Dit document bevat een samenvatting van H1 t/m H8 en H10 van het boek algemene economische basisprincipes. De samenvatting bevat begrippen, overzichten en afbeeldingen.
Algemene economische basisprincipes
H1 - Plaatsbepaling en basisbegrippen
● Externe omgeving = De factoren buiten de onderneming die gedrag en
resultaat van de onderneming beïnvloeden. Onder te verdelen in
macro-omgeving en directe omgeving.
- Macro-omgeving bevat de omgevingsfactoren die grote invloed op de
ondernemingsresultaten uitoefenen, maar die de onderneming zelf niet
of nauwelijks kan beïnvloeden.
- Directe omgeving die bestaat uit partijen op de in- en verkoopmarkten,
waarmee de onderneming dagelijks zaken doet.
● Schaarste = De spanning als gevolg van beperkte beschikbaarheid van
alternatief aanwendbare middelen voor het voorzien in een onbeperkt aantal
behoeften.
- Het feit dat middelen schaars en alternatief aanwendbaar zijn, dwingt
dus tot kiezen. Kiezen tussen verschillende gebruiksmogelijkheden van
schaarse middelen houdt in dat mensen de kosten en opbrengsten van
elke mogelijkheid tegen elkaar afwegen.
● Welvaart = De mate waarin consumenten met behulp van schaarse,
alternatief aanwendbare middelen in hun behoeften kunnen voorzien.
- Welvaart wordt vaak gelijkgesteld aan de waarde van de goederen en
diensten die in een land worden geproduceerd, het zogenoemde bruto
binnenlands product (bbp)
Vrije goederen
- Kenmerk is dat zij onbeperkt ter beschikking staan, waardoor het gebruik
ervan geen keuzeprobleem met zich meebrengt. Bv. zonlicht.
Productiefactoren (KANO):
1. Kapitaal = Dit bestaat uit alle geproduceerde middelen die je voor de
productie van andere goederen en diensten kunt gebruiken.
2. Arbeid = Dit bestaat uit de tijd en de inspanning die mensen besteden aan de
productie van goederen en diensten.
3. Natuur = Dit omvat alle natuurlijke hulpbronnen, zoals lucht, water, grond en
delfstoffen
4. Ondernemerschap = Dit bestaat uit de organisatie van het productieproces in
ondernemingen.
● Primair inkomen = Een inkomen waar een tegenprestatie tegenover staat.
- Loon, rente, pacht, winst, huur
,Economische orde:
1. Wie moet er produceren?
2. Wat moet er geproduceerd worden?
3. Hoe moet er geproduceerd worden?
4. Waar vindt de productie plaats?
5. Voor wie moet er geproduceerd worden?
Productie kan geregeld worden via…
1. Budgetmechanisme (planeconomie): Bij het budgetmechanisme beslist de
overheid welke goederen en diensten geproduceerd worden, op welke manier
de productie plaatsvindt en tegen welke prijs de goederen en diensten
verkocht worden.
2. Marktmechanisme: Onder het marktmechanisme zijn de omvang en de
samenstelling van de productie afhankelijk van de beslissingen van
individuele consumenten en producenten. De wensen van producenten en
consumenten worden op markten op elkaar afgestemd door de prijzen van de
goederen en diensten. Prijzen zorgen namelijk voor evenwicht tussen vraag
en aanbod.
● Allocatie van de productiefactoren = In een markteconomie bepaalt het
marktmechanisme voor welke goederen de productiefactoren worden
gebruikt.
Drie vakgebieden van de algemene economie:
1. Micro-economie = In de micro-economie wordt bestudeerd hoe individuele
consumenten en producten met economische keuzeproblemen omgaan.
2. Meso-economie = Meso-economie bestudeert economische vraagstukken op
bedrijfstakniveau. Een bedrijfstak bestaat uit bedrijven die dezelfde soorten
producten met behulp van dezelfde soorten productieprocessen
voortbrengen.
3. Macro-economie = Macro-economie gaat over vraagstukken op het niveau
van een land als geheel. Dit onderdeel bestudeert het gedrag van en de
samenhang tussen zogenaamde geaggregeerde grootheden.
● Monetaire economie = Gaat over de rol van geld in de economie en besteedt
daarbij aandacht aan bijvoorbeeld de hoogte van de rente en de werking van
financiële markten.
● Internationale economie = Bestudeert de internationale handel in goederen en
diensten en het financiële verkeer tussen landen. Hier komen onder andere
wisselkoersen en de redenen voor internationale handel aan de orde.
, Deel 1: Bedrijven, consumenten en overhead
H2 - Vraag
Beïnvloedende factoren op de vraag:
1. De behoefte = Voor bedrijven is het belangrijk zich te realiseren dat afnemers
niet op zoek zijn naar een product maar naar een manier om in een behoefte
te voorzien.
2. Prijs van een product = Consumenten hebben veel meer behoeften dan ze
met behulp van hun inkomen kunnen vervullen.
3. Prijzen van andere goederen en diensten = Een prijsverandering van een
goed heeft twee effecten op de omvang van de markt. Enerzijds daalt de
vraag naar het goed, omdat het minder aantrekkelijk is. Ze gaat op zoek naar
een substitutiegoed. Anderzijds daalt de vraag naar het goed omdat de
prijsstijging de koopkracht van laat dalen.
4. Het inkomen = In het algemeen blijkt te gelden dat de vraag naar een goed
stijgt als het inkomen toeneemt.
Gevolgen van een prijsdaling:
- De consument kan daardoor met zijn inkomen meer van dit goed kopen. Dit is
het inkomenseffect van de prijsverandering
- Dit goed wordt goedkoper en dus aantrekkelijker ten opzichte van andere
goederen. Ook daardoor zal de vraag toenemen. Dit is het substitutie-effect
van de prijsverandering.
● Prijselasticiteit van de vraag (Ep) =
procentuele verandering van Qv / procentuele verandering van p
De waarde van prijselasticiteit van de vraag is afhankelijk van…
1. Het deel van het inkomen dat met de aanschaf van het goed gemoeid is. Hoe
kleiner dat is, des te minder de gevraagde hoeveelheid zal dalen als gevolg
van een prijsstijging.
2. De lengte van de beschouwde periode.
3. De aard van het goed. De vraag naar noodzakelijke goederen is minder
prijselastisch dan de vraag naar luxegoederen.
4. De beschikbaarheid van alternatieven.
● Kruislingse prijselasticiteit van de vraag (Ek) =
procentuele verandering van Qva / procentuele verandering van Pb
● Inkomenselasticiteit van de vraag (Ei) =
procentuele verandering van Qv / procentuele verandering van i
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller sterrederoos. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.89. You're not tied to anything after your purchase.