Kostprijsberekeningen zijn nodig voor de planning en beheersing van de kosten van een
onderneming. Voor elk product maakt de ondernemer een raming of schatting van de toegestane
kosten. Omdat de kosten op voorhand worden berekend, noemt men dit een voorcalculatorische
kostenberekening of voorcalculatie. De werkelijke kosten worden op het eind van een bepaalde
periode berekend (= nacalculatorische kostenberekening). Achteraf worden de werkelijke kosten
vergeleken met de toegestane kosten.
Toegestane kosten: voorcalculatie berekende kostprijs × werkelijke productie
De toegestane kosten kunnen afwijken van de werkelijke kosten. De ondernemer moet de oorzaak
van die kostenverschillen achterhalen. Door het analyseren van de kostenverschillen kan de
ondernemer maatregelen treffen en een beleid voor de toekomst uitstippelen. Door een vergelijking
te maken tussen de toegestane kosten en de werkelijke kosten, kun je zien of een onderneming
efficiënt heeft geproduceerd. De belangrijkste functies van de kostprijs zijn de volgende:
- De kostprijs is de basis voor de verkoopprijs
- De kostprijs is een hulpmiddel bij het bepalen van de winst
- De kostprijs is het uitgangspunt voor de analyse van de resultaten van de onderneming
- De kostprijs is nodig voor de voorraadwaardering
De winst is het positieve verschil tussen opbrengsten en kosten. Kosten kunnen op verschillende
manieren ingedeeld of gerangschikt worden.
Bij de categoriale kostenindeling worden kosten uitgesplitst naar hun ontstaansbron tijdens het
productieproces. Hierbij maken we onderscheid tussen de volgende kostensoorten:
De kosten van grond
Grond kan bewerkt worden, maar het kan ook gebruikt worden als vestigingsplaats. In dit geval is
grond een eeuwigdurend productiemiddel waarop geen afschrijvingen plaatsvinden omdat de grond
niet in waarde afneemt. Wordt de grond gebruikt voor het winnen van delfstoffen, dan moet hier wel
op worden afgeschreven.
De inkoopwaarde van de omzet en kosten van materialen en grondstoffen
Een handelsonderneming koopt producten in en verkoopt deze producten weer zonder dat deze
producten een noemenswaardige verandering hebben ondergaan. Door de verkoop neemt de
voorraad af en deze afname beschouwen we als kosten. De inkoopwaarde van de omzet is niet gelijk
aan de inkopen. Als je meer inkoopt dan verkoopt, is de inkoopwaarde van de verkopen lager dan de
inkopen en neemt de voorraad toe. Bij een dienstverlenende onderneming vindt er wel een
omzettingsproces plaats en heb je te maken met grondstofkosten/hulpkosten en kosten van
productiemiddelen (afschrijvingskosten). Deze dienstverlenende ondernemingen kopen
grondstoffen/hulpstoffen en maken met behulp van productiemiddelen een nieuw product en
verlenen daarnaast diensten. Bij ondernemingen waar een omzettingsproces plaatsvindt, heb je te
maken met productiekosten. Bij een dienstenonderneming heb je vaak te maken met kosten van de
te gebruiken productiemiddelen. Productiebedrijven hebben altijd te maken met kosten van
grondstoffen/hulpstoffen en gebruik van productiemiddelen. Bij de fabricage van een product kan er
afval ontstaan. Afval is het onvermijdbaar verlies van grondstoffen bij productie. De kosten van afval
moeten meegerekend worden in de kostprijs van het product. Het afval kan waardeloos zijn, maar
kan soms ook nog verkocht worden aan een ander bedrijf waar die afval weer grondstof is voor een
ander product. De opbrengst van afval verlaagt de kostprijs. Er kan ook sprake zijn van uitval.
Producten moeten aan bepaalde kwaliteitseisen voldoen. Voldoet een product daar niet aan dan
ontstaat er uitval. Uitval kan soms nog verkocht worden, maar dan veelal tegen een lagere prijs.
,De kosten van arbeid
Het gaat hierbij om de loonkosten voor het personeel maar ook om zaken als reiskostenvergoeding.
In een handelsonderneming worden de personeelskosten in hun totaliteit in mindering gebracht op
de brutowinst. In een dienstverlenende onderneming wordt gewerkt met een tarief per gewerkt uur,
het arbeidsuurtarief. Voor het factuurtarief vermeerdert de dienstverlenende arbeidsuurtarief met
een opslag voor de bedrijfskosten en een winstopslag.
De kosten van diensten van derden
Denk hierbij aan werkzaamheden van bedrijven die vaak door een ondernemer ingeschakeld worden
omdat zij die diensten veelal goedkoper kunnen uitvoeren. De kosten van diensten van derden
bestaan uit bedragen die betaald worden aan de bedrijven die ingehuurd worden.
De kosten van duurzame productiemiddelen
Duurzame productiemiddelen zijn productiemiddelen die meerdere jaren meegaan. Omdat deze
productiemiddelen na verloop van tijd minder waard worden, vinden hierop afschrijvingen plaats. De
(jaarlijkse) afschrijvingen hierop zijn de afschrijvingskosten die op de resultatenrekening worden
verwerkt. De waardedaling van de duurzame productiemiddelen komt tot uitdrukking op de balans.
Daarnaast bestaan de kosten van duurzame productiemiddelen uit interestkosten, omdat er geld is
geïnvesteerd in een duurzaam productiemiddel. De bijkomende kosten zijn onderhoudskosten,
verzekeringskosten, energiekosten, reparatiekosten, etc. noem je complementaire kosten.
Complementaire kosten zijn dus alle kosten die samenhangen met een duurzaam productiemiddel
met uitzondering van afschrijvingskosten en interestkosten (of leasekosten).
De manier van afschrijven heeft invloed op de gerealiseerde winst in de verschillende jaren van het
bestaan van een duurzaam productiemiddel. Bij afschrijven met een vast percentage van de
boekwaarde nemen de afschrijvingskosten ieder jaar af. Dit heeft gevolgen voor de winst die bij
gelijkblijvende overige kosten en opbrengsten ieder jaar toeneemt. Deze zogenaamde degressieve
afschrijving is voor de fiscus enkel toegestaan op bedrijfsmiddelen die in afnemende mate nut
opleveren of hebben binnen de onderneming.
De kostprijsverhogende belastingen
Het gaat hierbij om belastingen die de onderneming aan de overheid moet betalen zoals accijnzen en
milieuheffingen. De btw is formeel gesproken niet een kostprijsverhogende maar een
prijsverhogende belasting. Dit omdat niet de ondernemer maar de consument de btw betaalt.
De kosten van vermogen
De kosten van vermogen zijn kosten die gemaakt zijn om vermogen aan te trekken (zoals
notariskosten en interestkosten). De kosten van vermogen zijn eigenlijk geen aparte kostengroep
omdat ze gekoppeld zijn aan de andere kostensoorten. Zelfs als er sprake is van financiering met
eigen vermogen heb je te maken met interestkosten. Dat vermogen had je ook kunnen beleggen en
had dan interestopbrengsten opgeleverd. Deze gemiste interestopbrengsten worden tot de
interestkosten gerekend. De interestkosten van een duurzaam productiemiddel bereken je over het
gemiddeld geïnvesteerd vermogen gedurende de hele levensduur.
Gemiddeld geïnvesteerd vermogen = (gemiddelde van de aanschafprijs (A) + restwaarde (R)) : 2
Een andere indeling van de kosten is de functionele kostenindeling. Hierbij worden de kosten
uitgesplitst naar hun functie in het bedrijfsproces. Zo maak je onderscheid tussen inkoopkosten,
productiekosten, interestkosten, algemene kosten en verkoopkosten. Algemene kosten kun je hierbij
beschouwen als een restcategorie.
, Kosten kun je ook indelen in constante kosten (vaste kosten) en variabele kosten. Het indelings-
criterium is hier de mate waarin de kosten in een onderneming reageren op een verandering in de
productie- of verkoopomvang. Constante kosten zijn kosten die binnen bepaalde grenzen bij een toe-
of afname van het aantal producten of diensten die verkocht of geproduceerd worden. Indien de
ondernemer door een sterke toename van de productie een nieuwe extra machine moet
aanschaffen, veranderen de constante kosten wel. Vandaar dat we zeggen dat de constante kosten
binnen zekere grenzen niet veranderen. Variabele kosten veranderen wel als het aantal producten of
diensten die verkocht of geproduceerd worden veranderen. Als de variabele kosten meer dan
evenredig toenemen, is er sprake van progressief variabele kosten. Als ze minder dan evenredig
toenemen, is er sprake van degressief variabele kosten. In deze lesbrief gaan we er altijd vanuit dat
de variabele kosten proportioneel zijn. De variabele kosten per eenheid product of dienst zijn dan
constant.
Soms worden de interestkosten niet berekend op basis van het gemiddeld geïnvesteerd vermogen
gedurende de gehele levensduur van het duurzaam productiemiddel (dpm) maar worden de
interestkosten berekend over het gemiddeld geïnvesteerd vermogen in een bepaald jaar. Formule:
(Boekwaarde dpm begin van het jaar + boekwaarde dpm eind van het jaar) : 2
De boekwaarde op een bepaald moment is gelijk aan de aanschaffingsprijs minus de afschrijvingen
tot op dat moment.
Soms laat een bedrijf diverse onderdelen verspreid over de wereld produceren. Soms is het
goedkoper om een bepaald onderdeel bij de concurrent te kopen dan bij een eigen bedrijf van de
multinational (onderneming met bedrijven in verschillende landen. Deze bedrijven noemt men ook
wel dochterondernemingen of zusterbedrijven). De transfer price of interne prijs is de prijs die een
bedrijf behorende tot een multinational aan een zusterbedrijf in rekening brengt voor een bepaald
onderdeel of halffabricaat dat zij produceert. Transferpricing vindt ook plaats tussen de verschillende
afdelingen in een bedrijf. Een probleem van interne verrekenprijzen is dat een multinational kan
manipuleren met de interne prijs zodat de hoogste winsten behaald worden in landen met de laagste
belastingtarieven. De multinational kan dus zelf bepalen waar in de keten de winst en daarmee de
belastingdruk gaat vallen. Zo kan een bedrijf X in land A met lage belastingtarieven een hoge interne
verrekenprijs voor producten of onderdelen van producten in rekening brengen bij zusterbedrijven B
en C in land Y en land Z. Hiermee realiseert bedrijf X in land A een hogere winst waarover X maar
weinig belasting moet betalen. Door middel van kostenallocatie (het verdelen van de kosten over de
verschillende landen) kan het moederbedrijf een hogere winst na belasting realiseren. Dit is
maatschappelijk afkeurenswaardig en het maakt het moeilijk om managers af te rekenen op de
financiële doelstellingen die zij moeten behalen.
Al in 1979 heeft de OESO (Organisatie voor Europese Samenwerking en Ontwikkeling) de ‘Transfer
Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Taks Administrations’ uitgevaardigd.
Uitgangspunt hierbij is dat bedrijven binnen eenzelfde concern met elkaar zaken doen zoals ze dat
ook zouden doen met een willekeurige derde partij, het zogenaamde ‘at arm’s length’-beginsel
(handelen op zakelijke grond). Het ‘at arm’s length’-principe werkt goed in situaties waarin het goed
mogelijk is om prijzen en voorwaarden voor transacties tussen zusterbedrijven te vergelijken met
dezelfde transacties tussen onafhankelijke derden. Echter bij veel transacties zijn er geen of
onvoldoende vergelijkbare transacties beschikbaar. Wordt er niet aan derden geleverd dan kan de
zogenaamde kostprijs-plusmethode worden gehanteerd. Het ene bedrijf vergoedt aan het
zusterbedrijf de productiekosten van de onderdelen met een opslag. De belastingdienst zal er alles
aan doen om een bedrijf op de juiste manier te belasten, maar van veel transacties zijn de exacte
voorwaarden openlijk niet bekend. Het zijn vaak bedrijfsgeheimen die zelfs de ficus niet zomaar kan
gebruiken bij een geschil over belastingen.. Heel vaak is het transfer pricingbeleid van de
belastingdienst een vorm van onderhandelen in achterkamertjes, waardoor het publiek niet weet of
er soms cadeautjes worden uitgedeeld. De afspraak die een bedrijf met de fiscus hierover maakt,
heet een ‘Advance Pricing Agreement’.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Selinatje2003. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.55. You're not tied to anything after your purchase.