De college aantekeningen van het vak "Inleiding in de Filosofie" van het eerste jaar van de bachelor Pedagogische Wetenschappen. Dit bevat de colleges 1 t/m 9.
Inleiding in de Filosofie –
Hoorcolleges
Hoorcollege 1
Ethiek = moraaltheorie
Epistemologie = kennistheorie
Thema’s college 1:
Weten -> wat is kennis? Wat is weten? Voorbeeld: kind ‘weet’ dat ze later een dochter krijgt
door naald en draad. Ook waarzegger zegt dit. Maar is dit niet geloven/hopen dat ze een
meisje krijgt i.p.v. weten dat je een meisje krijgt. Weten is anders dan geloven.
Er is een verschil tussen kennis en geloof
- Veel filosofen zeggen: we spreken van kennis wanneer er sprake is van een
beeld/voorstelling/gedachte (belief) er moet sprake zijn van een beeld. En nog een
criterium van kennis is: het moet waar zijn, wat je denkt. Je moet gelijk hebben. Wat jij
denkt moet overeenkomen met de werkelijkheid. Je moet een goede reden hebben. Dus
drie criteria voor kennis:
o Er moet een gedachte zijn. Belief
o Het moet waar zijn. True
o Er moet een goede reden zijn -> veel discussie over. Justify
o Dus justified true belief.
o Voorbeeld: oma is dement en denkt dat het elke dag zondag was. Als het dan
werkelijk zondag was, dan had ze gelijk en was het een justified true belief. Maar
kun je nu echt zeggen dat ze wist dat het echt zondag was?
o Gettier had gevallen bedacht die wel aan de drie eisen voldoen, maar waarvan we
toch zeggen van het is eigenlijk geen echt weten. Dat zijn Gettier-cases.
Voorbeelden van deze cases zijn (ook de oma):
Stel je voor dat je altijd met de trein gaat van 14:50. Die trein gaat altijd
om 14:50. Je hebt het nieuws niet bijgehouden. Je hebt niet meegekregen
dat ze de dienstregeling veranderd hebben. Hij gaat nu 14:52. Iets later
dus. Dan zit je in de trein en om 14:50 vertrekt de trein -> dan heb je dus
gelijk. Iets wat jij niet wist is dat de dienstregeling veranderd is en dat
toevallig de trein twee minuten eerder weg gaat. Je hebt per toeval gelijk.
Je hebt geluk omdat toevallig op dat moment de trein wat eerder
weggaat. Kun je nu zeggen: ik wist dat die om 14:50 wegging? En toch is
het een justified true belief: rede = gaat altijd om 14:50. Gelijk = hij gaat
om 14:50.
Er is dus veel te veel gebaseerd op geluk. Bijvoorbeeld: salamander en
hagedis -> wat is wat? Dan kun je gokken en als je het goed hebt, dan is
dat gebaseerd op geluk.
Bedenk zelf een Gattier-case.
Waarheid
- Wanneer is iets waar?
o Als het overeenkomt met de werkelijkheid
, Voorbeeld ei: wanneer weet je of het ei gekookt of rauw is? -> laten
vallen/kapot gooien. Of andere methode (ronddraaien en vinger erop). Als
die gekookt is en hij is kapot, dan kraakt het een beetje, maar verder
gebeurt niks. Als die rauw is dan loopt het eiwit en eigeel eruit.
o Waarheidsconditie
The truth condition of a statement (bewering = gekookt) is the condition
the world must meet if the statement is to be true.
To know this condition is equivalent to knowing the meaning of the
statement.
Een beschrijving geeft van wat er gebeurt als iets waar is of niet. Dus als
bewering = gekookt, dan beschrijf je data als het ei valt, dan gebeurt er
niet zo veel, het kraakt kapot maar valt geen eigeel. Iemand kan zich een
voorstelling maken van wat een gekookt of rauw ei is en we kunnen ons
voorstellen wat er gebeurt als we het ei laten vallen. Als we bewering
snappen, dan hebben we beelden van wat er gebeurt als het waar is of
niet.
Voorbeeld ober zegt: gekookt ei. Je maakt ei kapot en is rauw. Dus je zegt:
dit is toch niet gekookt. Maar ober zegt: half minuut in kokend water =
gekookt ei. Dus het is complexer. Wat verstaan wij onder koken? Koken
begint pas als het water 100 graden is. Dus als ik zeg het ei is gekookt, dan
is hij (onder koken ook nog een bepaald idee) dus in water van 100 graden
gekookt is. Waarheidscondities worden dus complexer als je
nauwkeuriger denkt. Om vast te stellen of iets is, hebben we beelden bij.
Afhankelijk van de situatie wil je de beelden preciezer hebben.
Waarheidscondities hebben we nodig om van kennis te kunnen spreken ->
iets is pas kennis als het waar is. Het lijkt makkelijk, maar het is complex.
Het gaat over hoe we vaststellen wat waar is -> waarheidscondities.
Wanneer mag je zeggen dat het een biologisch ei is? Daar zijn
verschillende waarheidscondities voor.
Belief
- Volgens Pritchard moet je een gedachte hebben om over kennis te kunnen spreken.
Volgens hem is dat doorslaggevend. Er zijn volgens hem twee soorten kennis, en de
auteur van dit boek behandeld alleen een soort kennis. Het soort kennis waar er sprake
is van een beeld. Propositionele kennis. Kennis waarover het boek gaat is propositionele
kennis -> er is sprake van een beeld/gedachte. Voorbeeld: dat is mijn fiets en dat zie je.
- Andere soort kennis is: procedurele kennis. Het is eigenlijk meer vaardigheid. Je weet
hoe iets moet, zonder dat je een uitgesproken beeld erbij hebt. Bijvoorbeeld als ik zo
fiets pak, dan ga ik op de fiets zitten en uit jezelf trap je en hou je je evenwicht. Maar
niemand kan uitleggen hoe het precies zit en hoe je dat zo doet. Vaardigheid die wel
kennis veronderstelt, maar de kennis is niet uitgesproken. Als je autorijdt, dan rem je
vanzelf als er iemand voor je rijdt en de remlichten gaan aan. Er is hier dus geen beeld.
Dit is eigenlijk geautomatiseerde propositionele kennis.
Een van de onderscheidingen die Pritchard maakt is:
- Rationaliteit -> is de motivatie van degene die iets beweert of iets kent. Het heeft te
maken met beweegredenen. Volgens Pritchard zijn mensen in hun doen en laten op
twee manieren rationeel
, o Epistemisch rationeel -> motivatie om de waarheid te vinden of om gelijk te
hebben. De motivatie om kennis te krijgen/hebben. Baseren op kennis. We willen
kennis hebben/krijgen.
o Functioneel rationeel -> zo efficiënt mogelijk probeert te doen.
Hoorcollege 2
Klassieke definitie van kennis
- Justified true belief
o Justified -> gerechtvaardigd, goede redenen
o True -> gelijk, waar -> je moet gelijk hebben
o Belief -> gedachte, voorstelling
Voorbeeld: smartphone -> we hebben een voorstelling van wat een smartphone is.
Belief -> Als je een beeld hebt van een smartphone, dan heb je kennelijk waarheidscriteria in
je hoofd die uitmaken of iets een smartphone is of niet. Het is niet alleen ‘het is wel of geen
smartphone’. Belief: ‘het is een smartphone’ -> daar achter zitten waarheidscondities, zoals
je kunt ermee bellen, je kunt ermee op internet. We hebben criteria in ons hoofd, die achter
die gedachte zit. Nog meer criteria dan dat: moet opgeladen zijn, op knopjes drukken, als je
bereik/wifi hebben. Dus achter de gedachten zitten nog meer gedachten. Pritchard zegt
kennis = voorstelling. Maar als je het uitschrijft, dan zie je dat het niet alleen is: ‘het is een
smartphone’, want er zitten veel meer dingen achter.
Justification (goede rede om te denken dat het een smartphone is) -> knopjes, scherm. Het
is geen smartphone, want je verwacht dat het een groter scherm is en dat de knopjes niet zo
moeilijk te bedienen zijn. Je hebt dus redenen om te denken dat het geen smartphone is.
Deze redenen overlappen met de waarheidscondities. Het kan moeilijk zijn om onderscheid
te maken tussen de gedachten zelf en de goede redenen voor de gedachten.
True -> kijken of je al dan niet gelijk hebt. Woordenboek om te kijken wat een smartphone
is. Oplader nodig en dan het ding gebruiken en kijken of het overeenkomt met de betekenis
van het woord en de waarheidscondities. Dan kijken of werkelijkheid overeenkomt met de
waarheidscondities en betekenis van het woord. Je moet verifiëren -> waarheid nagaan of
het zo is.
Voorbeeld: boekje ‘Oki en Doki bij de negers’ Wie zijn Oki en Doki? Gedachte is dan
bijvoorbeeld de twee blanke kinderen. Wat zijn de waarheidscondities? Wanneer is het zo
dat zij dat zijn? Welke betekenis hebben de woorden Oki en Doki? Je hebt een rede waarom
jij denkt dat het Oki en Doki zijn. Hoe ga je na wie Oki en Doki zijn?
Tweede vraag: is het boekje racistisch?
- Belief -> wat denk je?
- Justification -> waarom?
- True -> hoe checken? Welke waarheidscondities?
Dit uitproberen voor maandag -> wordt tentamenvraag en die kun je alvast voorbereiden.
Gettier case
Gevallen waarin wel aan de drie criteria wordt voldaan, maar waar het moeilijk is om te
zeggen of het daadwerkelijk kennis is.
Voorbeeld Henk: hij heeft beeld/belief/gedachte dat hij een dochter van 7 heeft. Hij heeft
gelijk, want Henk heeft een dochter van 7. Goede reden: zijn vrouw beviel van meisje ruim 7
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller karlijnvanesch1. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.33. You're not tied to anything after your purchase.