HFST 1
– Alle taalwetenschappen onderzoeken
→ welke taaluitingen voorkomen en welke niet (descriptive adequacy).
→ welke uitleg het beste past bij de observaties (explanatory adequacy).
– Het menselijke taalsysteem bestaat uit 4 kernonderdelen:
→ fonologie, morfologie (opbouw van woorden), syntaxis (opbouw van zinnen), semantiek
(en daarnaast ook pragmatiek).
→ alle talen hebben op een bepaald niveau van abstractie dezelfde basis onderdelen.
– 'Design characteristics' van taal (Hockett):
→ Prevarication: mogelijkheid tot liegen.
→ Reflexiveness: communicatie over communicatie.
→ Arbitrariness: geen relatie tussen vorm en betekenis.
→ Learnability: kan geleerd worden.
→ Displacement: verwijzingen buiten het hier en nu zijn mogelijk.
→ Interchangeability: taalgebruiker kan spreker en luisteraar zijn.
→ Specialisation: geluiden zijn bedoeld voor communicatie.
→ Feedback: taalgebruiker kan eigen producties waarnemen en analyseren.
→ Productivity: creatie nieuwe boodschappen.
→ Discreteness: verschillende eenheden.
→ Duality of patterning: betekenisloze eenheden worden samengevoegd tot eenheden met
betekenis.
→ Tradition: overdraging (moet geleerd worden).
– Andere primaten praten niet zoals mensen door een verzaking van de larynx, en een verlenging
van de laryngopharynx bij mensen.
– Dieren zijn wel goed in het leren van de betekenis van woorden, maar kunnen geen grammatica
leren. Kanzi is hierop een uitzondering; hij lijkt enig besef van grammatica te hebben, maar komt
niet verder dan het taalniveau van een tweejarig kind.
– Problemen bij dierenstudies in het algemeen:
→ Clever Hans effect; we weten niet of een dier echt iets van taal heeft geleerd of dat het
dier op een andere manier erachter komt wat het juiste antwoord is (bijv. impliciet positieve
feedback van onderzoeker).
→ Hoe bepalen we of er sprake is van het aanleren van taal of klassieke conditionering?
Dit geldt niet alleen voor woorden maar ook voor hele zinnen.
→ Anthropomorfisering (toekennen van menselijke eigenschappen aan bijv. dieren) door
de lange tijd die wordt doorgebracht met de proefdieren.
– Dat chimpansees geen taal spreken gaat niet tegen de evolutietheorie in – we delen een
gemeenschappelijke voorouder in plaats van dat we direct van de chimpansees afstammen.
*Taal (David Crystal): het systematische en conventionele gebruik van geluiden, tekens, en
geschreven symbolen voor communicatie en zelfexpressie.
*Taal (Noam Chomsky): een set van zinnen, elk eindig in lengte en opgebouwd uit een eindige
verzameling elementen/ woorden.
*Taal (A. Harley): het combineren van een eindig aantal woorden d.m.v. een eindig aantal regels om
een oneindig aantal uitspraken te creëren.
*Morfeem: de kleinste betekenis dragende eenheden in een woord.
*Foneem: betekenis-onderscheidende spraakklank (t,a,c,...).
*Pragmatiek: extra betekenis van een zin afhankelijk van de context.
*Inflectie: de vervorming van een woord als gevolg van de grammaticale rol die wordt aangenomen
*Cross-fostering: een chimpanzee opvoeden (in familie setting) alsof het een menselijk kind is.
*Proto-taal: taal met behoorlijk lexicon maar nauwelijks tot geen syntax.
,HFST 2
– Primaire taalverwerving voltrekt zich ruwweg tussen de 0 en 5 jaar.
→ noodzakelijke voorwaarden: normale communicatie tussen kind en volwassen spreker
van de taal, intacte zintuigen, en minimaal ongeveer 20 uur input per week.
– Baby's in de baarmoeder zijn gevoelig voor het ritme van de taal die de moeder spreekt.
Pasgeboren baby's zijn meer geïnteresseerd in het horen van de moedertaal zoals blijkt uit HASP
(high amplitude sucking paradigm) methodes. De baby's blijven langer zuigen bij het horen van hun
moedertaal (langere duur tot habituatie (= minder frequent zuigen)).
– Baby's beginnen met brabbelen als ze 6 maanden oud zijn. Er zijn twee typen: duplicerend
gebrabbel (“babababa”) en afwisselend gebrabbel (“badokabodabo”).
– Gebrabbel van baby's wordt beïnvloed door de taal die de baby hoort. Doof geboren baby's
produceren ander gebrabbel dan horende baby's. Doof geboren baby's die opgroeien tussen
volwassenen die gebaren taal gebruiken, gaan zelf brabbelen met hun handen.
– De overgang tussen gebrabbel en spraak verloopt geleidelijk.
– Als de baby 10 maanden oud is heeft ie zo'n 40 woorden geleerd. Hoe meer woorden geleerd zijn,
hoe makkelijker het is om nieuwe woorden te leren (minder opties over wat het woord kan
betekenen). Het gebruiken van een beetje informatie om meer te leren heet bootstrapping.
– 9-12 maanden oud: woordbegrip
– 12 maanden oud: eerste gesproken woorden → holofrase periode: een woord kan een hele zin
betekenen.
– 18 maanden oud: vocabulaire explosie en twee-woord uitingen
– 24 maanden oud: drie-woord uitingen, telegrafische spraak/ telegramstijl
– 36 maanden oud: duizenden woorden geleerd, gebruik van grammaticale regels.
Pragmatiek blijft verbeteren.
– Dit verloop is uniform; elke baby doorloopt dezelfde taalverwerving stadia:
→ holofrase , twee-woord fase, telegramstijl.
– Bijzondere kenmerken van moedertaal verwerving: uniform verloop, zeer vroege gevoeligheid
voor taal en moedertaal in het bijzonder (ritme), kritieke periode.
– Nativisme vs Empirisme: aangeboren taalleersysteem vs taalverwerving als onderdeel van
algemene cognitieve ontwikkeling. Dissociatie vs associatie taal en intelligentie. Geen vs wel
gebruik van algemene leerstrategieën.
– Mapping probleem: hoe leren kinderen een nieuwe relatie tussen een object in de wereld en het
woord daarvoor? → Ouderen spreken langzamer en duidelijker tegen kinderen (CDS).
CDS zou ook kunnen werken doordat het joint attention teweeg brengt tussen kind en ouder.
– Hoe leren kinderen syntactische regels? Nativisten: kinderen worden geboren met kennis van
syntactische categorieën (onderwerp, werkwoord, etc). Als ze weten waar een woord naar verwijst
(ding/ actie) kunnen ze bepalen wat de syntactische rol van dat woord kan zijn; eerst semantische
kennis en dan syntactische = semantic bootstrapping. In plaats van aangeboren kennis is er ook de
distributionele verklaring van syntax verwerving, waarbij kinderen patronen ontdekken en zo regels
opstellen. Dit is waarschijnlijker gegeven het feit dat kinderen overregularisaties laten zien;
ze ontdekken bepaalde patronen maar generaliseren deze vervolgens.
– Kinderen leren taal niet door conditionering (behaviorisme); zie Chomsky's argument en het feit
dat kinderen geen dalende lijn laten zien in het aantal fouten dat ze maken.
→ Chomsky's argument: het is onmogelijk om een grammatica te leren die oneindig veel
soorten zinnen kan creëren, en geen onzin zinnen, alleen door blootstelling aan
voorbeeldzinnen.
– Chomsky laat met wiskundig bewijs zien dat om een complexe taal te leren kinderen ook
blootgesteld moeten worden aan voorbeelden van ongrammaticale zinnen. Zelfs als dit gedaan
wordt lijkt dit niet te helpen. Chomsky redeneert ook dat de kwaliteit van de input die kinderen
horen niet perfect is ('it is degenerate'). Dus, er moet wel sprake zijn van een hulpmiddel, of volgens
Chomsky: een aangeboren taal acquisitie apparaat (LAD) (actief tijdens kritieke periode).
Ook is er vanaf de geboorte sprake van een universele grammatica; een basis grammatica die in
, elke taal terug te vinden is. Deze UG bevat de parameters die op een bepaalde manier vastgezet
worden aan de hand van blootstelling aan een bepaalde taal.
– Kritieke periode: verschijnsel dat een organisme een bepaalde vaardigheid alleen gedurende een
specifieke periode kan leren. Voor taal: taal moet binnen een bepaald tijdvenster vanaf de geboorte
geleerd worden om taalverwerving op moedertaal spreker-niveau mogelijk te maken.
→ Argumenten voor: 2de taal verwerving verloopt moeizamer, doofheid, taal deprivatie.
→ Argumenten tegen: kinderen hebben meer tijd om een taal te leren en de manier waarop
geleerd word verschilt tussen verwerving van 1ste en 2de taal. De mate van taalachterstand
wanneer de doofheid ontdekt wordt komt omdat de hoeveelheid taalinput kleiner is.
Bij gevallen van taaldeprivatie verloopt de ontwikkeling van andere aspecten van cognitie
ook niet normaal. En in veel gevallen is niet na te gaan of het kind vanaf de geboorte al
bepaalde afwijkingen in cognitie had.
– Een aangeboren LAD verklaart de uniformiteit van het volwassen taalsysteem, en de uniformiteit
van het taalontwikkelingsproces.
– Lenneberg: vanaf de geboorte tot 5 jaar oud is er sprake van maximale neurale plasticiteit. Deze
periode van maximale neurale plasticiteit komt overeen met de kritieke periode voor
taalverwerving. Het principe van NLNC werkt het beste in deze periode van maximale neurale
plasticiteit en verklaart waarom het leren van de moedertaal makkelijker verloopt.
*Vocabulaire explosie: een grote toename van het woordenschat van een kind als deze zo'n 18
maanden oud is. Jean Piaget verklaart deze vocabulaire explosie door het feit dat rond de 18de
maand het kind het concept van 'object permanence' verkrijgt en daarmee het begrip dat er entiteiten
zijn die benoemd kunnen worden = naming insight.
*Pidgin: gesimplificeerde taal die twee of meer mensen zonder gemeenschappelijke taal in staat
stelt om te communiceren. Als er kinderen opgroeien met een pidgin als moedertaal maken ze van
de pidgin een creole.
*Language bioprogramme hypothese: er is een biologische drijfveer om een syntaxis te ontwikkelen
*Linguïstische universals: (syntactische) kenmerken die gedeeld worden door alle talen.
*Implicationele universals: als-dan regels die gelden voor alle talen, bijv.: SVO taal → vraagwoord
aan het begin van de zin.
*Parameters (Chomsky): de aspecten van taal die kunnen verschillenden tussen talen (vraagwoord
aan begin of eind van zin bijvoorbeeld).
*FOXP2 gen: dit gen muteerde zo'n 100.000 jaar geleden in mensen waardoor Broca's gebied groter
werd.
*Neurale plasticiteit: het fenomeen dat intact hersenweefsel de functie van beschadigd weefsel kan
overnemen. Deze plasticiteit neemt af naarmate we ouder worden.
*Native language neural commitment (NLNC): blootstelling aan taal creëert toegewijde paden in
het brein die ons helpen om een specifieke taal te leren.
HFST 3
– Het mentale lexicon bevat lexicale entries voor ieder woord.
→ Een entry bestaat uit 3 componenten: Vorm (de uitspraak van het woord/ geschreven
vorm); Grammatica (de syntactische categorie, combinatiemogelijkheden); semantiek
(betekenis).
– 3 fasen in woordherkenning:
→ Het activeren van woorden in het lexicon (toegang), competitie tussen kandidaat-
woorden (selectie), en het ophalen van syntactische en semantische informatie van
overgebleven kandidaat (integratie).
Problemen: grote variatie in spraak; woordenschat bestaat uit ~40 fonemen dus veel
woorden lijken op elkaar; niet alle fonemen worden hoorbaar uitgesproken (door
co-articulatie/ assimilatie).
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller lucato. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.98. You're not tied to anything after your purchase.