Een uitgebreide samenvatting waarmee ik een 7 behaald heb voor mijn examen voor de module kernbegrippen pedagogiek. Let op dit is een deel van de stof die ik moest leren, deze samenvatting gaat alleen over het boek van Hans Janssen, samen opvoeden. De hoofdstukken 1, 3, 4, 5, 6, 12 en 13 zijn in de...
3. Partnerschap in opvangen en opvoeden, het werkveld kinderopvang.
3.1
Organisaties voor kinderopvang kan bestaan uit een of meerdere:
• Kinderdagverblijven (crèches) voor kinderen van 0 tot 4 jaar.
• Centra voor buitenschoolse opvang voor kinderen van 4 tot 12 jaar.
• Bureaus voor gastouderopvang voor kinderen van 0 tot 12 jaar.
Kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang en gastouderopvang zijn de voorzieningen die genoemd
worden in de Wet kinderopvang. In de wet staan regels voor de financiering en de pedagogische
kwaliteit van opvang. De kwaliteitsregels gelden ook voor peuterspeelzaal (2 tot 4 jaar).
Alle vormen van opvang die in de wet staan noemen we formele opvang. Andere opvangvormen
zoals au pair, een gastgezin of de babysit noemen we informele opvang. (In dit hoofdstuk behandelen
we alleen de formele opvang).
Alle organisaties en personen die formele kinderopvang verzorgen en voldoen aan de wettelijke
eisen, staan geregistreerd in het Landelijke Register Kinderopvang en Peuterspeelzaal (LRKP).
In Nederland wordt nog vaak de vraag gesteld: ‘Is het voor een klein kind niet beter als het zo veel
mogelijk thuis opgroeit?’ Dit komt omdat we in Nederland tot in de jaren 80 ‘kostwinnersprincipe’
kenden, met een verdiende man buitenshuis en een zorgende vrouw thuis.
In Nederland is kinderopvang geen basisvoorziening zoals het onderwijs; het is de keuze van de ouder
en de rekening komt ook deels bij hen te liggen.
In de eerste helft van de 19e eeuw ontstonden bewaarscholen voor peuters en kleuters uit de
arbeidende klasse. In de tweede helft van de 19e eeuw werden bewaarplaatsen en crèches opgericht
voor kinderen van 6 weken uit behoeftige gezinnen. Vanaf 1945 organiseerde men in buurthuizen
speelgroepen voor peuters die gericht waren op de ontwikkeling van kinderen uit
achterstandssituaties en op hun moeders. Pas rond 1965 ontstond er een beweging van goed
geschoolde moeders die pleitten voor het oprichten van peuterspeelzalen, bedoeld voor de
ontplooiing van kinderen en van de moeders zelf.
Vanaf de jaren 70 van de vorige eeuw begonnen vrouwen met diverse maatschappelijke
achtergronden zich sterk te maken voor meer en betere kinderopvang. Kinderopvang is pas sinds
1990 een gewone voorziening geworden, voor ‘gewone’ kinderen van ‘gewone’ ouders.
Inmiddels beschouwt de rijksoverheid kinderopvang als een belangrijke voorziening voor werkende
ouders. Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van ouders, werkgevers en overheid om
kinderopvang goed te regelen en hieraan financieel bij te dragen. Het aantal
kinderopvangorganisaties is in de afgelopen decennia enorm toegenomen, die groei is gestopt rond
,2012, we zien nu een sterke daling, minder vraag naar opvang betekent minder aanbod. Het aantal
banen is met een derde gedaald, deze daling duurde tot 2016.
Dat de kinderopvang een belangrijke voorziening voor werkende ouders en een gezamenlijke
verantwoordelijkheid van ouders, werkgevers en overheid is, werd in 2005 vastgelegd in de Wet
kinderopvang. Daarin krijgt de kinderopvang de opdracht bij te dragen aan een goede en gezonde
ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving.
Sinds 2005 bestaat er een Convenant Kwaliteit Kinderopvang en Peuterspeelzaalwerk. Dat beschrijft
wat onder ‘goede en gezonde opvang' wordt verstaan; wat komt daarbij kijken en waar liggen
kwaliteitsgrenzen? Omdat kinderopvang een zaak is van ‘vraag en aanbod' van opvang vragende
ouders en van opvang biedende ondernemingen, is het convenant opgesteld door de ouders,
werkgevers en werknemers. De inhoud van het convenant is ook van betekenis voor de inspectie bij
het toetsen van de opvangkwaliteit.
Organisaties die formele kinderopvang aanbieden, krijgen voor hun dienstverlening geen subsidie
van de overheid. Zij opereren als marktpartij en sluiten contracten af met ouders. Werkende of
studerende ouders die hun kind naar een kinderopvanginstelling brengen die geregistreerd staat in
het LRKP, komen in aanmerking voor een kinderopvangtoeslag van de overheid. Ouders die niet
werken of niet studeren krijgen geen toeslag.
Peuterspeelzalen vallen onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. Of de peuterspeelzaal
subsidie krijgt, is afhankelijk van de politieke keuzes die een gemeente maakt. De laatste jaren krimpt
het aantal wijkgerichte peuterspeelzalen onder druk van bezuinigingen. Steeds meer speelzalen
verbinden zich daarom met peutergroepen in de kinderopvang.
Voor kinderen met achterstand worden peutergroepen omgevormd tot locaties voor en -
vroegschoolse educatie (vve). Het Ministerie van ocw investeert in vve-groepen om leerachterstand
te voorkomen en te bestrijden. Ook de vve-subsidie wordt uitgezet via gemeenten.
Met de Wet ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie worden peuterspeelzalen en
kinderdagverblijven extra aangespoord om in het belang van een doorgaande ontwikkelingslijn voor
ieder kind, hun inzet en samenwerking op elkaar af te stemmen.
Na de enorme groei van voorzieningen in de jaren 90 ontstond de behoefte aan een landelijk
kwaliteitskader. Nadat de aandacht jarenlang was uitgegaan naar kwantiteit (aantal kindplaatsen)
werd de aandacht verbreed naar de kwaliteit van het aanbod. De landelijke overheid vond
kwaliteitsbewaking een verantwoordelijkheid van het werkveld.
Met een HKZ-certificaat toont een organisatie dat zij haar voorwaarden voor het leveren van
kwaliteit op orde heeft. Deze certificering is niet verplicht.
De lokale GGD is verantwoordelijk voor het toezicht; de gemeente is verantwoordelijk voor
handhaving.
Inspecteurs lezen het pedagogisch beleidsplan van een organisatie, observeren in de groep en maken
een rapportage waarbij zij een oordeel geven, onder andere over de pedagogische kwaliteit. De
rapportages zijn openbaar.
,3.2
Kinderen die de kinderopvang bezoeken zijn ‘gewone kinderen’; met een gezond en gangbaar
ontwikkelingsverloop. Hun ouders zijn vaak werkende of studerende ouders, ouders in opleiding-
/werktrajecten en inburgenaars. Deze groep heeft volgens de Wet kinderopvang recht op een
kinderopvangtoeslag. Als een van de ouders werkloos wordt, vervalt het recht op
kinderopvangtoeslag.
De overheid legt de rekening voor kinderopvang steeds meer bij de ouders en werkgevers. Daardoor
zien veel ouders zich genoodzaakt hun arbeidstijd te verkorten of uit te wijken naar
informele opvang.
In sommige gemeenten zijn er lokale subsidieregelingen voor ouders of kinderen met een sociaal-
medische indicatie. Die groep komt dan, los van de arbeidssituatie van de ouders, toch in aanmerking
voor een tegemoetkoming in de kosten. Er zijn kinderdagverblijven en buitenschoolse opvangcentra
die aanvullende opvang of voorzieningen bieden voor kinderen met bijzondere behoeften. Dit wordt
gefinancierd uit het persoonsgebonden budget.
Kinderen met potentiële taal- en onderwijsachterstanden kunnen dankzij landelijke
subsidieregelingen gebruikmaken van opvang. Zij vallen onder regeling voor voor- en vroegschoolse
educatie (vve). Hun ouders worden via consultatiebureaus of wijkteams naar vve-voorzieningen
verwezen.
Een kinderdagverblijf is er voor kinderen van 10 weken tot 4 jaar. In peuterspeelzalen komen
kinderen van circa 2,5 tot 4 jaar. De buitenschoolse opvang richt zich op schoolkinderen van 4 tot 12
jaar. In de gastouderopvang kunnen kinderen vanaf hun babytijd tot aan de middelbare school
terecht.
3.3.1
, Dankzij kinderopvang kunnen ouders zorg en arbeid combineren. Kinderopvang heeft 3 belangrijke
opdrachten: een economische, een sociaal-maatschappelijke en een pedagogische opdracht.
De belangrijkste reden voor het bestaan van kinderopvang in Nederland is economische
noodzakelijkheid: het geeft ouders de mogelijkheid om zorg en arbeid te combineren. De mate van
arbeidsparticipatie van ouders is de belangrijkste graadmeter voor kinderopvang als succesvolle
maatschappelijke voorziening.
Ouders noemen vooral de kosten van de opvang als reden waarom zij minder of geen gebruik maken
van formele opvang. Op de 2e plaats komt werkloosheid van een van de ouders.
De sociaal-maatschappelijke opdracht aan kinderopvang komt op diverse manieren naar voren:
• Kinderen leren in een ongedwongen sfeer om te gaan met andere kinderen en met volwassenen. Ze
mogen oefenen met rollen en sociaal gedrag en worden begeleid bij het vinden van oplossingen die
voor iedereen prettig zijn. Kinderopvang is daarmee een leerschool in democratisch samenleven en
burgerschap.
• Kinderopvang is een ontmoetingsplaats voor ouders onderling en voor ouders en beroepskrachten.
Voor veel ouders is het kinderdagverblijf of de peuterspeelzaal de eerste stap buiten de deur met
hun kind. Soms is opvoedingsondersteuning onderdeel van het aanbod. In het geval van
achterstand kan een vve-programma ouders instrueren hoe zij in de thuissituatie kunnen aansluiten
op leerervaringen die het kind opvoedt in de opvang.
In de Wet kinderopvang zijn 4 pedagogische basisdoelen beschreven die richting geven aan
werkdoelen in de kinderopvang. Kinderopvangorganisaties moeten in hun pedagogisch beleidsplan
vastleggen hoe zij die 4 basisdoelen in de praktijk brengen.
De 4 basisdoelen schrijven voor dat een kinderopvangorganisatie moet zorgen voor:
• De emotionele veiligheid voor het kind.
• Het stimuleren van de persoonlijke competentie van ieder kind.
• Het stimuleren van de sociale competentie bij ieder kind.
• Het overdragen van normen en waarden aan ieder kind.
Dankzij deze 4 basisdoelen is er duidelijkheid over wat ouders en kinderen mogen verwachten van de
kinderopvang. Elke organisatie kiest haar eigen pedagogisch beleid en bepaalt zelf op welke wijze dit
in de praktijk wordt gebracht.
Ontwikkelingsstimulering wordt in veel organisaties vertaald met het toepassen van een vve-
programma. Sinds 2010 eist de Wet OKE van kinderdagverblijven en peuterspeelzalen een
verantwoord aanbod voor kinderen met een dreigende achterstand en verbinding met het onderwijs
voor een doorgaande ontwikkelings- en leerlijn.
3.3.2
De uitvoerend medewerkers in kinderdagverblijven en in de buitenschoolse opvang worden over het
algemeen aangeduid als pedagogisch medewerker. Uitvoerend werkers binnen de peuterspeelzaal
worden ook wel leidsters genoemd. De uitvoerend werker in de gastouderopvang is de gastouder.
Maar de verzamelnaam voor alle werkers die in direct contact staan met kinderen, is meestal:
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller eslibrouwer. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.94. You're not tied to anything after your purchase.