100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
Previously searched by you
Samenvatting Pedagogiek en Bewegingsonderwijs onderbouw. Basisontwikkeling voor peuters en de onderbouw H1 t/m H4 (9789023255079) en Ontwikkelingspsychologie voor leerkrachten basisonderwijs H3 (9789023256328) en Beter spelen en bewegen met kleuters H1, 2$6.52
Add to cart
Samenvatting Pedagogiek en Bewegingsonderwijs onderbouw. Basisontwikkeling voor peuters en de onderbouw H1 t/m H4 (9789023255079) en Ontwikkelingspsychologie voor leerkrachten basisonderwijs H3 (9789023256328) en Beter spelen en bewegen met kleuters H1, 2
105 views 11 purchases
Course
Pedagogiek en Bewegingsonderwijs onderbouw
Institution
Iselinge Hogeschool Doetinchem (Iselinge)
Book
Basisontwikkeling voor peuters en de onderbouw
Uitgebreide samenvatting voor het vak Pedagogiek en Bewegingsonderwijs onderbouw (motoriek-handschrift is vanwege omstandigheden weggevallen). Bevat alle tentamenstof.
- Basisontwikkeling voor peuters en de onderbouw: H1 t/m H4
- Ontwikkelingspsychologie voor leerkrachten basisonderwijs: H3
- B...
Tentamenstof pedagogiek:
30 meerkeuzevragen met drie antwoordalternatieven.
- Ontwikkelingspsychologie voor leerkrachten in het basisonderwijs: hoofdstuk 3.
- Basisontwikkeling voor peuters en de onderbouw: hoofdstuk 1 tot en met 4.
Tentamenstof bewegingsonderwijs:
15 meerkeuzevragen met 3 antwoordalternatieven.
- bewegingsonderwijs met kleuters, thema: spelen met gedrag → begrippenlijst en
mindmaps.
,Ontwikkelingspsychologie voor leerkrachten in het basisonderwijs - hoofdstuk 3
3.1. Fysieke ontwikkeling
De kleuterperiode loopt vanaf het derde levensjaar tot aan het zesde. Vanaf het zesde jaar wordt
het kind in de schoolleeftijd genoemd. In de onderbouw gebruiken veel leerkrachten observatie- en
registratiesystemen om vast te leggen wat ze van een kind zien. Er zijn verschillende volgsystemen.
De ontwikkelingslijnen richten zich op sociaal-emotioneel, motorische, zintuiglijke en
tekenontwikkeling. De beginnende geletterdheid en gecijferdheid horen er ook bij. Met de
ontwikkelingslijn kan een leerkracht bekijken wat een kind op een bepaalde leeftijd moet kunnen.
De kleuters die net op school komen hebben vooral een goed ontwikkelde grove
motoriek. Het kind bevindt zich in de breedtegroei, het lichaam vult zich. De
verhoudingen in het lichaam moeten zich nog vormen. Aan het einde van de kleutertijd
beginnen ze in de lengte te groeien (halverwege groep 2). De lichaamsbouw heeft
gevolgen voor de spierbeheersing en dus ook voor wat de leerkracht tijdens een les kan
aanbieden. De ontwikkeling van de spierbeheersing loopt van hoofd naar voeten. Ook
verloopt het van dichtbij naar veraf (schouder eerder dan pols). Dit is belangrijk voor de
kleine, fijne motoriek. Kleuters willen veel bewegen. Het proces van bewegen verloopt
van grove naar verfijnde bewegingen. Door rijping en veel oefening lukt dit. Ook verlopen
de bewegingen van ongecontroleerde naar beheerste coördinatie (bal gooien met het
hele lichaam, ze kunnen voorover vallen → met armen en stap naar voor). Het
uithoudingsvermogen moet zich ook ontwikkelen. Bij intensieve inspanning zijn kleuters
snel vermoeid, maar ze kunnen zich in korte tijd herstellen. De motorische ontwikkeling
staat in nauw verband met andere ontwikkelingsgebieden. Bewegen en leren gaan bij
kleuters samen. De kleuters moeten letterlijk actief aan de slag om nieuwe kennis op te
doen.
De grote motoriek. Vierjarigen kunnen al veel maar doen het veelal met hun hele lichaam. Rond
het vijfde jaar worden ze soepeler en handiger in hun grote bewegingen. Vrije speelsituaties
bevorderen de grove motoriek. Het kan dan ook goed geobserveerd worden. Bijvoorbeeld tijdens
het buitenspelen, je kan zien hoe ze rennen, lopen, trekken, duwen, dragen, klimmen, springen en
omgaan met voertuigen (fietsen, step). Sommige specifieke bewegingspatronen moeten gericht
aangeboden worden om te kunnen ontwikkelen en observeren. Denk aan lopen over een bank,
kruipen, op een been staan, gooien, etc.
De kleine motoriek verfijnt zich in de kleuterperiode steeds meer. Er zijn grote verschillen te zien
tussen de kinderen. Dit heeft te maken met de ontwikkeling van de grote motoriek. Er is ook een
verschil tussen jongens en meisjes. Dit heeft te maken met de activiteiten die ze kiezen. Alle
activiteiten waarbij schrijf- en tekenmaterialen worden gebruikt stimuleren de ontwikkeling van de
kleine motoriek. Deze zijn ook goed te observeren. Er zijn drie termen die veel samenhangen in de
praktijk: de oog-handcoördinatie, de ontwikkeling van de voorkeurshand (lateralisatie) en de
pengreep. Deze termen worden gebruikt bij het voorbereidend schrijven. De hand-oogcoördinatie is
iets zien en doeltreffend reiken en grijpen. Het wordt steeds verfijnder. Jonge kleuters sturen de
hand via de bovenarm en schouder. Het potlood wordt vastgehouden tussen de duim en gebalde
vuist (duimdwarsgreep), de greep is grof en maakt alleen grote bewegingen mogelijk). Kleuters
tussen vier en vijf jaar bewegen de handen en vingers vanuit de pols. Het potlood wordt
vastgehouden met de pincetgreep (duim en wijsvinger), maar de arm en pols leunen nog sterk op
het papier. Sommige kinderen ontwikkelen al een voorkeurshand. Kleuters tussen vijf en zes jaar
bewegen steeds soepeler vanuit de pols. Het potlood wordt nu vastgehouden met de pengreep
(duim, wijsvinger en middelvinger als ondersteuning). De voorkeurshand is ook duidelijk ontstaan.
Rond zes jaar zijn kleuters in staat om veters te strikken en kunnen ze eenvoudige schrijfpatronen
overtrekken en naschrijven. De verfijning zet door; ze kunnen steeds preciezer tekenen, letters
schrijven tussen lijntjes en ingewikkelde vormen uitknippen.
,De lichaamsoriëntatie is de kennis van het eigen lichaam. Het gaat om de kennis van
lichaamsdelen, houdingen en bewegingen. De motoriek veroorzaakt grotendeels de
lichaamsoriëntatie. Kleuters vergroten de kennis door te bewegen en te manipuleren.
Lichaamsoriëntatie is de voorwaarde voor ruimtelijke oriëntatie. Dit heet een kind nodig voor
leerprocessen als lezen, rekenen/wiskunde en kaartlezen. Jonge kleuters tot vier jaar zijn vooral
bezig met het benoemen van eigen lichaamsdelen. Het is belangrijk dat de leerkracht ook haar
eigen lichaamsdelen aanwijst. Kinderen tussen vier en vijf jaar kunnen met ogen dicht
lichaamsdelen aanwijzen, lichaamsdelen herkennen bij andere kinderen en poppen/knuffels. Ze
zijn steeds meer in staat om symmetrische bewegingen na te doen. Ze kunnen zelf bewegingen
bedenken bij een verhaal. Eenvoudige opdrachten gaan over 1 beweging, meervoudige opdrachten
zijn meerdere bewegingen tegelijkertijd. Kinderen vanaf vijf jaar kunnen dit aan. Ook kunnen ze
bewegingen van een plaatje vertalen (van twee- naar driedimensionaal).
De tekenontwikkeling hoort ook bij de motoriek. Een kind moet een potlood kunnen hanteren om te
tekenen. Tekenen is een vertaling van wat kinderen zien en beleven. Ze bestaan uit symbolen uit
het hoofd van een kind. De ontwikkeling van begrip, ervaring en expressie hebben een ongelijk
verloop, dit is bij kleuters goed te zien. Ze hebben een beter begrip van de werkelijkheid dan dat
ze in hun tekening kunnen laten zien. Jonge kleuters tot ongeveer vier jaar zijn vooral
aan het krassen en krabbelen. Het is een motorische expressie. Er is geen voorbedacht
plan, ze kunnen er achteraf pas betekenis aan geven. Die betekenis is niet stabiel.
Kleuters die net op school komen zijn vaak net uit die fase. Ze krassen, krabbelen en
tekenen met een plan. Een mens wordt vaak getekend als kopvoeter. Tussen de vier
en vijf jaar krijgen de kopvoeters wat meer details. Ze worden verlengde kopvoeters.
Het tekenblad wordt ook steeds meer ingevuld met allerlei bijpassende voorwerpen
als bloemen, een huis, een zon, etc. Tussen de vijf en zes jaar verdwijnt de
kopvoeter en tekenen kleuters een volledig mensfiguur. Mannelijke poppetjes hebben
vaak hoekige vormen, vrouwelijke poppetjes wat meer rondingen. Het blad wordt
gevuld met voorwerpen die bij het verhaal horen. De leerkracht moet vooral kijken
naar wat de leerlingen vanuit eigen bewegingen tekenen, zonder hulp of aanwijzing. Ook moet de
leerkracht vragen naar het achterliggende verhaal. Tekeningen moeten over langere periodes
bekeken worden om inzicht te krijgen in de tekenontwikkeling van individuele kleuters.
De zintuiglijke ontwikkeling bij kleuters bestaat uit de visuele en auditieve ontwikkeling. Het gaat
niet om het functioneren maar om de waarnemingen. De waarnemingen zijn van grote invloed op
het contact dat de kleuter met de omgeving kan leggen. Voor de communicatie zijn de ogen, oren
en motoriek van groot belang. Taal speelt ook een grote rol, voor deze taal heeft het kind weer een
bepaalde denkontwikkeling nodig.
Via de ogen komt informatie over de omgeving binnen. Bij visuele waarneming gaat het vooral om
wat er met die informatie gebeurt. Hoe beter de visuele waarneming is, hoe minder problemen de
leerling krijgt met het leren lezen en spellen. Bij kleuters wordt er gekeken naar hoe nauwkeurig
ze kunnen waarnemen, wat ze onthouden en of ze details tot een geheel kunnen maken. Dit kan de
leerkracht observeren in een kringactiviteit over prentenboeken, tekeningen, kijkopdrachten en
opdrachten met materialen. De volgsystemen geven concrete voorbeelden waarnaar een leerkracht
kan kijken bij de ontwikkelingslijn van visuele waarneming. Bijvoorbeeld het leggen van puzzels,
het zien met de ogen en het denken daarover hangen sterk samen. Na het vijfde jaar zijn kleuters
in staat om puzzels met meer dan 25 stukjes met complexe afbeeldingen te maken. Het herkennen
en benoemen van kleuren en geometrische vormen (driehoek, vierkant, cirkel, etc.) hoort ook bij
visuele waarneming. De passieve kennis verschuift naar actieve kennis. De oudste kleuters zijn in
staat om letters en cijfers te herkennen. Dit is de eindfase van de visuele waarneming voor deze
leeftijdsgroep. Het is tevens de beginfase voor de deelvaardigheden als visuele synthese en
analyse.
, De auditieve waarneming gaat over het kunnen onthouden en toepassen van wat ze gehoord hebben
en over het klankbewustzijn. Het geheugen speelt een belangrijke rol. Het is net als de visuele
waarneming een voorloper van het leren lezen en spellen. Met name het klankbewustzijn. Hoe
ouder de kleuter, hoe meer hij geordend kan onthouden. De informatie valt dan snel terug te
vragen. Dit is te merken bij het aanleren van een rijmpje of versje. De betekenis en het ritme van
een rijmpje ondersteunen het geheugen, losse woorden hebben die ondersteuning niet. Eenvoudige
opdrachten gaan prima, meervoudige opdrachten worden lastiger. Klankbewustzijn is de
ontwikkeling van de vaardigheid om aandacht te richten op de klankstructuur van woorden. Bij het
woord bal kunnen ze het zich voorstellen, dit is het betekenisaspect. De klankstructuur is /b/
/a/ /l/. Om dit te kunnen horen moet je afstappen van het betekenisaspect. Ze moeten luisteren
naar losse klanken. In groep 2 wordt dit op speelse wijze getraind. De auditieve waarneming van
individuele kleuters kan op veel momenten geobserveerd worden, bijvoorbeeld tijdens een
vertelkring, rijm- en zangspelletjes en activiteiten in de lees-schrijfhoek.
De seksuele ontwikkeling van kleuters bestaat in de ontwikkelingspsychologie uit twee denkers.
Freud en Kohlberg. Volgens Freud bevindt het kind zich in de fallische fase; de fase waarin het kind
belangstelling krijgt voor de genitaliën. De kleuter ontdekt het geslachtsverschil. Ook kunnen ze
sterke verliefdheidsgevoelens krijgen voor de ouder van het andere geslacht. Dit brengt ze soms in
een conflict met zichzelf, want ze houden van beide ouders. De reactie van ouders heeft hier ook
sterke invloed op en kan zelfs problemen opleveren voor de latere relaties. Ook kunnen ze verliefd
worden op de leerkracht. Kohlberg geeft aan dat kleuters vanaf drie jaar al weten dat ze een
jongen of meisje zijn. Dit is het hebben van een geslachtsidentiteit. Jonge kleuters beseffen nog
niet dat dit onveranderlijk is. Het tweede stadium is de geslachtsstabiliteit. Kleuters van vier tot
vijf jaar beseffen dat een jongen een man wordt en soms vader. Meisjes worden vrouwen en soms
moeder. Uiterlijke veranderingen kunnen kleuters nog laten twijfelen over het geslacht van de
ander. Het derde stadium, zes à zeven jaar, is de geslachtsconstantheid; een meisje blijft altijd
een meisje en een jongen altijd een jongen, ook al vinden er uiterlijke veranderingen plaats. De rol
is bepalend voor hoe kleuters elkaar en de leerkracht aanspreken, bijvoorbeeld in de poppenhoek.
Soms hebben de kinderen moeite om na de tijd uit die rol te komen. Dit hangt sterk samen met de
fantasie. Kinderen vertonen op jonge leeftijd al genderrolgedrag. Ze zien verschillen in voorkeur
van speelgoed en spelactiviteiten. Dit heeft veel te maken met de concepten in de opvoeding.
Meisjes beginnen eerder aan fijnmotorische activiteiten dan jongens. Jongens gaan eerder in
groepsactiviteiten aan de slag, terwijl meisjes liever met 1 kind samen spelen. Oudere kleuters
krijgen in hun denken ook de mogelijkheid om de categoriseren en classificeren. Ook is te zien dat
kleuters vrijelijk omgaan met het eigen lijf en dat van anderen. Alles is open, spontaan, bevraagd
en aangeraakt. Er kleven weinig conventionele afspraken en regels aan. Het verschil tussen jonge
en oude kleuters wordt duidelijk in zindelijkheid en uiterlijke verzorging.
3.2. Sociaal-emotionele ontwikkeling.
De ontwikkeling van kinderen is het resultaat van interactie tussen het kind zelf en zijn omgeving.
De rol van de omgeving is belangrijk bij de sociaal-emotionele ontwikkeling, zowel materiële zaken
als immateriële zaken (de aanwezigheid en begeleiding van volwassen opvoeders). De
basisontwikkeling geeft aan dat een ‘gezonde kleuter’ drie basiskenmerken heeft; vrij van
emotionele belemmering, nieuwsgierig en ondernemend en zelfvertrouwen.
De emotionele ontwikkeling is de manier waarop kleuters omgaan met gevoelens en emoties in het
algemeen, angst en agressie in het bijzonder. Kleuters kunnen hun emoties vrij goed beheersen. Ze
kunnen emotionele reacties sturen en gedrag georganiseerd houden (beter tegen kunnen als ze hun
zin niet krijgen). Ze zijn in staat om bij heftige emoties de hulp van een volwassene in te roepen.
Ze kunnen ook het gedrag aanpassen aan de situatie. Kleuters kunnen emoties bij zichzelf en tot op
zekere hoogte ook bij anderen benoemen en onderkennen. Oudere kleuters kunnen complexere
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller jip02. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.52. You're not tied to anything after your purchase.