Hoorcollege 1: 16 december 2019
Tijdens een hiv-infectie (primair) zie je dat het aantal virusdeeltjes heel snel stijgt (tot een miljoen per
mililiter bloed). Ook na een immuunreactie wordt het aantal virusdeeltjes nooit 0: het
afweersysteem is niet instaat om HIV te klaren.
Het afweersysteem werkt wel, maar blijkbaar niet goed genoeg.
Tijdens de klinische latentie blijft het aantal hiv-virusdeeltjes constant. Na een paar jaar doemen er
ziekten symptomen op waarna er ruimte is voor opportunistische ziekten wat uiteindelijk tot dood
zal leiden.
Gedurende de hele ziekteperiode (ook de latente periode) dalen de T-helpercellen. Deze zijn dus
aangedaan door de hiv-virus deeltjes. Uiteindelijk is er geen immuunsysteem meer en is er ruimte
voor alle soorten pathogenen.
Viremia: het aantal virusdeeltjes wat gemeten wordt in bloed.
HIV werd in eerste instantie alleen gevonden onder homoseksuele mannen en werd ook wel Gay
immununo disease (GRID) genoemd.
Symptomen van AIDS:
1. Griep: je weet nu eigenlijk nog niet dat je besmet bent.
2. ‘Slimming disease’: mensen vallen heel erg af.
3. Wratten: HIV wordt sterk geassocieerd met HPV
4. Schimmelinfectie in de mond: door een onderdeel van de herpesinfectie.
5. Longontsteking: door een schimmelinfectie.
Na een virusinfectie worden er enorm van cytokines geactiveerd: dit rekruteert immuun cellen en
stimuleert immuun cellen tegen wat lichaamsvreemd is. Hierna worden de NK-cellen geactiveerd. Als
laatste (na een week) worden de T-cellen geactiveerd. Het adaptieve afweersysteem wordt pas
geactiveerd als het aangeboren immuunsysteem onvoldoende is.
Als het virus ons lichaam binnen gedrongen is (over het slijmvlies/de huid) dan heeft het virus een
bepaald tropisme. CD4+ cellen zijn gevoelig voor HIV. Hierna worden er twee armen geactiveerd:
1. De B-cellen gaan proliferen, deze produceren antilichaam die circulerende virusdeeltjes
uitschakelen.
2. De T-cellen brengen de geïnfecteerde cellen over tot apoptose (middels granzyme).
APC = antigen presenterende cel. Dit zijn macrofagen, dendritische cellen en …..
Macrofagen (antigen presenterende cel) ontmoeten naïeve T-helpercel. Deze gaan lymfokine
produceren. Deze stofjes zetten de B-cellen aan tot proliferatie en het produceren van antilichamen.
Macrofagen die HIV hebben opgenomen kunnen ook naïve T-helpercellen ontmoeten die andere
lymfokines produceren. Deze zetten cytotoxische T-cellen aan tot het herkennen en uitschakelen van
cellen met het antigen.
Alleen de B-cellen en de CT-cellen met de beste bindingsaffiniteit voor het virus(peptide) zullen een
enorme populatie gaan vormen.
De T-cel receptor (van CD4 positieve cellen) bindt aan de MHC-II moleculen van de APC. Afhankelijk
van de omstandigheden (antigen, milieu, plaats etc.) zal dit leiden tot een T-helpercel 1 respons wat
,vooral gericht is op het activeren van CT-cellen. Op een andere plek zal dit leiden tot een T-helper 2
respons waarbij B-cellen worden geactiveerd.
Als een dendritische cel een natural killer cell ontmoet worden er cytokines geproduceerd. Dit leidt
tot een T-helper 1 respons met een bepaalde set cytokines. Als de dendritische cel een parasiet
ontmoet zal dit leiden tot een T-helper 2 respons met andere cytokines. Bijde zijn wel CD4 positief.
Een onvolwassen dendritische cel in het beenmerg heeft korte dendrieten. Als het een antigen
tegenkomt breekt het deze op en presenteert het deze in de MHC-II moleculen. Nu gaat de
dendritische cel naar het lymfestelsel. Tijdens de migratie differentieert het tot de volwassen staat. In
de lymfeknoop zal de dendritische cel andere immuuncellen activeren.
De naïeve cellen zitten in het follikel. Hier zal de dendritische cel de T-cellen en B-cellen activeren die
het beste op zijn MHC-II moleculen past.
De geïnfecteerde cel presenteert ook een peptide, deze keer via MHC-I. MHC-I presenteert de
peptide geproduceerd in de cel. De T-cel met de TCR die het beste past zal dit herkennen en zal gaan
proliferen. Daarnaast zal het cytokines produceren en zal het moleculen gaan produceren die de
geïnfecteerde cel aanzet tot apoptose.
In de cel worden peptiden geknipt door het proteasome. TAP1 en TAP2 brengen de gekliefte
peptiden het ER in. In het ER vindt de synthese plaats van de subunits van het MHC-I. Als een peptide
de juiste maat en conformatie heeft zal het binden aan MHC-I en zullen er vesicles gevormd worden.
Hierdoor komt het MHC met zijn peptide aan de buitenkant van de cel.
HLA wordt geassocieerd met het menselijke MHC maar in principe is dit hetzelfde.
Een cel is bezaaid met eiwitten die eruit steken. Hier zitten gemiddeld 100.000 MHC-eiwitten in. Er
zijn 9 humane MHC-genen. Iedereen brengt een unieke set MHC genen tot expressie. Door de vele
variaties zijn wij eigenlijk allemaal uniek in MHC-expressie.
In het MHC locus zit ook het TAP gen.
MHC-I heeft een grote subunit en een kleine (ook wel micro glubuline). Eigenlijk is het de structuur
van een honkbalhandschoen. Het peptide wordt vooral vastgehouden op de eindstandige
aminozuren. Hier past meestal maar een peptide van 9 aminozuren in. De eindstandige aminozuren
spelen vooral een rol bij wat er in het MHC past.
MHC-I wordt in het ER gemaakt. Tijdens de maturatie bindt de peptide. Veel eiwitten hebben een
signaal sequentie van 15 aminozuren. Hierdoor gaat het te maken eiwit naar het ER (met het SRP).
De signaal sequentie wordt er af gekliefd, dit past al bijna in het MHC-complex. Veel eiwitten die
afgebroken worden kunnen gebruikt worden voor het MHC.
- TXXXXXXXI pepttiden passen eindstandig goed in het MHC.
- Niet alle peptiden passen goed in het MHC. Dus afhankelijk van de humane MHC varianten
past ook niet elke peptide (en dus virus) in het MHC.
MHC-II wordt geproduceerd door APCs. Het MHC-II is groter dan MHC-I. In dit geval worden vooral
de interne aminozuren gebonden worden, hier past dus meer aminozuren in.
MHC-II wordt ook in het ER gemaakt. Het MHC-II complex wordt als twee subeenheden gemaakt. Bij
de formatie van een blaasje worden de twee subeenheden verbonden door een invariante keten.
Een peptide wat van buiten afkomstig was wordt naar binnen gebracht. Het blaasje met het MHC
fuseert met het blaasje met het peptide. De peptide fuseert nu met de invariante keten.
,MHC-I
- MHC-I komt voor in alle cellen met een kern (met uitzondering van geslachtscellen).
- Peptide is afkomstig van een intracellulaire bron.
- Het gepresenteerde peptide is 8-9 aminozuren.
- De uiteindes zijn vaak R-K, S-T
- MHC-I is een mengsel van eigen en vreemde peptiden (kanker of virus).
- Het eiwit bestaat uit een grote en een kleine keten.
MHC-II
- MHC-II wordt alleen maar gepresenteerd door APC cellen (macrofagen, dendritische cellen
en B-cellen).
- Het peptide is afkomstig van buiten
- Het peptide is 12-15 aminozuren.
- Het eiwit bestaat uit twee gelijke ketens.
De B-cel receptor is uniek. Hierdoor heb je miljoenen verschillende varianten van de B-cel receptor.
Een van de varianten bindt met de hoogste affiniteit aan een antigen, alleen deze cel zal gaan
prolifereren. De B-cellen die geen antigen binden zullen in apoptose gaan. Zo krijg je heel veel B-
cellen met dezelfde receptor. Een klein deel van de cellen zullen geheugen cellen worden (in plaats
van effector cellen), hierdoor heb je bij een tweede infectie een veel snellere immuunreactie.
De B-cellen zijn dus verantwoordelijk voor de humorale (antilichaam) respons. Het antilichaam kan
het virus neutraliseren, of kan het complement systeem aanroepen (die het antigen/antilichaam
complex afbreken), of het Ag-Ab complex kan herkend worden door macrofagen die het afbreken en
presenteren in MHC-II.
ADCC: antilichaam afhankelijke cytotoxiciteit gemedieerd door een immuuncel. Ook wel opsonisatie.
De cellulaire immuniteit is de cytotoxische T-cel kant. CT-cellen hebben een CD8 en een TCR. T-cellen
matureren in de thymus. Als de MHC van lichaamseigen peptiden wordt herkend krijg je
autoimmuniteit. Er is dus een ontsporing in het herkennen van zelf/niet-zelf.
T-cellen die belangrijk zijn:
1. Naïeve T-cellen, zijn CD3 positief en hebben een TCR
2. Cytotoxische T-cellen, zijn CD3 en CD8 positief en hebben een TCR
3. T-helpercellen, zijn CD3 en CD4 positief, hebben een TCR en een chemokine receptor
4. Geheugencellen, zijn CD3 positief en hebben een TCR
Alberts (2008), 25.68
Waar gaan mensen aan dood?
- Diarree (meer dan een miljoen mensen per jaar): Rhotavirus
- Tuberculose (een miljoen, vooral onder hiv-slachtoffers)
- HIV/AIDS (een miljoen, is nu aan het afnemen dankzij medicijnen)
- Malaria (is aan het dalen dankzij klamboes maar zit nog op 400.000)
- Hepatitis (vooral een probleem in het Oosten, zit nu op 200.000)
- Smallpox (0, is nu uitgeroeid)
Jenner heeft een vaccin gemaakt in 1796 zonder dat hij wist wat virussen waren. Hij zag dat meisjes
die koeien melkten bijna geen pokken kregen. Het bleek zo te zijn dat besmetting met de koeien
pokvirus (wat niet heel ernstig is) bescherming bood tegen de menselijke variant. Zo had Jenner dus
, het eerste vaccin gekregen. Hij gaf een jongetje een oppervlakkig krasje in de huid met het koeien
pokvirus.
Nonnetjes en maagden kregen nooit baarmoederhalskanker, er moet dus eerst een infectie zijn
voordat je deze kanker kan krijgen. Sinds 2006 is er dus een HPV-vaccin. Infectie met HPV is een
ernstige risicofactor voor baarmoederhalskanker.
Wij zijn bijna allemaal gevaccineerd tegen DTP (difterie, tetanus en polio).
Voordeel van vaccins:
- Bespaart achteraf enorm veel geld; mensen die niet ziek zijn kosten geen geld.
- Vaccins zijn veilig.
Nadelen van vaccins:
- Het kost geld voordat je weet of de mensen überhaupt ziek worden. Wie gaat dit in arme
landen betalen?
- Het vaccin moet wel netjes behandeld worden, anders is het vaccin onwerkzaam.
- Sommige ziektes vereisen meerdere injecties (DTP bijvoorbeeld 5x). Soms duurt het lang om
een goede geheugenrespons op te wekken.
Vaccinatie tegen griep werkt niet altijd goed omdat het een zeer variabele ziekte is. Voor polio zijn er
twee vaccinaties: een orale infectie met levend polio of een injectie met een geïnactiveerd polio. De
meeste landen gebruiken het orale vaccin.
Rotavirus veroorzaakt diarree. Rond 2000 is er hier een infectie voor gekomen. Sinds kort is er ook
een goed vaccin voor Hepatitus B. Rond 2006 is het vaccin voor HPV op de markt gekomen.
- Er gingen veel verhalen de rondte dat het HPV-vaccin zorgde voor chronische
hoofdpijn/vermoeidheid.
- Het HPV-vaccin blijkt ook werkzaam te zijn tegen andere type tumoren (namelijk middels
eiwitten e6 en e7), er wordt nu over nagedacht om jongentjes te vaccineren.
Er wordt over nagedacht om ook een gratis meningitis vaccin aan te bieden.
BMR (bof, mazelen, rode hond), wordt voor gevaccineerd rond de leeftijd van 12.
DKTP (difterie, kinkhoest, tetanus, polio) wordt al heel vroeg voor gevaccinerd.
Type vaccins:
1. Kaal viraal DNA: werk nog niet
2. Gedode pathogenen: pathogenen worden gedood met een chemische behandeling. Je wilt
een virus inactief maken zonder de immunogeniteit te verliezen.
a. Wordt gedaan bij polio, kinkhoest, influenza, hepatitus.
3. Geattenueerd vaccin: je injecteert een virus een aantal keer in een ander dier waardoor het
virus zich aanpast aan het dier. Hierdoor werkt het minder goed op de mens, en heb je dus
voor de mens een verzwakt virus wat nog maar zwak repliceert.
a. Bij bof, mazelen en rodehond.
4. Subunit vaccin: je hebt een virus mantel (is wel immunogeen) zonder erfelijke informatie.
a. Bij HPV.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller FFV. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.89. You're not tied to anything after your purchase.