H21 Afweer
Dekweefsels* vormen als fysieke barrière een mechanische afweer tegen ziekteverwekkers en
gevaarlijke stoffen.
*Dekweefsel = weefsel dat bestaat uit een laag nauw aaneengesloten cellen, waar grote moleculen
en ziekteverwekkers niet doorheen kunnen. Zo beschermen dekweefsels het inwendige milieu tegen
schadelijke cellen uit het uitwendige milieu.
Een voorbeeld van een dekweefsel is de opperhuid. De buitenste laag van de opperhuid is de
hoornlaag, wat bestaat uit dode, verdroogde cellen. Vanuit de basale cellenlaag groeit de afslijtende
opperhuid aan. De basale cellenlaag is dun en bestaat vrijwel alleen uit stamcellen. Nieuwe
dochtercellen duwen oude dochtercellen naar de oppervalk en na enige tijd gaan die oudere cellen
dood en vormen de hoornlaag. Onder de opperhuid bevindt zich de lederhuid, deze laag
bindweefsel bestaat uit elastische vezels, die de huid soepel maken en de lederhuid bevat veel
zintuigjes. Daaronder bevindt zich onderhuids vetweefsel, dat werkt als warmte-isolatie.
Melanocyten= pigmentvormende cellen in de basale cellenlaag. Ze hebben lange uitlopers met
korrels melanine. Melanine hoopt zich op om de kernen van naburige cellen en beschermt zo DNA.
Gebeurt dat niet, dan kan door UV het DNA beschadigen. Er is dan meer risico op huidkanker. Ook
cellen met melanine komen uiteindelijk in de hoornlaag en schilferen af.
Organen als de longen en darmen bevatten een speciale cellaag genaamd het slijmvlies. In dit
dekweefsel scheiden slijmbekercellen slijm af dat bacteriedodende stoffen bevat. De meeste
bacteriën overleven de biochemische barrière (Binas 84J2) van de maag, pH1-3, niet.
Planten mechanische afweer: De harde stekels en doornen van planten tegen herbivoren. Deze
werken minder goed tegen kleine herbivoren, maar in een theoretische kosten-batenanalyse is het
voordeliger voor een bramenstruik zich alleen te verdedigen tegen grote schade. Het verlies van
enkele blaadjes door een paar rupsen weegt niet op tegen de energie de het een plant kost om zich
te beschermen tegen alle soorten herbivoren. Door selectieprocessen en evolutie is bij sommige
planten een vorm van mutualisme ontstaan, waarbij mieren leven in bolvormige holtes aan de basis
van de stekels. Deze mieren proberen te kleine herbivoren te vangen.
Planten chemische afweer: Andere planten maken stoffen waarmee ze zich beschermen tegen
herbivoren. De kleine brandnetel bezit brandharen met stoffen die de ontvanger een brandende pijn
geven. Bittere of gifstoffen zoals bij de venijnbom, bieden ook bescherming tegen vraat.
Planten herkennen schadelijke schimmels en bacteriën via receptoren op de celmembranen,
vervolgens kunnen er verschillende maatregelen plaatsvinden:
1. Sluiten van de huidmondjes. Zo wordt er verminderd dat er meer bacteriën binnenkomen.
2. Sommige planten maken H2O2, waardoor de celwand verdikt en meer bescherming biedt.
3. Aanmaken van stoffen die de schimmelsporen doden die op de cuticula van hun bladeren
terecht komen.
4. Is een cel beschadigd, dan komt er NO vrij. NO is dodelijk voor de ziekteverwekkers, maar
ook voor de plantencel zelf. Aangetaste balderen sterven af, maar de plant overleeft de
aanval.
Vindt er toch vraat plaats, dan scheiden bijna alle planten stoffen af. Veel geurstoffen werken als
een signaal voor andere planten, die stoffen bereiken via de lucht andere planten. De vluchtige
stoffen fungeren als waarschuwingssignaal. Sommige kleine carnivoren zoals roofvliegen kunne
, deze uitgescheiden stoffen ook waarnemen en gaan naar de plant toe opzoek naar een maaltijd van
kevers. Sluipwespen leggen hun eitjes in rupsen, die zich daarna niet meer ontwikkelen, doordat de
aangevreten plant de hulp krijgt van natuurlijke predatoren van zijn belager heeft hij meer kans om
te overleven. Sommige planten maken lokstoffen om belagers van de dieren die de plant opeten te
lokken.
Microbioom= de verschillende bacteriën die in een persoons lichaam leven.
Het cirkelvormig chromosoom (DNA) van een bacterie ligt los in het grondplasma. Daarnaast
hebben zij een aantal kleine cirkelvormige DNA-moleculen; plasmiden. In het verband met
ontbreken van een celkern, behoren bacteriën tot de prokaryoten.
Cholerabacterien maken het eiwit choleratoxine waarop de darmcellen reageren met de afgifte van
Cl- aan de darminhoud. Dat leidt weer tot waterafgifte, met als gevolg ernstige diarree en
uitdroging.
Blauwalgen (cyanobacteriën) leven op het wateroppervlak en leven dus buiten je lichaam. Sommige
soorten makaken giftige stoffen als microcystines, kleine, cirkelvormige peptidemoleculen die de
lever beschadigen. Andere soorten produceren anatoxine-a, ookwel de ‘very fast death’ genoemd.
Deze stof tast de zenuwen aan, waarna de ademhaling stopt.
Sommige ziekteverwekkers zijn eukaryoot, zoals de parasiet malaria. Na een steek ban een
besmette malariamug, komen malariaparasieten via het bloed en de lymfe in de lever. In de
levercellen vermeerderen zij zich en ontwikkelen zich tot parasieten die rode bloedcellen
binnendringen. Na vermeerdering verlaten de parasieten de rode bloedcellen en ontstaat er koorts.
Een klein deel van de parasieten plant zich geslachtelijk voort. De geslachtscellen versmelten in de
maag van de mug tot een zygote, waaruit nieuwe parasieten ontstaan.
Een virusdeeltje bestaat uit erfelijkmateriaal (DNA of RNA) met daaromheen een eiwitkapsel
(capside) en soms nog een membraan met eiwitten afkomstig van de gastheer en het virus, een
virusenvelop. Virussen maken gebruik van cellen om zich te vermeerderen:
1. De eiwitten van het virus hecht aan receptormoleculen op het celmembraan van de
gastheer.
2. Het virus passeert het membraan nadat het gehecht is, of gaat via endocytose de
gastheercel in.
3. Na het vrijkomen integreert het DNA van een DNA-virus m.b.v. het virale enzym integrase in
het DNA in de kern. Bij een RNA-virus kan dit niet, hierbij brengt het virus ook het enzym
reverse transcriptase in. Dit vertaalt RNA naar enkelstrengs DNA, waaruit dubbelstrengs
DNA ontstaat m.b.v. DNA-polymerase van de gastheercel. (Dit hele proces gebeurt niet
foutloos, waardoor RNA-virussen snel muteren. )
4. Het virale enzym integrase integreert het dubbelstrengs virale DNA in het DNA van de
gastheercel.
5. Na transcriptie en translatie ontstaan nieuwe virusdeeltjes.
De niet-specifieke afweer= opruimsysteem van witte bloedcellen en bloedeiwitten dat
lichaamsvreemde deeltjes die binnendringen, onschadelijk maakt.
Alle lichaamscellen zetten moleculen (vaak eiwitten) aan de buitenkant van hun membraan, die
stukjes zijn afbraakproducten van hun oude eiwitten die de cel zelf heeft gemaakt. Het zijn
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller sanneamvbuuren. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.45. You're not tied to anything after your purchase.