In deze samenvatting zijn alle uitwerkingen van de leerdoelen van het vak anatomie & fysiologie uitgebreid beschreven. Dit document is gemaakt voor kennistoets 1.
2 t/m 4 en kleine delen van de rest van het boek en van internetbronnen
February 18, 2021
18
2020/2021
Summary
Subjects
kennistoets
hbo verpleegkunde owe 1 verpleegkundig beroep
uitwerking leerdoelen anatomie amp fysiologie
Connected book
Book Title:
Author(s):
Edition:
ISBN:
Edition:
Written for
Hogeschool Arnhem en Nijmegen (HAN)
Verpleegkunde
OWE1 Uitwerking leerdoelen anatomie&fysiologie
All documents for this subject (1)
Seller
Follow
vpkxhan
Content preview
Week 1 Terreinverkenning
- Anatomie = de bouw van het lichaam. Fysiologie = de functies van het levende
lichaam.
- Anatomische houding = persoon staat rechtop, armen gestrekt, handpalmen naar
voren en de voeten iets gespreid.
- Je hebt 3 typen lichaamsvlakken:
1. Frontaal vlak. Verdeelt het lichaam in voor en achter.
2. Transversaal vlak. Verdeelt het lichaam in boven en onder.
3. Sagittaal vlak. Verdeelt het lichaam in links en rechts. Het mediosagitale vlak is
de sagitale doorsnede die precies door neus en navel loopt. Ook wel het
mediaanvlak.
Buisvormige structuren in het lichaam hebben elke keer een andere ligging ten
opzichte van de drie hoofdvlakken. Deze organen worden dan beschreven door er een
doorsnede van te maken.
1. Transversale doorsnede. Hierbij ontstaan twee cirkelvormige uiteinden. De holte
die door buisvormige organen omsloten wordt noem je het lumen.
2. Longitudinale doorsnede. Is een lengtedoorsnede. Er ontstaan 2 gootjes.
- Belangrijke plaatsaanduidingen
Ventraal Aan de buikzijde Bij grotere structuren of grote
Dorsaal Aan de rugzijde afstanden
Anterior Aan de voorkant Bij kleinere structuren of
Posterior Aan de achterkant kleine afstanden
Centraal In het midden Bij uitgestrekte stelsels
Perifeer Aan de uiteinden
Craniaal Aan de kant van de schedel Bij de wervelkolom of het cen-
Caudaal Aan de kant van de staart trale zenuwstelsel, grotere af-
standen
Superior Hoger, boven Bij kleinere structuren of over
Inferior Lager, beneden kleinere afstand
Lateraal Aan de zijkant Algemeen
Mediaal Naar het midden toe
Proximaal Aan de kant van de romp Bij (delen van) ledematen
Distaal Ver van de romp
Sinister Links Bij symmetrisch gelegen
Dexter Rechts structuren
Internus Inwendig Bij de ligging in de diepte,
Externus Uitwendig vooral bij bloedvaten en
zenuwen
Belangrijke richtingaanduidingen:
Flexie Buiging Bij bewegingen van het elle-
Extensie Strekking booggewricht, vingers,
knieën, tenen
, Anteflexie Buiging naar voren Bij bewegingen van de hele
Retroflexie Buiging naar achteren arm, hele been, romp en
Lateroflexie Buiging naar opzij hoofd
Dorsale flexie Buiging naar de handrug/ Bij bewegingen van de hand
voetwreef of voet
Palmaire flexie Buiging naar de handpalm
Plantaire flexie Buiging naar de voetzool
Supinatie Buitenwaartse draaiing van Bij bewegingen van hand of
hand of voet (soep eten) voet
Pronatie Binnenwaartse draaiing
(proosten)
Abductie Beweging van de middellijn af Bij bewegingen van lede-
Adductie Beweging naar de middellijn maten
toe
Exorotatie Buitenwaartse draaiing rond Bij bewegingen van lede-
een lengteas maten
Endorotatie Binnenwaartse draaiing rond
een lengteas
Opponeren Plaatsing van de duim tegen- Bij bewegingen van de duim
over de andere vingers
Reponeren Terugplaatsing van de duim
Onderzoeksmethoden:
- Inspectie = je observeert systematisch de buitenkant van het lichaam.
- Palpatie = je tast met je handen en vingers het lichaamsoppervlak op zo’n manier af
dat je iets te weten komt over de dieper gelegen structuren.
- Percussie = je klopt aan de buitenkant op een deel van het lichaam om uit de
hoogte van de toon een inruk te krijgen van de toestand van het onderliggende
weefsel.
- Auscultatie = je luistert met een stethoscoop naar geluiden die door het lichaam
geproduceerd worden.
- Laboratoriumonderzoek = weefsels en vloeistoffen worden onderzocht.
- Röntgenstraling = hiermee kan je botten zien in het lichaam. Botten absorberen de
straling niet waardoor je deze goed kan zien. De omringende weefsels laten de
straling wel door.
- Computertomografie (CT) = ook röntgenstraling, maar hier kan je de weefsels wel
zien. Hier wordt een doorsnede van het totale lichaamsdeel gemaakt.
- Angiografie = hiermee kan je afwijkingen in de hartholten en in de bloedvaten
opsporen. Er wordt hierbij een contrastvloeistof in de bloedbaan gespoten.
Vervolgens wordt er een röntgenfoto gemaakt waarbij je dan de hartholten en
bloedvaten kunt zien.
- Magneti resonance imaging (MRI) = je wordt dan in een tunnel geschoven die een
sterke magneet bevat waarmee de waterstofatoomkernen in het lichaam
gemagnetiseerd worden. Deze kernen draaien zich dan in een bepaalde richting.
Tegelijkertijd worden er radiogolven uitgezonden waardoor de
waterstofatoomkernen gaan meetrillen. Als de radiogolven gestopt worden zenden
de kernen een signaal af door worden doorgerekend in doorsneden. Deze geven
bepaalde eigenschappen van de structuren en weefsels weer.
, - Echografie/echoscopie = beeldvormdend onderzoek met behulp van
ultrageluidstrillingen. Er worden geluidsgolven het lichaam ingezonden. De golven
worden door de organen en weefselstructuren weerkaatst en geregistreerd. De
computer zet dit om in beeld.
- Doppleronderzoek = hier wordt ook gebruik gemaakt van geluidsgolven. Maar
hiermee kun je de stroomrichting en de stroomsnelheid van het bloed in de
bloedbaan zien.
- Endoscopie = alle onderzoeken waar gebruik wordt gemaakt van een optische
sonde. Dat is een flexibele staaf met een minicamera (endoscoop). Hiermee kunnen
vrijwel alle holle organen en grote gerichte van binnen worden bekeken.
Elektrische signalen van het lichaam kunnen worden opgevangen en weergegeven op
een beeldscherm. Vb: ECG, EEG, EMG.
Week 2 Celleer
- Een weefsel is een verzameling cellen met een soortgelijke bouw en een
gemeenschappelijke functie. De extracellulaire stoffen tussencelstof en matrix horen
daar ook bij. Een orgaan is, binnen een organisme, een geheel van weefsels met
een of meerdere functies ten behoeve van dat organisme.
- Orgaanstelsels
1. Circulatiestelsel: hart en bloedvatenstelsel en lymfevatenstelsel en lymfoïde
weefsels. Transporteert bloed en lymfe met daarin bloedcellen, plasma-eiwitten,
hormonen, zouten, bloedgassen, voedingsstoffen en afvalstoffen. Lymfevatenstselse
ondersteunt de werking van het bloedvatenstelsel en zorgt voor immuniteit van het
lichaam.
2. Spijsverteringsstelsel. Spijsverteringskanaal en spijsverteringsklieren. Bewerkt
voedsel. Zorgt voor opname van voedingsstoffen in het bloed en verwerkt de
voedingsstoffen in het bloed.
3. Ademhalingsstelsel. Luchtwegen en longen. Verzorgt de gaswisseling tussen het
uitwendige en inwendige milieu.
4. Urinewegstelsel. Nieren en urinewegen. Verwijdert afvalstoffen en overtollige
stoffen uit het lichaam.
5. Voortplantingsstelsel. Voortplantingsorganen en geslachtsklieren. Vormt
geslachtshormonen en maakt voortplanting mogelijk.
6. Hormonale stelsel. Hormoonklieren en hormonen. Reguleert en coördineert via
chemische boodschappers de werking van alle organen en weefsels.
7. Zenuwstelsel. Hersenen, ruggenmerg en zenuwen. Reguleert en coördineert via
impulsen de werking van alle organen en weefsels. Coördineert de contacten met de
buitenwereld en de psychische functies.
8. Sensorisch stelsel. Zintuigen (neus, tong, ogen, oren en huid). Neemt prikkels waar
vanuit het inwendige milieu.
9. Motorisch stelsel. Skelet (botten, skeletspieren en gewrichten). Biedt stevigheid aan
het lichaam. Maakt bewegingen van romp en ledematen mogelijk. Beschermt organen
en weefsels. Is aanmaakplaats van bloed en opslagplaats voor mineralen.
10. Huid. Epidermis, dermis en subcutis. Beschermt het lichaam tegen gevaren vanuit
het uitwendige milieu en reguleert de lichaamswarmte.
- Als een cel is voorbestemd om een bepaalde functie te gaan uitoefenen worden na
de deling bepaalde genen in het DNA actief. De cel gaat dan veranderingen in de
bouw vertonen. Dit is celdifferentiatie. Bv een toekomstige levercel. Celspecialisatie
is wanneer een cel zich specialiseert in één functie, de cel stopt met het doen van
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller vpkxhan. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.79. You're not tied to anything after your purchase.