Samenvatting Ontwikkelingspsychologie H1 t/m 13
Robert S. Feldman 5e editie
Hoofdstuk 1: Inleiding in de ontwikkeling van het kind
1.1 Een oriëntatie op de ontwikkelingspsychologie
Ontwikkelingspsychologie (levenslooppsychologie) = wetenschappelijke studie naar groei,
verandering en stabiliteit van conceptie tot adolescentie.
Drie centrale thema’s binnen de ontwikkelingspsychologie
Fysieke ontwikkeling Cognitieve ontwikkeling Sociale ontwikkeling en
persoonlijkheidsontwikkeling
Ontwikkeling m.b.t. fysieke opbouw zoals Ontwikkeling m.b.t. groei en Sociaal: ontwikkeling m.b.t.
hersenen, zenuwstelsel, zintuigen, spieren en verandering in intellectuele sociale relaties en interacties
de behoefte aan eten, drinken en slapen. vermogens zoals leren, geheugen, met anderen.
probleemoplossing en intelligentie.
Persoonlijkheid: ontwikkeling
in eigenschappen die de ene
persoon van de andere
onderscheiden.
Verdeling in leeftijdsgroepen
Prenatale periode (conceptie tot geboorte)
Baby- en peutertijd (0-3 jaar)
Kleutertijd (3-6 jaar)
Kindertijd (6-12 jaar)
Adolescentie (12-20 jaar).
Verschillende specialisten op leeftijdsgebieden en/of thema (Bijv. cognitieve ontwikkeling in
kleutertijd of cognitieve ontwikkeling in geheel).
Culturele context = erg belangrijk. Veel aspecten van ontwikkeling worden beïnvloed door etnische,
socio-economische en culturele verschillen.
Ras = biologisch concept. Etniciteit = culturele achtergrond.
Cohort = Een groep mensen die rond dezelfde tijd op dezelfde plek is geboren.
Normatieve gebeurtenissen = gebeurtenissen die zich voor de meeste individuen binnen een groep
op dezelfde manier voltrekken.
Normatief historisch bepaald = vuurwerkramp Enschede.
Leeftijdgebonden invloeden = invloeden die gelijk zijn voor mensen in een leeftijdsgroep, ongeacht
waar of wanneer ze opgroeien, zoals puberteit.
Normatieve invloeden = invloeden die leiden tot conformiteit, omdat men de gevolgen van
afwijkend gedrag vreest.
Niet-normatieve gebeurtenissen = gebeurtenissen die plaats vinden in het leven van specifiek
individu.
, 1.2 Kinderen: verleden, heden en toekomst
Continue verandering Discontinue verandering
Verandering verloopt geleidelijk. Prestaties op ene Verandering verloopt in duidelijk onderscheiden fasen.
niveau vervolg op voorgaand niveau. Onderliggende Gedrag en processen zijn in verschillende fasen
processen blijven iemands hele levensduur gelijk. kwalitatief verschillend.
Kritieke perioden Gevoelige perioden
Specifieke tijd in de ontwikkeling waarin een bepaalde Specifieke periode waarin het organisme extra gevoelig
gebeurtenis de grootste gevolgen heeft. is voor omgevingsinvloeden die betrekking hebben op
een bepaald aspect van ontwikkeling.
Plasticiteit = mate waarin ontwikkelingsgedrag of
fysieke structuur kan worden gewijzigd.
Vanwege plasticiteit spreken we bij voorkeur van
gevoelige perioden.
Levensloopmodel Focus op specifieke perioden
In moderne theorieën ligt de nadruk op groei en Vroege ontwikkelingspsychologen zien de kindertijd en
verandering in de loop van de levensduur en op adolescentie nadrukkelijk als de belangrijkste perioden.
verbanden tussen perioden.
Nature Nurture
Nadruk ligt op erfelijke eigenschappen en vermogens. Nadruk ligt op invloed van de omgeving op
Eigenschappen, vermogens en capaciteiten die mensen ontwikkeling.
van hun ouders erven.
Twee uitersten van een schaal. Gedrag ligt altijd ergens
Maturatie = proces van geleidelijk ontvouwen van in het midden.
voorbestemde genetische informatie.
Toekomst van de ontwikkelingspsychologie
Te verwachten toekomsttrends:
- groeiende specialisatie
- meer interdisciplinaire samenwerking
- meer aandacht voor etnische/culturele diversiteit
- een grotere invloed op kwesties van publiek belang.
, Hoofdstuk 2: Theoretisch perspectief en onderzoek
2.1 Visies op kinderen
Theorie = verklaring of voorspelling over een verschijnsel die een raamwerk biedt om de relaties
tussen een reeks feiten/principes te begrijpen.
2.1.1 Psychodynamisch perspectief
Psychodynamisch perspectief = gaat ervan uit dat gedrag gemotiveerd wordt door innerlijke
krachten, herinneringen en conflicten waarvan een persoon zich nauwelijks bewust is en waarover
hij weinig controle heeft.
Psychoanalytische theorie = theorie van Freud die ervan uitgaat dat onbewuste krachten bepalend
zijn voor iemands persoonlijkheid en gedrag.
- Id = primitieve, ongeorganiseerde aangeboren deel van persoonlijkheid, aanwezig bij
geboorte
- Ego = rationele en redelijke deel van de persoonlijkheid, realiteitsprincipe om te helpen leven
in de samenleving.
- Superego = vertegenwoordigt geweten en het onderscheid tussen goed en kwaad.
Psychoseksuele ontwikkeling = aantal fasen die kinderen doorlopen waarin genot of bevrediging
steeds gericht is op een andere biologische functie en deel van het lichaam.
Fixatie = gedrag dat in een eerdere ontwikkelingsfase is blijven steken als gevolg van een onopgelost
conflict.
Psychosociale theorie van Erikson = nadruk op sociale interactie met anderen en psychosociale
ontwikkeling. Acht stadia.
Leeftijd Freuds Eriksons
psychoseksuele psychosociale
ontwikkeling ontwikkeling
Geboorte tot 12-18 Oraal Zuigen, eten, bijten Vertrouwen vs.
maanden wantrouwen
12-18 maanden tot Anaal Ontlasting, zindelijkheid Autonomie vs.
3 jaar Schaamte en twijfel
3 tot 6 jaar Fallisch Interesse in genitaliën, Initiatief vs. schuld
oedipuscomplex
6 jaar tot Latentie Seksualiteit op achtergrond Vlijt vs. Competenties
adolescentie minderwaardigheid
Adolescentie tot Genitaal Volwassen seksuele relaties Identiteit vs.
volwassenheid identiteitsverwarring
(Freud)
Adolescentie
(Erikson)
Eerste Intimiteit vs. Relaties en
volwassenheid isolement vriendschappen
(Erikson)
Volwassenheid Generativiteit vs. Gevoel van bijdrage
(Erikson) stagnatie
Rijpigheid (Erikson) Integriteit versus
wanhoop
, Kritiek Freud = geen bewijs voor gevonden, ontwikkeld in biased populatie.
Eriksons visie krijgt meer steun.
2.1.2 Behavioristisch perspectief
Behavioristisch perspectief = gaat ervan uit dat waarneembaar gedrag en externe stimuli in de
omgeving cruciaal zijn voor het begrijpen van ontwikkeling.
Klassieke conditionering = vorm van leren waarbij een organisme leert reageren op een neutrale
stimulus die de respons normaal gesproken niet uitlokt. Honden van Pavlov.
Operante conditionering = vorm van leren waarbij een vrijwillige respons versterkt of verzwakt
wordt, afhankelijk van positieve (reinforcement) of negatieve consequenties. Katten van Skinner.
Gedragsmodificatie = formele techniek om de frequentie van gewenst gedrag te verhogen en
de frequentie van ongewenst gedrag te verlagen.
Sociaal-cognitieve leertheorie = benadering waarin nadruk ligt op leren door het gedrag van een
andere persoon te observeren. (Bandura).
Bewust waarnemen > gedrag kunnen herinneren > gedrag kunnen reproduceren > gemotiveerd om
gedrag uit te voeren.
Behavioristisch perspectief in strijd met sociaal-cognitieve leertheorie. Want behavioristisch zegt:
mens is black-box, sociaal-cognitief kijken wel naar cognitie.
2.1.3 Cognitief perspectief
Cognitief perspectief = benadering die zich richt op processen die mensen in staat stellen de wereld
te leren kennen, te begrijpen en erover na te denken.
Theorie van Piaget = alle mensen doorlopen in vaste volgorde een reeks cognitieve
ontwikkelingsstadia.
Leeftijd Cognitieve fase Kenmerken
Geboorte tot 2 Sensomotorisch Objectpermanentie (idee dat objecten bestaan ook als ze
jaar niet zichtbaar zijn), geen vermogen tot symboliek.
2-7 jaar Pre-operationeel Taal en symbolisch denken, egocentrisch denken.
7-12 jaar Concreet Verduurzaming (idee dat kwantiteit niet gerelateerd is
operationeel aan fysieke verschijning), kennis van concept van
omkeerbaarheid
12 jaar - Formeel Logisch en abstract denken.
volwassenheid operationeel
Adaptatie zorgt voor cognitieve ontwikkeling.
Assimilatie = proces waarbij mensen een ervaring interpreteren binnen hun huidige cognitieve
ontwikkelingsstadium en denkwijze.
Accommodatie = proces dat bestaande manieren van denken verandert in reactie op een nieuwe
stimuli of gebeurtenis.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ElianG. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.07. You're not tied to anything after your purchase.