Betreft een samenvatting van alle leerstof van het vak Inleiding Belastingrecht, inclusief jurisprudentie en uitwerking van opgaven.
Ik heb met deze samenvatting een 8 gehaald.
Dear Joris, what's the reason for giving 1 star?
By: daanvanhellemondt • 3 year ago
By: zakariaprof • 2 year ago
By: bramquaedvlieg • 3 year ago
By: Lia123444 • 3 year ago
By: Haloum • 3 year ago
Translated by Google
Dear Laura,

What's the reason you gave one star?
By: SamyaAkabbal • 3 year ago
Seller
Follow
Haloum
Reviews received
Content preview
Week 1: Historie belastingrecht en algemene aspecten
Geschiedenis belastingheffing in Nederland
- Romeinse tijd
Belastingen waren buitengewone heffingen die in tijden van noodzaak (oorlog,
bouwen kastelen etc.) werden opgelegd aan boeren en burgers.
De grondbelasting was een bijzondere vorm van directe belasting waarbij het
draagkrachtbeginsel al zijn intrede deed.
Vruchtbare grond werd zwaarder belast van woestijngrond.
Belasting werd vaak in natura betaald (runderhuiden).
- Middeleeuwen
De geestelijken en de adel waren volledig vrijgesteld van belastingheffing.
= privilege
De belastinglast drukte volledig op de schouders van de laagste klassen.
Staat op gespannen voet met het gelijkheidsbeginsel.
- Spaanse overheersing
3 belastingen zijn ingevoerd om de Spaanse staatskas te vullen:
o De Honderdste penning
Eenmalige afdracht van 1% belasting over alle roerende en
onroerende bezittingen.
o De Twintigste penning
Een soort omzetbelasting van 5% op de verkoopprijs van
onroerende zaken zoals huizen.
o De Tiende penning
Een soort omzetbelasting van 10% op de verkoopprijs van
roerende zaken zoals voedsel en kleding. Op alles wat je koopt,
betaal je 10% btw.
Hierdoor ontstond opstand door de bevolking en begin van
Tachtigjarige oorlog.
Doel belastingen
- Budgettaire functie
Dekking van overheidsuitgaven om overheidstaken uit te kunnen oefenen.
Bouwen van scholen, wegen etc.
- Instrumentele functie
Inzet van belastingen om een bepaald sociaal of economisch doel te bereiken.
Bv. sigaretten duurder maken om mensen ervan te weerhouden, omdat het
slecht is.
- Herverdelende functie
Zorgen dat inkomensverschillen tussen arm en rijk niet te groot worden.
1
,Draagkrachtbeginsel
Fundamenteel beginsel.
Hoe meer je verdient, hoe meer belasting je betaalt en andersom ook.
Draagkrachtbeginsel = ability to pay
Als iemand geen betaalcapaciteit heeft, dan kan hij ook geen belasting betalen.
Profijtbeginsel
Als je van iets profiteert, betaal je daar belasting over. Omdat je dus profijt hebt van de
wegen die de overheid aanlegt, moet je belasting betalen.
Bv. motorrijtuigenbelasting is gebaseerd op profijtbeginsel.
Want je maakt gebruik van de wegen en dat is profiteren.
****
Mensen betalen over accijnzen evenveel belasting, maar draagkracht gaat over dat zwaarste
schouders de zwaarste lasten dragen (meer belasting betalen).
Dus het is wel haaks op het draagkrachtsbeginsel.
Sociale vlaktaks
In Belastingplan 2020 is een sociale vlaktaks voorgesteld.
Vanaf 2020 is dan ook een tweeschijvenstelsel ingevoerd met een basistarief van 37,35% en
een toptarief van 49,5%.
Wat is een sociale vlaktaks?
Een vorm van inkomstenbelasting waarbij ieder inkomen met hetzelfde percentage wordt
belast, behalve de inkomens die te hoog zijn.
Één tarief, geen aftrekposten, duidelijk voor iedereen,
Maar dan mis je een stukje draagkracht.
Daarom sociaal vlaktaks met 2 schijven/tarieven, zodat de zwaarste schouders meer lasten
dragen. Je houdt wel rekening met iemands persoonlijke situatie, er zijn wel aftrekposten, die
tegen laagste tarief afgetrokken kunnen worden.
2
,Soorten inkomens
Art. 2.3 Wet IB onderscheidt 3 inkomens:
1. Inkomen uit werk en woning (box 1)
Inkomen wat wordt behaald met een onderneming, een dienstbetrekking en
een koopwoning die als hoofdverblijf dient.
Is belast tegen progressief tarief (art. 2.10 Wet IB).
= hoe hoger het inkomen wordt, hoe meer belasting er wordt betaald,
oplopend tot een tarief van 49,5%.
Vanaf 2020 zijn er eigenlijk nog maar 2 schijven.
Eerste 2 schijven tegen 37,50% en 3e schijf tegen 49,50%.
2. Inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2)
Als je een minimaal belang van 5% hebt in een BV/NV.
Dit inkomen is belast tegen een vast tarief van 26,25% (art. 2.12 Wet IB)
3. Inkomen uit sparen en beleggen (box 3)
Inkomen uit spaarrekening, effecten en/of onroerende zaken (niet zijnde eigen
woning).
Niet het werkelijke inkomen wordt belast, maar het forfaitaire inkomen.
De belastingplichtige wordt geacht een bepaald rendement te hebben
behaald.
Ook als je geen rendement hebt behaald.
De eerste € 30.846 is vrijgesteld van heffing (art. 5.5 Wet IB)
Schijventarieven art. 5.2 Wet IB
Gedachte hierachter is:
Hoe meer vermogen je hebt, hoe meer je belegd.
Je betaalt over het (fictief) behaalde rendement 30% belasting (art. 2.13 Wet IB).
,Boxenstelsel maakt inbreuk op draagkrachtbeginsel, want verliezen uit de ene box, op een
enkele uitzonderingen na, kunnen niet worden verrekend met winsten uit andere box.
Boxenstelsels
Voor 2001:
Synthetisch belastingstelsel.
Boxen waren niet gescheiden. Verliezen en winsten konden uit de verschillende boxen bij
elkaar worden opgeteld en op grond daarvan belasting geheven.
Alles wat in alle drie boxen belast wordt, wordt bij elkaar opgeteld en daarover wordt
belasting betaald. Op die manier kan je de boxen met elkaar verrekenen en daardoor soms
minder belasting betalen.
Na 2001:
Analytisch belastingstelsel.
Je kunt boxen niet met elkaar verrekenen.
Dus als je in box 1 belasting moet betalen en in andere boxen juist verlies hebt, dan moet je
alsnog belasting betalen. Er wordt geen rekening gehouden met je draagkracht.
De drie boxen zijn afzonderlijk van elkaar.
Je kunt geen boxen met elkaar verrekenen.
Zit een rangschikking in, loon hoort bijvoorbeeld in box 1.
Je hebt bepaalde synthetische elementen, bijvoorbeeld persoonsgebonden aftrek die je over
andere boxen kunt gebruiken.
**uitzonderingen op analytisch belastingstelsel
- Persoonsgebonden aftrek:
- 25% van een verlies uit aanmerkelijk belang
**aandelen → box 3, tenzij je aandelen meer dan 5% belang vertegenwoordigen.
**woning → box 3, tenzij het een eigen woning is dan valt het in box 1.
Rangorderegeling
Art. 2.14 Wet IB.
Bepaalt dat het eerstgenoemde wetsartikel voorgaat.
Dus box 1 gaat voor box 2 en box 2 gaat voor box 3.
5
,Fiscaal partners
Art. 5a AWR en art. 1.2 Wet IB bepalen wie fiscaal partners zijn.
*zodra men op enig moment in het jaar als fiscaal partners worden aangemerkt, dan geldt
dat ook voor de rest van het kalenderjaar, mits men toen ook op hetzelfde woonadres
ingeschreven stonden. Art. 5a lid 2 AWR.
*je kunt maar één fiscaal partner tegelijkertijd hebben. Art. 1.2 lid 3 IB
Fiscaal partners kunnen inkomens-en vermogensbestanddelen vrij toerekenen (art. 2.17 lid 2
Wet IB).
Aanrechtsubsidie
Als één partner werkt en de ander niet, dan mag de andere partner de heffingskorting van
niet-werkende partner meenemen in zijn aangifte inkomensbelasting.
Wat is het belang van de kwalificatie tot partner in de inkomstenbelasting?
➢ Verdeling van inkomen, heffingsvrij inkomen (2x 30.000 euro sparen
zonder belasting te betalen) > art. 2.17 IB 2001
*****Art. 2.17 IB 2001 staat in wat gemeenschappelijke bestanddelen zijn.
Er staat geen loon bij, dus dan is loon geen gemeenschappelijk bestanddeel.
Spaargeld kan wel op basis van art. 2.17 lid 2 IB 2001. Daar staat ‘’sparen en beleggen’’.
Dus spaargeld kan wel verdeeld worden over de partners.
Wie zijn fiscaal partners?
- Partners zijn in ieder geval (art. 5a AWR)
▪ Gehuwden/geregistreerde partner
▪ Ongehuwd meerderjarig met notarieel samenlevingscontract en
ingeschreven op zelfde woonadres
- Art. 1.2 Wet IB 2001, zelfde adres en:
▪ Gezamenlijk kind
▪ Kind erkend
▪ Pensioenregeling (partner aanwijzen als rechthebbende op
nabestaandenpensioen na overlijden)
▪ Gezamenlijk woning als hoofdverblijf en eigendom
▪ Minderjarig kind van één van beiden woont in
▪ In voorafgaande jaar al partner
DUS
Eerst kijken naar art. 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, nog steeds niemand?
Dan kijk je naar art. 1.2 lid 1 IB 2001. Ook geen partner?
Dan kijken naar art. 1.2 lid 4 IB 2001.
6
,Week 2: Algemene aspecten, bronnentheorie en eigen woning
Bronnentheorie
Een opbrengst in box 1 en 2 behoort alleen tot het inkomen als het een bron van inkomen is.
Wanneer is er sprake van een bron van inkomen?
Drie eisen:
- Deelname aan economisch verkeer
Je concurreert met anderen.
Je moet hier kijken of het gaat om de privé sfeer of belaste sfeer.
Het gaat om de privé sfeer als er voordelen zijn uit prestaties die je doet voor
familie/gezin of een hobby.
- Oogmerk om voordeel te behalen
Je doet het niet voor niks.
- Het voordeel is redelijkerwijs te verwachten
Je denkt van te voren al dat je geld gaat verdienen.
Je weet van te voren wat je gaat verdienen.
‘’Je moet eraan verdienen’’
Stel dat je 3 jaar voor jezelf werkt en al die jaren lijdt je verlies.
Het is dan niet reëel om te zeggen dat je voordeel kan verwachten.
Privé sfeer
Prestaties die in privé sfeer worden verricht om redenen van plezier/hobby of van
familiebanden raken de belastingheffing niet.
Want in de familiesfeer wordt er niet voldaan aan ‘’deelname aan economisch verkeer’’.
In de hobbysfeer wordt er niet voldaan aan ‘’redelijkerwijs voordeel verwachten’’.
Verliesverrekening
Art. 3.150 Wet IB geeft aan dat je verlies uit werk en woning kunt verrekenen met inkomen
uit werk en woning, van de drie voorafgaande jaren en de volgende negen kalenderjaren.
Lid 5 geeft aan dat de verrekening plaats moet vinden in de volgorde waarin ze zijn ontstaan.
*****Als je redelijkerwijs verwacht dat er geen sprake van voordeel gaat zijn, dan is er geen
bron van inkomen. DUS ook geen verliesverrekening want dat kan alleen bij een bron van
inkomen.
Vermogensrendementsheffing
Belasting op het rendement op vermogen.
Fictief rendement in box 3.
Vroeger was er vermogenswinstbelasting, waarbij de daadwerkelijk behaalde winsten
werden belast.
Peildatum is 1 januari.
Heffingsvrije vermogen bedraagt € 30.846 art. 5.5 Wet IB
7
,Vraag 3
Charlotte heeft een giftshop geëxploiteerd met overwegend religieuze artikelen (bijbels,
boeken, geschenken, woonaccessoires, kleding, schoenen ed.). Daarnaast heeft zij twee
webwinkels, geeft zij adviezen en verleent ze diensten op maatschappelijk/pastoraal,
sociaal/fiscaal juridisch gebied. Zij wilt in 2020 een inschatting maken van haar fiscale positie
en is benieuwd hoeveel belasting ze hierbij is verschuldigd. Volgens haar adviseur is haar
belastbaar inkomen als volgt opgesteld:
Winst uit onderneming -20.000
Alimentatie 30.000
Totaal 10.000
Naar aanleiding van bovenstaande gegevens vraagt de adviseur een aanslag aan over het
jaar 2020. Bij het opleggen van de aanslag heeft de Belastingdienst echter geen rekening
gehouden met de winst uit onderneming. De aanslag is dus opgelegd naar een belastbaar
inkomen in box 1 van € 30.000.
In de aangiften IB 2018 en 2019 heeft Charlotte ondernemingsverliezen opgenomen ad €
3.230 (2018) en € 32.216 (2019). Als de resultaten zo blijven, is Charlotte voornemens om
zich in 2021 uit te schrijven bij de Kamer van Koophandel.
Heeft de Belastingdienst de aanslag tot het juiste bedrag vastgesteld?
➢ Onjuist.
Want volgens art. 3.150 Wet IB kan je verlies uit werk en onderneming
verrekenen met het inkomen uit werk en woning.
Dat kan van de drie voorgaande jaren en de volgende negen kalenderjaren.
Volgens art. 3.150 lid 5 Wet IB moet de verrekening plaatsvinden in de
volgorde waarin de verliezen zijn ontstaan.
In dit geval:
▪ 2020 belastbaar inkomen van € 10.000 (€ 30.000 - - € 20.000)
• 2018: € 10.000 - € 3230 = € 6770
• 2019: € 6770 - € 32.216 = - € 25.446
Box 3 fiscaal partners
Op grond van art. 2.17 lid 2 Jo. art. 5.2 lid 2 Wet IB is de ‘gezamenlijke grondslag sparen en
beleggen’ vrij toerekenbaar tussen fiscaal partners.
Na toerekening tussen partners wordt tabel van art. 5.2 lid 1 Wet IB bij iedere partner
toegepast op het aan hem toegerekende deel.
De laagste schijven moeten bij iedere partner zoveel mogelijk benut, zodat er in totaal het
minst belasting wordt betaald.
8
,Eigenwoningschuld
Art. 3.119a lid 1 bepaalt wanneer een schuld als eigenwoningschuld kwalificeert.
Voldoet de schuld hier niet aan, dan komt zij in box 3 terecht.
Hypothecaire lening
Drie voorwaarden om rente te kunnen aftrekken inkomstenbelasting:
Art. 3.119a Wet IB
- Jaarlijks aflossen
- Schulden aangegaan voor eigen woning
- Lening van tenminste 360 maanden (30 jaar)
Eigenwoningforfait
Art. 3.112 Wet IB.
Gedachte dat je huur bespaart en dus voordeel hebt van je eigen woning, waardoor je dus
een stukje van die waarde bij je inkomen moet optellen.
Dus stel je hebt € 13.000 rente betaald en je inkomen is €40.000.
WOZ-waarde van huis is € 400.000.
Volgens art. 3.112 Wet IB tel je dan 0,70% van de WOZ-waarde bij je inkomen op.
Dus € 400.% * 0,70% = € 2.800.
Je kan ook verdelen onder de partners.
Dan is het gedeeld door 2.
Zowel eigenwoningforfait als hypotheekrente.
Onderhoudskosten eigen woning
Je kan alleen kosten aftrekken voor het LENEN van geld voor je eigen woning.
Dus geen onderhoudskosten, maar wel als je dat bedrag leent.
Als Herman en Truus de € 15.000 lenen voor de stukadoor en timmerman, mogen zij de
rente die zij daarover verschuldigd zijn dan aftrekken? Motiveer uw antwoord.
➢ Ja, want de schuld staat in causaal verband met de eigen woning.
Art. 3.119a jo. 3.120 lid 1 Wet IB.
9
, Huis verkopen met winst + hypotheekaftrek
Wet gaat ervan uit als je verkoopwinst behaald, dan haal je dat winst af van je
eigenwoningschuld.
Eigenwoningreserve
Overwaarde. Ontstaat bij verkoop van een woning en is gelijk aan verkoopprijs minus de op
dat moment bestaande hypothecaire lening.
Voorbeeld
Oude huis, hypotheek lening vanaf 2015 en € 180.000 eigenwoningschuld.
Nieuwe huis, hypotheek lening vanaf 2020.
€ 500.000 koop nieuwe huis - € 120.000 eigenwoningreserve = € 380.000 totale
eigenwoningschuld.
€ 380.000 - € 180.000 (oude huis eigenwoningschuld) = € 200.000 eigenwoningschuld voor
het nieuwe huis.
Dus oude huis: € 180.000 eigenwoningschuld, nog 25 jaar rente aftrekken.
Dus nieuwe huis: € 200.000 eigenwoningschuld, nog 30 jaar rente aftrekken.
***Volgens art. 3.119a lid 7 Wet IB krijg je per eigenwoningschuld 30 jaar lang renteaftrek.
10
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Haloum. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.37. You're not tied to anything after your purchase.