Internationaal ondernemen
Deel 1: Internationale handel: een aantal theorieën
1.1 historische theorieën
Handeldrijven: van ruilhandel tot bitcoin
- Bankwezen: geen logisch gevolg op ontstaan van geld
- Ruilhandel alle goederen die als waardevol en schaars werden beschouwd: evolutie:
▪ Schelpen
▪ Vee: nood aan kleinere eenheden, want kon het niet in 2 doen
▪ Graan: nood aan niet bederfbare waren
Nomade hadden niks anders dan vee om te ruilen en pas als men vaste stek had is
men landbouw gaan doen en graan en mais gaan telen en die kon men gaan ruilen en
veel meer deelbaar dan vee
▪ Metalen: onderscheid wordt mettertijd duidelijker tussen basismetalen en
edelmetalen (goud, zilver, brons)
- Ontstaan van geld als ruil-of betalingsmiddel door edelmetalen
- Ontstaan van giraal geld: Egypte (300 v.C.): overschrijven van eigendommen
graanvoorraden in stapelhuizen door banken
▪ Overheden hadden stapelhuizen waar grote hoeveelheden graan werden
opgeslagen en wanneer die graan verkocht moest worden werd dat
overschreven van ene eigenaar naar andere
- Culturen ontwikkelen zich elk op hun eigen manier
- Recent: alternatieve geldsystemen (bitcoin, interne balansen bv-paletbalansen)
▪ Interne palletbalansen: bedrijven krijgen paletten met goederen binnen en
die heeft een bepaalde waarde, statiegeld en je houdt die waarde bij. Je
berekent het verschil met hoeveel paletten je hebt ontvangen en uitgeleverd
hebt. En zo berekenen ze het verschil en dat wordt betaald.
1.1.1 Het Mercantilisme
Mercantilisme is eerder een denkwijze dan een theorie
IDEE DAT AAN BASIS LAG
- Algemene welvaart van een land neemt evenredig toe/ af met voorraad edelmetaal
▪ Activiteit waardoor goudvoorraad toenam = positief
▪ Activiteit waardoor goudvoorraad afnam = negatief → invoer was in die tijd
niet wenselijk
▪ Om zoveel mogelijk geld te krijgen moet je veel exporteren. En in die tijd
hadden ze veel goud en zilver nodig om oorlog te financieren
▪ De overheid legde ook taxen op om de invoer af te remmen en trachtte de
uitvoer te stimuleren = protectionisme
1
,Neo- mercantilisten: mensen die mercantilistisch denken
- Vandaag ligt de focus op het verzamelen van jobs
- Alles wat werkgelegenheid creëert, moeten we aanmoedigen
- Alles wat jobs kost, moeten we afremmen
- Landen proberen om zoveel mogelijk werkgelegenheid in hun eigen land te houden.
Mercantilisme
- De groei van het ene land gaat steeds ten nadele van het andere land
Zero sum activiteit: de winst die het ene land maakt verliest het andere land. Altijd winnaar/
verliezer, maar geen bijkomende winst.
Later toonde economen aan dat het niet gaat om zero cum activiteit, maar om positive sum
activiteit, want beide landen gaan er immers op vooruit.
1.1.2 Adam Smith: theorie der absolute voordelen
Hij trekt de zero sum in vraag (Kunnen we niet zorgen bij internationale handel dat we er
beiden voordeel bij hebben) en promoot vrijhandel met zijn werk.
IDEE
- Vertrekt van de arbeidswaardeleer (enige productiefactor)
- Veronderstelt geen internationale bewegingen van productiefactoren
➔ 2 landen gaan handeldrijven, maar arbeid kan bewegen binnen het land zelf,
maar er is geen bewegingsloop van BE naar Duitsland bv. Geen internationale
factor.
- Komt uit ‘An inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations’ van 1776
- Vergelijking van nationale economieën met individuele huishoudens:
➔ Elk huishouden een beperkt aantal zaken voor eigen gebruik produceert en de
andere goederen die het nodig heeft van andere huishoudens koopt.
➔ In huishoudens werden er vaak specialisaties gedaan bv-bakker ruilt met boer en
hij vergelijkt dit met internationale handel.
➔ Elk huishouden legt zich hierbij toe op datgene waarin men het beste is.
- In geval van vrije handel zou elk land zich volgens deze theorie moeten toe leggen op
datgene wat hij het beste kan = waarin dat land een absoluut voordeel heeft.
- Positive sum activiteit: hij gaat er van uit dat minstens één van beide landen beter af
is bij vrije handel en niet meer ten koste van het andere land = beiden landen worden
beter van vrije handel
➔ De welvaart van het ene land gaat stijgen en dat andere land gaat er ook niet
slechter van worden
- ESSENTIE: Vrije handel ontstaat tussen twee landen wanneer beide landen voordeel
hebben bij het specialiseren. Ieder land specialiseert zich in het goed of dienst waar
hij een absoluut voordeel heeft bij produceren.
2
,VOORBEELD
- VS en FR gaan twee goederen produceren, graan en textiel
- Om goederen te produceren, beschouwt Smith slechts één productiemiddel = arbeid
➔ Stel dat de VS beter graan gaat produceren dan lijkt het zinvol dat de VS zich
hierop toelegt en omgekeerd
➔ Beter produceren
▪ Concept van arbeidsproductiviteit: hoeveelheid goederen die één
arbeider kan produceren in één uur OF
▪ Door te kijken naar het aantal uur dat één arbeider nodig heeft om één
eenheid goed te produceren
➔ In dit voorbeeld zou VS-graan moeten produceren en FR-textiel
KRITIEK op deze theorie: wie zegt dat het ene land niet beter kan zijn in beide = RICARDO
1.1.3 David Ricardo: theorie der comparatieve voordelen
Ricardo richt zich niet op absoluut voordeel, mar wel op de comparatieve voordelen met
name de opportuniteitskost
IDEE
- Opportuniteitskost die een land zal moeten betalen om meer van een bepaald
product te produceren is gelijk aan de hoeveelheid productie van een ander product
dat men daarvoor zal moeten opgeven
- Specialisatie in goed of dienst waarvoor het land de laagste opportuniteitskosten
kent, ook al is deze kost hoger dan het buitenland!
- Een land legt zich het beste toe op datgene waar het de kleinste handicap heeft
➔ Ook al is het land slechter in beide producten heeft internationale handel zin en
moet het zich specialiseren in het gene waar de kost het laagst voor is.
- Comparatief voordeel: ook al kan een bepaald land zo goed als alles wat het nodig
heeft voordeliger produceren, dan nog zullen beide landen beter worden als ze
onderling handeldrijven en zich specialiseren in datgene waarin men relatief gezien
net iets beter is.
3
, - Een land dat minder efficiënt is dan andere landen, kan toch zijn plaats in de
internationale handel hebben
- Production possibility curve: de lijn die alle mogelijke productiecombinaties
weergeeft
- Beperkingen: geen rekening met Kapitaal, veronderstelt volmaakte mobiliteit van
Arbeid binnen grenzen, geen mobiliteit Arbeid over grenzen, onveranderde
kostenverhoudingen, afwezigheid schaalvoordelen, eenzelfde behoeftestructuur,
geen rekening transportkosten, …
➔ Kostenverhoudingen: of je nu een eenheid maakt of 10000 de kosten veranderen
niet, het gaat altijd evenveel kosten
➔ Schaalvoordelen: als je meer vast actief hebt kan je kosten beter spreiden. Bv-
ontwikkeling en research op 1 plaats en dat dan over heel de wereld (waar ze
zijn) uitoefenen
VOORBEELD
Cijfervoorbeeld: comparatieve voordelen
Met handel
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ellenvermeulen. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.41. You're not tied to anything after your purchase.