Begrippen:
Beginsaldo = Hoeveelheid geld aan het begin van een periode
Ontvangsten = Wat komt er aan geld binnen
Uitgaven = Geld wat de organisatie verlaat
Eindsaldo = Hoeveelheid geld aan het einde van een periode
Opbrengsten = Transactie/verkoop moment
Ontvangsten = Wanneer het geld binnenkomt (een feitelijke geldtransactie
waardoor de liquide middelen toenemen)
Kosten = Verbruik
Uitgaven = Gedane betalingen (geld wordt onttrokken aan liquide
middelen) je betaald een rekening via overschrijving of doet
een pinbetaling.
Bv. Het kopen van een auto is een uitgave maar het geld dat
de auto naarmate de jaren vorderen er op achteruit gaat zijn
kosten
Bv. Als je elk kwartaal moet betalen, heb je elke maand
kosten maar na elk kwartaal een uitgave
Afschrijving = Waardevermindering van een auto of pand bv. (kosten dus
geen uitgave)
Aflossing = Los je wat af van je lening (uitgave dus geen kosten)
Liquide middelen = Geld dat je bezit
Vaste activa = Liquide middelen in je bezit die langer meegaan als een jaar
Vlottende activa = Liquide middelen die korter als een jaar meegaan
Investeringsbegroting = Wat heb je nodig om een bedrijf te starten en te openen?
Vreemd vermogen lang = Lening langer dan een jaar
Vreemd vermogen kort = Krediet, korte lening (geen grote bedragen)
Eigen vermogen = Het verschil tussen alle bezittingen en alle schulden. Voordat
je een lening krijgt moet je ook wat eigen vermogen hebben
(zodra je winst maakt komt dat bij je eigen vermogen op)
Budget paradox = Als je geld van je budget over houd krijg je het jaar daarop
minder. Dus gaan mensen vaak onnodig geld uitgeven zodat
ze geen geld van het budget overhouden
Incrementeel budget = Budget gebaseerd op vorig jaar
Zero based = Geen referentiekader dus er komt zomaar een budget
Geoormerkt = Gelabeld, staat op waar het voor is (bv. een evenement)
Lumpsum = Niet geoormerkt, het budget kan overal voor gebruikt
worden
Close-end = Op een gegeven moment is het klaar (word geen budget
extra meer gegeven)
Open-end = Dan gaat het budget maar door en wordt steeds hoger (dit
wordt tegenwoordig niet zoveel meer gedaan)
Vast budget = Vast bedrag
Variabel budget = Variabel, bv. x bedrag per deelnemer
Gemengd = Is een combinatie van vast en variabel budget
, Goodwill = Het is dus de meerwaarde van het bedrijf naast de intrinsieke
waarde van een bedrijf. Deze meerwaarde wordt bepaald
door de merkwaarde en reputatie van het bedrijf en door
bijvoorbeeld de grootte van het klantenbestand. Alles wat je
dus hebt opgebouwd, dit komt bij de kostprijs op als je je
bedrijf gaat verkopen
Debiteur = Iemand waar je nog geld van krijgt (activa)
Crediteur = Als je zelf schuld hebt dat je nog moet betalen aan een ander
voor een product of dienst (passiva)
EBITDA = Earnings Before Interest, Taxes, Depreciation and
amortisation inkomsten voor aftrek van interest,
belastingen, afschrijvingen op activa en afschrijvingen op
leningen en goodwill.
EBIT = Earnings before interest and taks Bedrijfsresultaat na
afschrijvingen (materieel en goodwill)
Activa = Vaste, vlottende en liquide middelen (wat je hebt, staat links)
Passiva = Eigen vermogen, vreemd vermogen lang en kort (hoe heb je
het gefinancierd, staat rechts)
Financial lease = Bij financial lease ben je eigenaar van (bv) de auto, deze komt
daarom ook op de balans te staan en als er iets kapot is moet
je dit zelf oplossen
Operational lease = De lease maatschappij blijft eigenaar van de auto, deze komt
dus niet op de balans, als de auto kapot is zijn de kosten voor
de lease maatschappij
Management accounting = Gericht op interne planning en besturing (kosten / baten)
Financial accounting = Worden opgesteld om externe stakeholders (bv.
aandeelhouders, kredietverschaffers, overheidsinstanties)
inzicht te geven in de financiële positie van een bedrijf
Rekening courant krediet = Rood staan op je rekening (ook een soort lening)
Consolideren = Alle balansen van alle vestigingen samenvoegen
Economische levensduur = Auto die bijvoorbeeld 10 jaar goed is
Technische levensduur = Auto rijd nog steeds na die 10 jaar dus hij gaat nog iets langer
mee
Bv. Op bol.com bestellen en achteraf betalen en de betaling
moet binnen 2 weken voldaan zijn
Opbrengst = bol.com heeft in Jan iets verkocht
Inkomst = maar er wordt betaald in Feb
Directe kosten = Deze kosten zijn direct toe te rekenen aan bepaalde
producten / afdelingen
Indirecte kosten = Zijn lastiger, daarvoor kun je kostenplaatsen gebruiken
verbijzonderen naar hoofdkostenplaatsen met specifieke
‘verdeelsleutels’.
Integrale kostpijs (methode) = Vaste en variabele kosten samen
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller lieke2069. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.85. You're not tied to anything after your purchase.