Anatomie en fysiologie
Hoofdstuk 1: cellen en weefsels
3.1 Opbouw en eenheid van het lichaam
Cel kleinste levende zelfstandige eenheid. Cellen zijn bouwstenen van het menselijk lichaam.
Cellen hebben niet allemaal dezelfde functie.
- Spiercel zorgt voor beweging
- Zenuwcel dient voor het doorseinen van berichten in de vorm van impulsen
- Bot cel zorgt voor stevigheid
Een groep cellen = weefsel.
Zo spreken we van spierweefsel, zenuwweefsel, beenweefsel.
Een groep samenwerkende weefsels = organen.
Orgaanstelsel = meerdere organen die een bepaalde functie uitoefenen.
Celleer = cytologie
Weefselleer = histologie
Cytoplasma:
- Stroperige vloeistof in de cel waarin de celkern zich bevindt
- 85% uit water, in dat water zitten stoffen zoals; zouten, eiwitten en suikers
- Voor de opbouw van cellen zijn vooral vocht, mineralen en eiwitten nodig
Celmembraan:
- Buitenkant van de cel
- Beschermd de cel
- Regelt de opname uit het milieu
- Semipermeabel (half doorlaatbaar)
Vacuole = blaasje gevuld met vocht omgeven door dun membraan
Mitochondrium:
- Energiecentrale van de cel
- Bolvormig tot langgerekt, heeft een dubbelmembraan
- Komen veel voor in spier en nier cellen
ER (endoplasmatisch reticulum):
- Transportbaan van de eiwitten
- Bedekt de ribosomen
Celkern (nucleus): (directeur van de cel)
- Daar bevinden zich de chromosomen, drager
genetisch materiaal
Ribosomen:
- Eiwitfabriekjes, hier vindt eiwitsynthese plaats
,Lysosoom:
- Kleine blaasjes vol enzymen
- Zorgen voor afbraak van schadelijke en overbodige stoffen
- Afvalfabriekjes
1.2 Kenmerken leven
- Stofwisseling
- Groei
- Voortplanting
- Beweging en voortbeweging
- Prikkelbaarheid
1.3 De cel: fundamentele eenheid van het lichaam
Protoplasma = half vloeibare, slijmachtige oplossing die bestaat uit water waarin stoffen zijn
opgelost zoals; zouten, eiwitten, koolhydraten en vetten.
Voor de opbouw en groei van een cel zijn vooral vocht, mineralen en eiwitten nodig.
De buitenkant van de cel is het celmembraan. Deze is semipermeabel = halfdoorlatend. Dit wil
zeggen dat sommige stoffen wel door de wand kunnen en andere stoffen niet.
Cytoplasma = celvloeistof, bestaat voor 85% uit water en voor de rest uit voedingsstoffen.
Celmembraan = half doorlaatbaar, laat sommige stoffen wel door en sommige niet. Zorgt ook voor
de opname van stoffen vanuit de omgeving van de cel.
Chromosomen = erfelijk materiaal, bevatten genen (erfelijke deeltjes), dragers van het erfelijke
materiaal. Je hebt als mens 46 chromosomen.
Gewone celdeling = mitose eerst kerndeling, chromosomen worden zichtbaar, kernwand
verdwijnt, chromosomen gaan naar het midden van de cel, worden hierna uit elkaar getrokken, er
ontstaat een nieuwe kern en celwand, er ontstaan 2 nieuwe identieke cellen.
Reductiedeling = meiose (mogen maar 23 chromosomen hebben) geslachtceldeling, gebeurt in de
eierstokken en in de zaadballen. Hierbij worden de chromosomen gehalveerd. (Geslachtscellen =
gameten)
Moedercel = gaat zich delen
Dochtercel = ontstane nieuwe cel
Diploïde cel = hele cel (46 chromosomen)
Haploïde cel = halve cel (23 chromosomen)
1 chromosoom 2 chromatiden, 1 centomeer
46 chromosomen 23 paar 22 paar autosoom, 1 paar geslachtschromosoom
Zygote = bevruchte eicel
Gameten = geslachtscellen er ontstaat er bij de man 4 en bij de vrouw ook 4, bij de vrouw gaan
er 3 dood (poollichaampjes).
, 1.4 Erfelijkheid
Genen bevinden zich in chromosomen.
De wetenschap die onderzoek doet naar de eigenschappen van de genen noemen we genetica.
Elk embryo heeft 46 chromosomen in zijn cellen.
De geslachtscellen van de vrouw bevatten altijd 2 X-chromosomen en die van de man 1 X-
chromosoom en 1 Y-chromosoom.
Na de reductiedeling bevat dus elke eicel 1 X-chromosoom, terwijl door de reductiedeling de
mannelijke zaadcel of 1 X-chromosoom bevat of 1 Y-chromosoom.
Het geslacht van een kind wordt dus bepaald door de zaadcel van de vader.
Overdracht van erfelijke eigenschappen wordt, bepaald door de genen van de ouders. Deze genen
werken in paren samen. Soms is het ene gen sterker dan de andere.
Sterk gen dominant
Zwak gek recessief
Chromatienet = erfelijk materiaal DNA
Niet alle cellen kunnen niet delen, bijv. bij een verlamming zijn de cellen afgestorven.
Als de kern zich gaat delen worden de chromosomen zichtbaar.
DNA = desoyxribonucleinacid
Rode bloedcellen hebben in de bloedbaan geen celkern meer.
Elke cel bevat een celkern, uitzondering rijpe rode bloedcel
Meerdere celkernen = dwarsgestreept spierweefsel.
Homozygoot = als het gen precies dezelfde eigenschappen heeft.
Genotype = erfelijke aanleg (blauwe ogen, wipneus etc)
Fenotype = erfelijke aanleg en de invloeden van buitenaf
1.5 Weefsels
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Doktersassistente. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.03. You're not tied to anything after your purchase.