PROGRAMMA
Onderdeel 1 Persoonlijkheidstoornissen cluster A, B en C (m.u.v. borderline en
antisociaal) en comorbiditeit
De student kan:
1. de verschijnselen en DSM-diagnose uitleggen en de overeenkomsten en
verschillen noemen voor de volgende persoonlijkheidsstoornissen:
paranoïde, schizotypische, schizoïde, histrionische, narcistische, afhankelijke,
vermijdende en dwangmatige persoonlijkheidsstoornis;
2. de diagnostische criteria volgens het Leerboek Psychiatrie in een
casusbeschrijving of afbeelding van het ziektebeeld herkennen;
3. de etiologie, incidentie, prevalentie, prognose van
persoonlijkheidsstoornissen noemen;
4. de etiopathogenese van persoonlijkheidsstoornissen uitleggen;
5. toelichten welke behandelingen er zijn voor een patiënt met een
persoonlijkheidsstoornis;
6. de verpleegkundige interventies en attitude van een verpleegkundige bij
de begeleiding van patiënten met een persoonlijkheidsstoornis beschrijven;
7. het begrip comorbiditeit uitleggen;
8. het verband tussen comorbiditeit en persoonlijkheidsstoornissen uitleggen
en aangeven wat de gevolgen hiervan zijn voor het verpleegkundig
handelen.
,7. het begrip comorbiditeit uitleggen;
3. COMORBIDITEIT EN DIFFERENTIËLE DIAGNOSE
Co-morbiditeit:
Twee of meer psychiatrische stoornissen tegelijkertijd aanwezig die elkaar
wederzijds beïnvloeden
(Vandereycken e.a. 2004)
Differentiële diagnose (of differentiaaldiagnose):
Een stoornis die qua verschijnselen veel overlap heeft met een andere
stoornis, maar er wordt niet voldaan aan alle criteria in de DSM 5.
Differentieel diagnostisch proces:
Andere stoornissen met deels overlappende kenmerken uitsluiten.
8. Het verband tussen comorbiditeit en persoonlijkheidsstoornissen uitleggen
en aangeven wat de gevolgen hiervan zijn voor het verpleegkundig
handelen.
VERKLARING COMORBIDITEIT
Drie modellen die verklaring bieden voor comorbiditeit tussen
persoonlijkheidsstoornis en andere stoornis:
• Primaire persoonlijkheidsmodel à Iemand heeft persoonlijkheidsstoornis en
dan komt later een andere stoornis bij.
➢ Kwetsbaarheidshypothese
➢ Continuïteitshypothese
• Secundaire persoonlijkheidsmodel à Hier is persoonlijkheid stoornis nog niet
deze komt later. Eerst komen andere stoornissen.
➢ Schijnbare persoonlijkheidsverandering
➢ Kortdurende persoonlijkheidsverandering
➢ Echte, blijvende persoonlijkheidsverandering
• Gemeenschappelijke etiologiemodel
à Omgeving, familie enz. Hierdoor ontwikkelt iemand meerdere psychisch
aandoening.
BEHANDELING CO-MORBIDITEIT
Invloed persoonlijkheidspathologie op andere stoornis:
• Invloed op effectiviteit van behandeling andere stoornis:
➢ Over algemeen wel/niet comorbide: zelfde effect behandeling
➢ Tricyclische antidepressiva: BPS is contra-indicatie
• Invloed op indicatiestelling behandeling andere stoornis:
➢ ASP bij verslaving: cognitieve gedragstherapie
➢ Geen ASP bij verslaving: interpersoonlijke psychotherapie
• Invloed op behandelproces:
➢ Attitude van behandelaar is belangrijk: afstemmen op type persoonlijkheid
,DUBBELDIAGNOSE, VOORBEELDEN VAN GEÏNTEGREERDE BEHANDELVORMEN BIJ
COMORBIDITEIT
• IDDT (Integrated Dual Disorder Treatment): psychiatrie en verslaving
Kenmerken: Kennis, gelijke aandacht aan beide stoornissen,
fasebehandeling, geïntegreerd behandelplan, motiverende gespreksvoering,
counseling bij middelenmisbruik, groepsbehandeling, familiebegeleiding,
zelfhulp, farmacologische behandeling
• ACT (assertive community treatment): severe mental illness
Kenmerken: Sterk outreachend, hoge contactfrequentie, lage caseload (10
pat. op 1 fte), multidisciplinair team (ook ervaringsdeskundige),
teambenadering met gedeelde caseload, continuïteit van het team
waarborgen, samenwerking met steunsysteem, diensten worden
aangeboden binnen de locale gemeenschap,
10 hulpverlening is niet aan tijdgebonden.
4A WIJZIGINGEN DSM IV – DSM 5 (2)
Toegevoegd in DSM 5:
• Persoonlijkheidsstoornis door een somatische aandoening (niet in
Hengeveld beschreven). 8 types.
Bv. bij schildklieraandoening of hersentumor.
DSM IV: persoonlijkheidsstoornis NAO
DSM 5:
- anders gespecificeerd (mengvorm)
- ongespecificeerd (alleen voldaan aan algemene criteria
persoonlijkheidsstoornis, echter niet aan specifieke stoornis)
, 1. de verschijnselen en DSM-diagnose uitleggen en de overeenkomsten en
verschillen noemen voor de volgende persoonlijkheidsstoornissen:
paranoïde, schizotypische, schizoïde, histrionische, narcistische, afhankelijke,
vermijdende en dwangmatige persoonlijkheidsstoornis;
4.B. DSM 5: PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS (1)
A. Duurzaam patroon van innerlijke ervaringen en gedragingen dat binnen
de cultuur van de betrokkene duidelijk afwijkt van de verwachtingen. Dit
patroon wordt zichtbaar op twee (of meer) de volgende terreinen:
1. cognities: de wijze van waarnemen en interpreteren van zichzelf, anderen
en gebeurtenissen
2. affecten: de variatie, intensiteit, labiliteit en adequaatheid van emotionele
reacties
3. Interpersoonlijk functioneren: contacten met anderen
4. Impulsbeheersing
DSM 5: PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS (2)
B. Het duurzame patroon is star/inflexibel en uit zich op een breed terrein van
persoonlijke en sociale situaties.
C. Het duurzame patroon veroorzaakt in belangrijke mate lijden en
beperkingen in het sociale en beroepsmatig functioneren of het functioneren
op andere belangrijke terreinen.
D. Het patroon is stabiel en van lange duur, het begin kan worden
teruggevoerd op ten minste de adolescentie of vroege volwassenheid.
2. de diagnostische criteria volgens het Leerboek Psychiatrie in een
casusbeschrijving of afbeelding van het ziektebeeld herkennen;
CLUSTER A PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS
Algemeen:
• vreemd, excentriek, en zonderling
• vaak cognitieve en perceptuele stoornissen
• beperkte emotionele expressie
• terugtrekken uit sociale contacten
• Sociaal vaak ‘onhandig’ en overgevoelig
• Geen helder zelfbeeld/doel
DSM 5: SCHIZOÏDE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS
Zie Hengeveld p. 529 voor volledige tekst.
• Voorkeur voor solistische bezigheden
• Weinig plezier beleven aan activiteiten
• Geen verlangen naar intieme (en seksuele) relaties
• Ongevoelig voor lof of kritiek
• Gevoelsarmoede (beperkte expressie)
• Komt kil en afstandelijk over
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Nurcestudent. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.95. You're not tied to anything after your purchase.