Ontwikkelingspsychologie/levenslooppsychologie: wetenschappelijke studie naar patronen
van groei, verandering en stabiliteit vanaf
de conceptie tot ouderdom
Onderzoek naar de ontwikkeling van kinderen in 4 thema’s:
1. Fysieke ontwikkeling: kijkt naar invloed van de hersenen, zenuwstelsel, spieren,
zintuigen en behoefte aan eten, drinken en slaap op het
gedrag
2. Cognitieve ontwikkeling: Kijkt naar intellectuele vermogens, waaronder leren,
geheugen, het oplossen van problemen en intelligentie
> denken, mentale beelden, geheugen, intelligentie
3. Sociale ontwikkeling: Kijk naar ontwikkeling en verandering van sociale relaties en
interacties met anderen > vriendschappen, relaties
4. Persoonlijkheidsontwikkeling: Kijkt naar eigenschappen wat mensen van
elkaar onderscheid > wat maakt iemand uniek
Cohort: een groep mens die rond dezelfde tijd op dezelfde plek is geboren. Iedereen behoort
tot een cohort.
Een cohort maakt onderscheid in wat voor invloed heeft op mens betreft:
- Historie > corona, oorlog
- Leeftijdsgebonden gebeurtenissen > groeien
- socio culturele gebeurtenissen
- Normatieve gebeurtenissen > leerplicht, regels, cultuur, etniciteit. Wat normaal is
binnen cultuur
- Niet - normatieve gebeurtenissen > wat jou specifiek overkomt > crisis
Normatieve gebeurtenis: gebeurtenissen die zich voor de meeste individuen binnen een
groep op dezelfde manier effect hebben, biologisch, sociaal of
cultureel bepalend > communie, menstruatie
Normatieve invloeden: invloeden die leiden tot conformiteit omdat mensen de gevolgen van
afwijkend gedrag vrezen > aanpassen als je niet bekend met de
sfeer/cultuur/maatschappij
,Continue verandering: ontwikkeling geleidelijk en vloeien de presentaties op een bepaald
niveau voort uit de presentaties op de vorige niveaus > groeien
Discontinue verandering: ontwikkeling die in aparte stappen of stadia plaatsvindt, en waarbij
elk stadium gedrag oplevert dat kwalitatief anders is dan gedrag in
eerdere stadia > leren fietsen
Kritieke periode: een specifieke tijd in de ontwikkeling waarin een bepaalde gebeurtenis de
grootste gevolgen heeft > liefde van ouder. Kan niet meer inhalen
Gevoelige periode: een afgebakende periode, meestal vroeg in het leven, waarin het
organisme extra gevoelig is voor omgevingsinvloeden die betrekking
hebben op een bepaald facet van de ontwikkeling > taal. Kan inhalen
Verschil tussen kritieke en gevoelige periode is dat bij de kritieke periode het onomkeerbaar
gevolgen heeft wanneer in de ontwikkeling een bepaalde invloed mist en bij de gevoelige
periode hoeft die niet altijd permanent te zijn.
Maturatie: genetische geërfde invloeden die zich ontwikkelen in de loop van je leven >
uiterlijk en gedragingen
Nature: ontdekken van erfelijke eigenschappen en vermogens
Nurture: nadruk ligt op de invloed van de omgeving van iemands ontwikkeling
,H2
5 perspectieven binnen ontwikkelingspsychologie
1.Psychodynamisch perspectief: benadering van ontwikkeling waarbij men ervan uitgaat dat
gedrag gemotiveerd wordt door innerlijke krachten,
herinneringen en conflicten waarvan een persoon zich
nauwelijks bewust is en waarover hij weinig controle heeft
Freud
Psychodynamisch theorie: ervan uitgaan dat onbewuste krachten
bepalend zijn voor iemands persoonlijkheid en gedrag
Wanneer iemand in zijn kindertijd weinig aandacht krijgt van zijn ouders gaat onbewust
aandacht zoeken bij zijn juf of later bij een partner.
ID: aangeboren
Ego: gevormd
Superego: geweten > onderscheid tussen goed en kwaad
Psychoseksuele ontwikkeling: kinderen die fases doorlopen waarbij genot of bevrediging
telkens met een ander deel van het lichaam wordt
geassocieerd.
Fases:
1. oraal
2. anaal
3. fallische
4. genitale
Fixatie: wanneer gedrag in een eerder ontwikkelde fase is blijven steken en dit leidt tot een
onopgelost conflict > nog steeds in bed plassen, roken, praten etc.
Erikson
Psychodynamische ontwikkeling: veranderingen in de manier waarop we aankijken tegen
onze interacties met anderen, tegen het gedrag van
anderen en onszelf.
Stadia waarin mensen zich ontwikkelen gedurende hun leven. In elk stadia is een crisis of
conflict dat het individu moet oplossen. Dit moet je voldoende hebben opgelost om naar het
volgende stadia te kunnen.
1. vertrouwen vs wantrouwen > steun omgeving vs angst en zorgen over anderen
2. autonomie vs schaamte en twijfel > onafhankelijk vs twijfels over jezelf
3. initiatief vs schuld > ontdekkingen vs schuldgevoel over daden en gedachten
4. vlijt (hard willen werken) vs minderwaardigheid
5. identiteit vs identiteitsverwarring
6. intimiteit vs isolement
, 7. generativiteit vs stagnatie > gevoel bij te dragen aan de continuïteit van het leven vs
minder belang hechten aan eigen interesses
8. integriteit vs wanhoop > gevoel eenheid wat je hebt bereikt vs spijt wat je niet hebt
gedaan
2. Behavioristisch perspectief:al het gedrag is aangeleerd
Behavioristen beoordelen alleen dat wat zichtbaar is (=exogeen)
- Klassieke conditionering > neutrale stimulus
- Operante conditionering > straffen en belonen
- Model leren > gedrag sociaal aangeleerd BOBO
3. Cognitief perspectief:processen die mensen in staat stellen de wereld te leren kennen, te
begrijpen en erover na te denken
Piaget
Adaptatie: aanpassen aan de omgeving, vormen van:
- Assimilatie: als je nieuwe dingen leert bij iets wat al bekend is > kent rammelaars, je
kan met een luciferdoosje rammelen
- Accommodatie: als je iets totaal nieuws leert > je kan met een luciferdoosje iets
aansteken
Ontwikkelingsfases:
1. Sensomotorisch (>2): gaat uit van zintuiglijke omgeving
2. Pre-operationeel denken (>7): kan zich zaken voorstellen maar er niet logisch over
nadenken
3. Concreet operationeel (>12): Kan logisch nadenken, mits het kind het object kan
aanschouwen
4. Formeel operationeel (>16): logisch en abstract nadenken
Informatieverwerkingsmodel: coderen, opslaan en terughalen
Cognitieve neurowetenschap: hoe hersenen zich ontwikkelen
4. Systematisch perspectief: wordt gekeken naar de relatie tussen individuen op hun fysieke,
cognitieve, persoonlijkheids- en sociale wereld
Bronfenbrenner
Bio-ecologisch model: gaat uit van vijf omgevingsniveaus waardoor elk biologisch organisme
gelijktijdig door beïnvloed wordt.
5 omgevingsniveaus:
1. Micro: dagelijkse omgeving waarin kinderen leven > individueel
2. Meso: verbindt alles binnen het microsysteem > wat er met de personen in je micro
gebeurd en de invloeden van elkaar
3. Exo: algemenere invloeden, omvat sociale instituties > school,buurt, gemeenschap
4. Macro: culturele invloeden > maatschappij, politiek
5. Chrono: tijd waarin je leeft > historische invloeden
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller maartjeeebos. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.46. You're not tied to anything after your purchase.