19 sport
Bindweefsel = een weefsel dat andere weefsels aan elkaar koppelt en organen op hun plaats houdt.
Tussencelstof=een gelachtig materiaal, rond de cellen van het bindweefsel, met veel eiwitten. De
tussencelstof vormt de lijm waarmee het bindweefsel andere weefsels verbindt. De tussencelstof is
stevig zoals in botten, kraakbeen, pezen of elastisch zoals in de lederhuid.
*Pezen bestaan uit bindweefsel en bevat de tussencelstof stugge eiwitvezels.
Skeletspier= een spier die bevestigd is tussen twee delen van het skelet, doordat ze samentrekken,
bewegen de botten rondom hun draaipunten in de gewrichten.
Pezen; verbinden de skeletspieren met de botten.
Banden; verbinden botten.
In de pezen bevinden zich langgerekte vezels, deze vezels zijn opgebouwd uit het eiwit collageen, die
weer is gemaakt door de peescellen. Een collageenmolecuul is een drievoudige helix van drie
collageenstrengen, die onderling verbonden zijn door H-bruggen. Veel van deze collageenmoleculen
samen vormt een collageenfibril, fibril ziet er gestreept uit doordat de moleculen in een geordend
patroon liggen. Veel collageenfibrillen samen vormen een collageenvezel. Veel collageenvezels
samen vormen een collageenbundel. Dankzij deze kabelstructuur kan een pees de kracht van de
spier goed doorgeven aan het bot. Een pees is nauwelijks uitrekbaar en scheurt daarom eerder van
het bot of de spier. De gedraaide collageenstrengen slaan veerenergie op in de pees. Deze energie
kan weer vrijkomen als bijvoorbeeld de grote kuitspier samentrekt om de hiel op te trekken,
hierdoor komt de hiel makkelijk naar boven.
Door de tussencelstof zijn de cellen van bindweefsel verder van elkaar verwijderd. Ze houden
contact door dunne uitlopers. In het celmembraan van de uitlopers bevinden zich
connexoneiwitten, waar het celmembraan van het bindweefsel het celmembraan van zijn buurcel
raakt, ontstaan door de connexon-eiwitten een kleine opening in beide membranen, een gap
juction. Dit zijn eiwitkanalen in de celmembranen van twee cellen. Ionen en kleine moleculen
diffunderen via deze kanalen van de ene naar de andere cel.
Skeletspieren zijn opgebouwd uit bundels lange spiervezels, die zijn ontstaan uit de samensmelting
van spercellen. De spiervezels hebben meerdere kernen. Spiervezels bevatten bundels langgerekte
eiwitfilamenten, de myofibrillen. Dunne filamenten zijn opgebouwd uit twee in elkaar gedraaide
ketens van het eiwit actine. Dikke filamenten zijn opgebouwd uit een groot aantal ketens van het
eiwit myosine. Door hun rangschikking ontstaat er een patroon van lichte (I-banden) en donkere
banden (A-banden), door deze banden heet het spierweefsel van een skeletspier daarom
dwarsgestreept spierweefsel. In het midden van elke I-band bevindt zich een membraan, de Z-lijn.
Het deel tussen twee Z-lijnen heet een sacromeer. Midden in de A-band de H-band, met alleen
myosine.
De axonen van de motorneuronen vertakken en eindigen in een aantal neuromusculaire synapsen.
Op deze plaatsen komt acetylcholine vrij, dat de spiervezels activeert. De bundels myosine en actine
schuiven in elkaar waardoor de sacromeren verkorten. Spiervezels verbonden met hetzelfde
motorische axon vormen een motorische eenheid, ze trekken tegelijkertijd samen.
Hartspierweefsel is dwarsgestreept. De cellen van dit weefsel vormen een netwerk van onderling
verbonden spiervezels. Gap junctions tussen de hartspiercellen zorgen ervoor dat de spier
, gecoördineerd samentrekt. Glad spierweefsel heeft geen streeppatroon, omdat de myofibrillen
minder geordend liggen, het bestaat uit enkelvoudige spiercellen. Glad spierweefsel komt voor in de
wanden van bloedvaten, bronchiën, maag, darmen, baarmoeder en de blaas.
__________________________________________________________________________________
Rond elke bundel myofibrillen van een spiervezel bevindt zich het sacroplasmatisch reticulum, een
netwerk van membranen. Het SR bevat veel Ca2+-ionen en strak tegen het SR aan liggen T-buisjes.
Ze beginnen bij het sacrolemma (het membraan rond de spiervezel) en dringen diep in de spiervezel
door.
Stappen bij een impuls:
1. Bereikt een impuls via een motorneuron de neuromusculaire synaps dan komt acetylcholine
vrij.
2. De neurotransmitter depolariseert het sacrolemma met de T-buisjes, wat de impuls naar de
spier brengt.
3. Dat leidt tot het opengaan van de Ca2+-poorten in het SR en Ca2+ stroomt de spiervezel in.
4. Onder invloed van het Ca2+ schuiven de myosinemoleculen verder tussen de
actinemoleculen, wat de lengte van de sacromeren verkort. *bij ontspanning van de spier
rekt zijn antagonist de sacromeren weer uit.
5. Gebeurt dit bij een groot aantal sacromeren tegelijk dan verkort de hele spier.
6. Ca2+-pompen in het membraan van het SR brengen het Ca2+ terug in het SR, zodat bij een
volgende impuls uit het motorneuron de cyclus zich kan herhalen.
In rust zijn de bindingsplaatsen van myosine- en actinefilamenten geblokkeerd door het eiwit
tropomyosine, dat zich om de actinefilamenten slingert. Onder invloed van Ca2+ verschuift het
tropomyosine en komen de bindingsplaatsen vrij, zo kan het myosinefilament koppelen aan het
actinefilament.
Motoreiwit= eiwit dat ATP gebruikt om organellen of celonderdelen te laten bewegen, zoals
myosine.
Een myosinekop kan een ATP-molecuul omzetten in ADP en Pi. Het ADP blijft gebonden aan de
myosinekop en dat leidt tot een kleine buiging van de kop. Op het moment dat myosine koppelt aan
actine laat het ADP los van de myosinekop en veert de kop terug in de oude stand. Hierbij trekt de
myosinekop aan het actinefilament en de Z-lijn schuift naar het midden van het sacromeer. Dit
gebeurt aan 2 kanten en het sacromeer verkort daardoor een beetje. Door een nieuw ATP-molecuul
te binden, komt de myosinekop los van het actinefilament. Het hele proces herhaalt zich opnieuw.
Zolang ca2_ in het grondplasma aanwezig is, blijven de filamenten gekoppeld en blijft de spier
gespannen. Ook als er onvoldoende ATP is blijft de spier gespannen, dit kan tot kramp leiden.
Komen in de samengetrokken spieren geen Ca2+ meer voor, dan verslapt de spier. Deze verlengt
dan niet daar is de hulp van een antagonist voor nodig. Spieren werken in koppels, bijvoorbeeld
buig- en strekspier. Ook gladde spieren werken in koppels, bijvoorbeeld kring- en lengtespieren.
In snelle spiervezels splitst het ATP-ase op de myosinekoppen het ATP sneller dan bij een langzame
spiervezel. Dat levert per tijdseenheid meer bindingen tussen actinefilamenten en de
myosinekopjes. Langzame spiervezels zijn rood van kleur door een grote hoeveelheid myoglobine en
een grote hoeveelheid haarvaten. Met duurtraining kunnen ze het aantal mitochondriën in de vezels
en het aantal bloedvaten rondom de spiervezels vergoten. Dat vergroot de aanvoer van glucose en
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller sanneamvbuuren. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.45. You're not tied to anything after your purchase.