Hoofdstuk 1
Organisatie =
Elke vorm van samenwerking voor een gemeenschappelijk doel
Alle samenwerkingen tussen mensen (alles wat samenwerkt)
Bedrijf =
Een organisatie die goederen en/of diensten produceert en/of levert.
Stel je geeft een wijkfeest, dan ben je een organisatie, maar geen bedrijf.
Bij een bedrijf ben je van plan het vaker te gaan doen en te leveren. Een
wijkfeest bv. is maar eenmalig en lever je niet iedere week.
Unicef
Onderneming =
Een commercieel bedrijf. Bedrijven die winst maken.
Met een winstoogmerk
Organisatiekunde =
Wetenschap die zich bezighoudt met het bestuderen van het gedrag van
organisaties, de factoren die dit gedrag veroorzaken en hoe deze organisaties het
meest doeltreffend bestuurd kunnen worden.
Dit vakgebied omvat 2 verschillende aspecten:
1. Een descriptief aspect =
Een beschrijving van het gedrag van organisaties met de motieven en
gevolgen
2. Een prescriptief aspect =
Een advies over te volgen handelwijze en organisatie-inrichtingen
Interdisciplinariteit =
Hiermee wordt bedoeld dat organisatiekunde veel elementen bevat die afkomstig
zijn uit andere wetenschappen. (Dus dat bij organisatiekunde meer gebruik wordt
gemaakt van andermans disciplines dan van zijn eigen vakgebied)
-> hierbij komen de oude disciplines niet meer herkenbaar naar voren
Multidisciplinariteit =
Wetenschap die verschillende disciplines combineert, maar wel vasthoudt aan de
eigen discipline.
Het verschil tussen multi- en interdisciplinariteit:
Is dus dat bij multi wel aan eigen discipline nog wordt vastgehouden en bij inter
niet meer. Inter gaat nog een stuk verder, maar dit lukt bij de meeste bedrijven
niet.
Besturing =
Poging tot gerichte beïnvloeding
Doeltreffendheid of effectiviteit =
De mate waarin de besturing slaagt, wordt aangeduid met deze begrippen.
Profit =
Commercieel
Zijderoute =
Een van de oudste handelsroutes (2 v.Chr.)
,Multinational =
Een groot bedrijf met (dochter) ondernemingen in het buitenland.
Eenheid van commando =
Iedere werknemer heeft slecht één baas boven zich.
Bureaucratie =
Instanties en personen die betrokken zijn bij de totstandkoming en de uitvoering
van besluiten, met name ambtenaren.
Systeem =
Geheel van samenhangende delen
Contingentie =
Bepaaldheid door situatie
Configuratie =
Een geheel maken
Denkrichtingen:
Mercantilisme =
Deze stroming stelde dat het bezit van geld en goed de enige welvaartsbron was.
-> totdat Adam Smith (1776) kwam die zei dat arbeid de bron is van welvaart.
Door arbeidsverdeling van de productiviteit van de arbeid erg worden
verhoogd.
Niccolo Machiavelli (1469-1527):
In zijn boek “ll principe” geeft hij tal van richtlijnen voor vorsten en andere leiders
van nut kunnen zijn. Ze zijn vooral gericht op het behoud van macht en
uitbreiding ervan.
Frederick Taylor (±1900):
Toen de industrialisatie opkwam in Engels en zich later ook naar west-Europa
verspreidde, werd alles niet heel erg veel beter voor de samenleving. Er was kwa
werk geen planning en van de baas moest er zo veel mogelijk gewoon gewerkt
worden. Tot Frederick Taylor kwam met het Scientific Management.
Hij bood voor het eerst een systematisch, samenhangende bedrijfskundige
benadering aan voor de manier waarop de productie georganiseerd zou moeten
worden.
Henry Fayol (1916): Heeft te maken met charlie chaplin
Was de eerste die een samenhangend stelsel van opvattingen ontwikkelde over
de wijze waarop organisaties in hun geheel bestuurd zouden moeten worden. =
General Management Theory -> hierbij had je 6 management gebieden.
Dit kon overal gelden waar mensen samenwerken en niet alleen voor de
productieafdeling zoals bij Taylor.
Max Weber (±1940):
Wilde met bureaucratie doelen behalen, terwijl heel veel mensen bureaucratie
achterhaald vonden.
Elton Mayo (1945):
Hij onderzocht het verband tussen verbetering van werkomstandigheden en de
productiviteit.
= Human Relations-beweging
Hierbij kwam hij tot de ontdekking dat de objectieve factoren net zo belangrijk
zijn als de subjectieve factoren (aandacht, zekerheid, bij een groep horen).
Rensis Likert (1950):
, Veel mensen hadden kritiek op de Human Relations-beweging, omdat het je werk
is en niet je vriendengroep, het was te onrealistisch. Maar ook wilde ze niet terug
naar de scientific management. Hier wilde ze dus een middenweg in vinden.
Likert was de eerste die een poging deed om hier een overbrugging tussen te
vinden. Zo
Kwam hij met de Linking pin-structuur.
= dit richtte zich met name op de organisatiestructuur en communicatie, waarbij
de organisatie bestaat uit elkaar overlappende groepen, waarbij de leider van de
groep ook lid is van een hogere groep.
*Taylor richtte zich op productie van bedrijven (productiviteit)
Fayol op management in het algemeen.
Weber op overheidsorganisaties en grote bedrijven.
Hiernaast had je ook nog Herzberg en McGregor die het probeerde:
Herzberg = Behoefte van Maslow gebaseerd
McGregor = X-Y theorie
Kenneth boulding (1950):
Hij had een theorie waarbij organisaties worden gezien als een systeem.
-> Systeembenadering.
Lawrence & Lorsch (1965):
Zij kwamen met de contigentiebenadering: er is géén one best way.
Volgens deze benadering hangt de keuze voor het toepassen van bepaalde
managementtechnieken sterk af van de omstandigheden waarin een organisatie
zich bevindt.
Philips Crosby = kwaliteitszorg
Henry Mintzberg = Organisatiestructurering en strategische planning
Hoofdstuk 2
Strategisch management =
Het bestudeert hoe organisaties hun lange termijn doelen effectief kunnen
realiseren.
Strategie =
Kunst of de vaardigheden van de generaal. Een plan waarin staat aangegeven
wat een organisatie wil doen om haar doelstellingen te realiseren.
Dus: Dat wat de organisatie moet doen om de doelstellingen te realiseren.
Kenmerken van strategieën zijn =
- ze zijn gericht op de middellange en lange termijn
- Ze hebben betrekking op de hele organisatie
- Uit strategieën vloeien vaak investeringsbeslissingen voort.
Strategisch management heeft 2 verschillende benaderingen
Moderne benadering – Strategisch denken
Klassieke benadering – Strategisch plannen
Klassieke richting =
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller 432690. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.98. You're not tied to anything after your purchase.