslagplaats, bewust verwerking van ervaringen. Informatie
sorteren en coderen voordat naar bij LTG wordt toegevoegd. Minder
capaciteit: 7 items. Chunking = stukken.
3. Langetermijngeheugen: Ontvangt informatie uit het werkgeheugen en
bewaart deze lang. Heeft de hoogste capaciteit en informatie en wordt hier
het langst vastgehouden.

Geheugenstrategieen:
- Herhaling
- Organisatie
- Cognitieve elaboratie: actief herhalen door verbanden te leggen. Info
wordt actief verwerkt door die te verbinden met kennis die al in het
langetermijngeheugen is opgeslagen. Door een nieuw idee te associëren
met iets wat logischerwijs in je opkomt of door persoonlijke voorbeelden te
bedenken bij concepten
- Sleutelwoord strategie
- Mindmapping: diagram waarin een centraal thema omgeven wordt door
gerelateerde onderwerpen en subonderwerpen. In gedachten of op papier
relaties leggen.

Opleidingsniveau bepaald of je sterk of zwak ben in de maatschappij. Groep 8
bepaald de rest van je leven.

Intelligentie: mentale capaciteiten om kennis te werven, te redeneren en
effectief problemen op te lossen. Het vermogen om de wereld te begrijpen,
rationeel te denken en effectief middelen in te zetten als mensen geconfronteerd
worden met problemen




Intelligentie als structuren
Algemene of G-factor (Spearman (20s): algemene intellectuele capaciteit,
aangeboren eigenschap, je bent intelligent of je het niet. Het vermogen om te
leren en toe te passen.

, Meervoudige intelligentie (Gardner, 80s)

- Linguïstische intelligentie: op het gebied van taal
- Logisch-mathematische intelligentie: wiskundig logisch
- Ruimtelijke intelligentie: goed de weg kennen. VB: taxichauffeurs
- Muzikale intelligentie: patronen van ritmes en toonhoogte waar te
nemen en te ontwikkelen Lichamelijke-kinesthetische: gecontroleerde
bewegingen en coördinatie. VB: opereren, voetballen
- Naturalistische intelligentie: levende dingen in verschillende groepen
indelen. VB. Honden, bacteriën
- Interpersoonlijke intelligentie: (van buiten) emoties, motieven en
handelingen van andere mensen begrijpen. VB: autoverkoper is hier sterk
in
- Intrapersoonlijke intelligentie: (van binnen) jezelf kennen en een
gevoel van identiteit ontwikkelen. VB: journalist, pedagoog, psycholoog of
onderzoeker is hier sterk in

, Intelligentie als processen (gewoonte)
Tragische theorie van intelligentie: de opvatting dat intelligentie bestaat uit 3
elementen van informatieverwerking, waarbij onderscheid wordt gemaakt
tussen:

1. Analytische element: rustig en goed luisteren en
analyseren wat er aan de hand is. Dit is een gewoonte
dat je kunt aanleren.
2. Creatieve element: hoe kan ik dit toepassen? Op een
andere manier.
3. Contextuele/praktische element: bedenken of je rekening hebt
gehouden met verschillende dingen

- Intelligentiequotiënt (IQ) test: een score die de verhouding uitdrukt tussen
iemands mentale leeftijd en zijn kalenderleeftijd. Vroeger om te kijken of
kinderen wel geschikt waren voor het regulier onderwijs. Tegenwoordig
om kinderen te classificeren.
- Emotionele intelligentie: de capaciteiten en vaardigheden die ten
grondslag liggen aan het op de juiste manier inschatten, evalueren,
uitdrukken en reguleren van emoties
- Pygmalion-effect: het verschijnsel waarbij de verwachtingen van ouders
en leerkrachten ten aanzien van een kind ertoe leiden dat het kind het
verwachte gedrag daadwerkelijk gaat vertonen.

“ Iemands verwachtingen kunnen een bepaald resultaat opleveren. Leerkrachten
vormen een verwachtingspatroon over de vermogens van een kind, vaak ten
onrechte gebaseerd op factoren als eerdere schoolprestaties, fysieke
verschijnselen, gender of etniciteit. Deze verwachtingen projecteren ze verbaal
en non-verbaal waardoor deze gecommuniceerde verwachtingen het kind
duidelijk maken welk gedrag er van hem verwacht wordt waarna het zich ook op
die manier gaat gedragen “

, Inclusie:

Multicultureel onderwijs: vorm van onderwijs bedoeld om leerlingen uit
minderheidsgroepen te helpen competenties te ontwikkelen in de cultuur van de
meerderheidsgroep, en er tegerlijkerijd voor zorgen dat zij een positieve
groepsidentiteit behouden, die gebaseerd is op hun oorspronkelijke cultuur.

Assimilatiemodel: de opvatting dat nieuwkomers in een land zich volledig
moeten aanpassen aan de cultuur van het gastland. Richtte zich o.a. op het
belang van Nederlandse taalvaardigheid voor leerlingen uit migrantengezinnen.
Hieruit is gedeeltelijk het multiculturele onderwijs ontwikkeld.
Pluralistisch model: de opvatting dat de samenleving bestaat uit diverse
gelijkwaardige culturele groepen die hun individuele culturele kenmerken
moeten behouden.

Biculturele identiteit: integratie in de dominante cultuur met behoud van de
oorspronkelijke culturele identiteit

Hoorcollege 8 – Fysieke en sociale en persoonlijkheidsontwikkeling van 6 tot 12
jaar
Morele ontwikkeling (Piaget): de rijping van iemands rechtvaardigheidsgevoel en
van zijn besef van goed en fout.

Piagets visie op morele ontwikkeling
1. Moreel realisme: het stadium van morele ontwikkeling waarin kinderen
regels als vast en onveranderlijk beschouwen: 4-7 jaar.
2. Beginnende coöperatie stadium: het stadium van morele ontwikkeling
waarin kinderen gedeelde regels leren tijdens sociale spelletjes en deze
regels nog steeds grotendeels onveranderlijk beschouwen: 7-10 jaar.
3. Autonomie coöperatie: het stadium van morele ontwikkeling waarin
kinderen zich ervan bewust worden dat formele spelregels gewijzigd
kunnen worden als de mensen die het spel willen spelen het daarmee
eens zijn: 10+ jaar.

Kritiek visie morele ontwikkeling (Piaget)
- Structurele verschillen: kinderen zouden dit ook al op een jongere leeftijd
kunnen.
- Leren is een sociaal proces: deze fases gaan niet automatisch maar heeft
te maken met hoe je dat kind daarin begeleid en de ervaringen
Sociale leertheorie: leren vindt plaats in sociale omgeving
Abstract modelling: proces waarbij kinderen algemene regels en principes
ontwikkelen die ten grondslag liggen aan het gedrag dat ze observeren.

Heinz-dilemma (Kohlberg): een veelgehanteerd voorbeeld in etnische morele
discussies. Wordt gebruikt om een schema van de morele ontwikkelingen van de
mens op te stellen.

, Drie niveaus van moreel redeneren (Kohlberg)
geen onderscheidt tussen leeftijd. Het heeft te maken met hoe ver je als
mens komt.
1. Niveau 1: pre-conventionele moraal: persoon is gericht op een externe
autoriteit en het weegschaalmethode hanteert. Is gericht op het vermijden
van straf eb het krijgen van een beloning.
2. Niveau 2: conventionele moraal: persoon is gericht op wat men van hem
of haar verwacht en wat de groep of meerderheid goed vindt.
3. Niveau 3: postconventionele moraal: persoon is gericht op in overleg,
overeengekomen afspraken en eigen en universele principes.
Een persoon heeft een eigen mening: zaken goed en/of fout vinden los van
het resultaat.

Kritiek drie niveaus van moreel rederen (Kohlberg)
- Slechts 25% van alle volwassenen bereikt het niveau van
postconventionele moraal
- Geen onderscheid tussen weten versus ‘ernaar handelen’
- Gericht op westerse maatschappij
- Meisjes scoren aanzienlijk lager


Drie stadia van morele ontwikkeling (Gilligan)
1. Stadium 1: nadruk op individuele overleving:
Gericht op wat praktisch is en het beste voor het zelf geleidelijke
overgang zelfzuchtigheid naar verantwoordelijkheid waarbij wordt
stilgestaan wat het beste zou zijn voor anderen. VB: kind wil alleen maar
spelletjes spelen die hij zelf leuk vindt. Ik moest wel want was anders
2. Stadium 2: goedheid als zelfopoffering: eigen wensen onderschikken aan
wat anderen willen. Geleidelijke overgang goedheid naar waarheid waarbij
rekening wordt gehouden met de behoeften van het zelf en die van
anderen. VB: om een goede vriendin te zijn moet ze spelletjes spelen die
haar vriendin kiest, ook al vindt ze die niet leuk
3. Stadium 3: moraal van geweldloosheid: moreel evenwicht tussen zelf en
anderen. VB: samen genieten en spel kiezen die ze beide leuk vinden. Het
doen wat goed is voor mij en de anderen Kritiek:

Kritiek drie stadia van morele ontwikkeling (Gilligan)
- Het is nog niet helemaal goed gecombineerd
- Zijn vrouwen drastisch anders?
- Wat levert dit nou op? is dit nou nog meer van hetzelfde?

Agressie: grensoverschrijdend gedrag dat iemand (bewust) inzet om – bewust of
onbewust – iets kapot te maken, een ander schade te berokken, en/of duidelijk
te maken wat hij wel of niet wil.




Er zijn 2 typen agressie:

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller pedagogiekstudenthva. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $9.01. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

52355 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$9.01  4x  sold
  • (0)
Add to cart
Added