100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Ondernemingsrecht - Samenvatting CA$0.00

Summary

Ondernemingsrecht - Samenvatting

1 review
 294 views  51 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Cijfer: 9. Een complete samenvatting van de tentamenstof voor het vak Bachelor Ondernemingsrecht. Dit document bevat de hoorcolleges, kennisclips en werkgroepen.

Preview 10 out of 134  pages

  • Yes
  • September 10, 2020
  • 134
  • 2019/2020
  • Summary

1  review

review-writer-avatar

By: thijmendeniet • 3 year ago

avatar-seller
Inhoudsopgave
Week 1 Inleiding...................................................................................................................................................................... 2

Week 2 Algemene bepalingen en leven rechtspersoon........................................................................................................... 11

Week 3 Vereniging, owm, coöperatie en stichting.................................................................................................................. 23

Week 4 Inleiding BV/NV, Kapitaal & vermogen, aandelen...................................................................................................... 33

Week 5 AVA, Oligarchie en certificering................................................................................................................................. 52

Week 6 Bestuur en Raad van Commissarissen........................................................................................................................ 65

Week 7 Vertegenwoordiging en tegenstrijdig belang.............................................................................................................. 78

Week 8 Aansprakelijkheid...................................................................................................................................................... 88

Week 9 Structuurregime en WOR.......................................................................................................................................... 96

Week 10 Enquêterecht; geschillenregeling; uitkoop, jaarrekening........................................................................................ 110

Week 11 Fusie en herstructurering, personenvennootschappen...........................................................................................122




1

,Week 1 Inleiding
Onderwerpen: inleiding; begrippenkader; handelsregister; kenmerken van een rechtspersoon; beperkingen
rechtsbevoegdheid; rechtspersoon als deelrechtsorde; organen van de rechtspersoon.

Algemeen
- Je moet de begrippen ‘onderneming’, ‘rechtspersoon’ en ‘vennootschap’ goed uit elkaar houden. Een
vennootschap  onderneming. Strikt genomen is vennootschapsrecht geen ondernemingsrecht.
- De BV is een vorm waarin de onderneming kan worden gegoten. De onderneming is nóóit hetzelfde als de BV,
maar de BV kan een onderneming ‘hebben’, ‘drijven’ of ‘in stand houden’ (zie ook hierna). Een natuurlijk
persoon kan ook een onderneming hebben; hij is dan bijv. ZZP’er of heeft een eenmanszaak. Ondernemingsrecht
ziet op de onderneming én op degene door wie de onderneming gedreven wordt, dus óók op de rechtspersonen
en vennootschappen. In die zin is ‘het ondernemingsrecht’ het grote verzamelbegrip.
- Vennootschap is een species van de rechtspersoon. Niet iédere vennootschap is echter een rechtspersoon. Naast
rechtspersonen, kent men ook nog personenvennootschappen (zie Boek 7a en het WvK). De
personenvennootschap is een bijzondere overeenkomst tot samenwerking.
- Een onderneming is een zaak die men drijft om winst te maken. Tegenwoordig heb je echter ook veel sociale
ondernemingen (social entreprises) Sociale ondernemingen zijn niet per definitie gericht op het maken van
winst. Zij zijn bijv. gericht op het doen van het goede (bijv. bijdragen aan een beter klimaat of het zetten van iets
duurzaams in de wereld). Winst maken is niet meer het primaire doel van social entreprises, ook andere doelen
vinden zij belangrijk.
- Bij ondernemingsrecht spelen de volgende wetten een rol:
 Boek 2
 WOR
 Hrgw * Hrgb
 Boek 7A (art. 1655 t/m 1688)
 WvK (art. 15-34
à Dit zijn alle Nederlandse regels. Bedenk goed dat de meeste Nederlandse regels en de meeste regels die in
Boek 2 staan – zeker de regels die gelden voor de NV – allemaal gebaseerd zijn op Europese richtlijnen. Als
het gaat om vennootschapsrecht (company law), heeft de EU een groot wetgevingsproject. Als gevolg van de
harmonisatiewetgeving met Europese richtlijnen (die vervolgens geïmplementeerd moeten worden door de
nationale wetgever) lijken de meeste NV-vormen op elkaar. Men kent de Nederlandse NV, de Franse SA
(Societé Anonyme) en de Duitse AG (Aktiengesellschaft).
- De coöperatie en OWM worden na de vereniging behandeld, omdat zij van oudsher worden gezien als een
bijzondere vorm van de vereniging. Net als bij de vereniging, spreekt men bij de coöperatie en de OWM van
leden en ALV. Tóch is een coöperatie niet langer een bijzondere vereniging. Zij is een zelfstandige rechtspersoon.
Via de schakelbepaling van art. 2:53a BW zijn echter veel bepalingen van de vereniging van overeenkomstige
toepassing op de coöperatie en de OWM.
- Titel 7, 8 en 9 gelden niet in hun geheel automatisch voor alle rechtspersonen.

Begrip onderneming
1. Een organisatorisch verband, gericht op duurzame deelneming aan het economisch verkeer (Van Schilfgaarde,
nr. 2).
2. Elk in de maatschap als zelfstandige eenheid optredend organisatorisch verband waarin krachtens
arbeidsovereenkomst of krachtens publiekrechtelijke aanstelling arbeid wordt verricht (art. 1 lid 1 sub c WOR).
 Drie elementen:
1. Zelfstandige eenheid – De onderneming presenteert zichzelf naar de buitenwereld zelfstandig. Zij is niet
een subonderdeel van een groter geheel.
2. Organisatorisch verband – Samenwerking. Het is geen eenmanszaak, maar een bedrijf met 3/4
directeuren, met aandeelhouders en een RvC.
3. Arbeidsovereenkomst of krachtens publiekrechtelijke aanstelling – E en ministerie (waarbij ambtenaren
werken) kan worden gezien als een onderneming, zodat het een OR dient te hebben. Vervolgens hebben
de ambtenaren invloed.
3. Elk in de maatschappij als zelfstandige eenheid optredend organisatorisch verband, waarin krachtens
arbeidsovereenkomst of krachtens publiekrechtelijke aanstelling arbeid wordt verricht (art. 1-1 sub a SER-
Fusiegedragsregels 2015).
2

,  De definitie van het begrip ‘onderneming’ is bij de SER-Fusiegedragsregels 2015 precies hetzelfde als bij de
WOR. Dat is niet verwonderlijk, nu beide wetten zien op de bescherming van de werknemer. De WOR
middels de instelling van de OR; de SER-Fusiegedragsregels 2015 via de route van de vakbond (die betrokken
moet worden bij een voorgenomen fusie). De SER-Fusiegedragsregels 2015 zijn opgesteld door de SER, een
van de belangrijkste adviesorganen van de regering. Komt de regering er niet uit – of heeft zij überhaupt
geen idee waar zij moet beginnen – dan vraagt zij het aan de SER. In de SER zitten vertegenwoordigers van
de werkgevers (bijv. VNO-NCW), de werknemers (de vakbonden), en daarnaast twintig wetenschappers (de
Kroonleden). In de SER-Fusiegedragsregels 2015 staat hoe men bij een fusie of een overname met de
vakbond dient om te gaan. Wanneer moet hij de vakbond betrekken bij een fusie? Bij een fusie of overname
vallen er uiteindelijk altijd ontslagen. De vakbond is hier natuurlijk tegen. Hij snapt dat het ene bedrijf soms
het andere bedrijf moet overnemen (omdat het apart geen bestaansrecht meer heeft), maar het is wel de
bedoeling dat zo veel mogelijk mensen in dienst blijven. En de mensen die moeten worden ontslagen,
dienen een ‘zachte landing’ te krijgen.
 Vb. ABN AMRO: Zo’n jaar of tien gelden – net voor de financiële crisis – was er eens een bank ABN AMRO,
die in de top van 5 van de wereld wilde komen. Dat mislukte. De strategie was mislukt. (Destijds had je City
Bank en Lehman Brothers.) Bestuursvoorzitter Rijkman Groenink dacht vervolgens: als we in ons eentje niet
in de top 5 kunnen komen, dan maar als fusie met een andere grote bank. Hij wilde gaan fuseren met
Barclays (een Britse bank). Destijds was ABN AMRO een beursgenoteerd bedrijf; de aandelen waren dus in
handen van beleggers (de aandeelhouders). Iedereen kon aandelen ABN AMRO kopen. Er waren allemaal
mensen die aandelen ABN AMRO kochten. En er was ook een bedrijfje: TCI. TCI was wat wij zouden noemen
een ‘sprinkhaan’: zij kwam ergens, vrat alles kaal, en vloog weer door. TCI had een bepaald percentage
aandelen in ABN AMRO genomen, en stuurde een brief naar Groenink. Zij had er namelijk lucht van
gekregen dat Groenink voornemens was te gaan fuseren met Barclays, en dat vond zij niet zo’n goed idee.
Immers, de fusie zou de koers van de aandelen doen dalen, waardoor zij verlies zou maken. Volgens TCI
mocht ABN -Amro niet zomaar samengaan met Barclays. Als je als bestuurder hebt besloten een bedrijf niet
stand alone te laten groeien, maar te laten samensmelten, moet je alle opties openstellen, aldus TCI. Wie
weet zijn er wel andere banken waarmee je kunt samengaan. Er was een ‘consortium’, dat uit drie banken
bestond: Fortis, Banko Santander en de Royal Bank of Scotland. Dit consortium had bedacht: we splitsen
ABN AMRO in allerlei stukjes: een stukje zakenbank, buitenland en consumentenbank. We verdelen dan de
poet. Je neemt zo’n bank over door een bod op de aandelen te doen. Degene die alle aandelen heeft is
namelijk min of meer de eigenaar van het bedrijf. TCI (beursgenoteerde beleggers) wilde een biedingsstrijd
om ABN AMRO. Groenink zag witheet. Inmiddels had hij namelijk een onderdeel van ABN AMRO – de Bank
of America – verkocht aan Bank of America. Barclays had van dat onderdeel gezegd dat ze het toch niet
nodig hadden. De Royal Bank of Scotland wilde nu juist dat Amerikaanse stuk hebben. De koop met de Bank
of America was nog niet helemaal rond. Het was voor een zeer gunstige prijs. Ook was er een boetebeding
opgenomen: zou de koop onverhoopt niet doorgaan, dan zou Bank of America gratis vele miljoen krijgen.
Uiteindelijk is Bank of America de grote winnaar in dit verhaal.
Bij dit hele proces: praten met Barclays, het consortium al dan niet buiten de deur houden, en uiteindelijk
dan toch – onder druk van de rechter – toelaten om te gaan onderhandelen, moet je op enig moment dus de
vakbond betrekken (vanwege de SER-Fusiegedragsregels).
4. Handelsregisterwet 2007 (Hrgw):
 Zie de art. 5, 6 en 7 Hrgw.
 Noch in de Hrgw zelf, noch in haar wetsgeschiedenis, vindt men een definitie van het begrip ‘onderneming‘.
Reden: de wetgever wilde de precieze invulling van het begrip overlaten aan de praktijk. De ‘onderneming’ is
dus een praktisch begrip; de praktijk bepaalt wat een onderneming is. Als het heel lastig wordt, hebben we
altijd nog de rechter die kan corrigeren. Het begrip ‘onderneming’ moet breed worden uitgelegd: een
samenwerkingsverband is al snel een onderneming i.d.z.v. de Hrgw. Is het een onderneming, dan dient zij te
worden ingeschreven in het Handelregister.
 Uit de jurisprudentie komen twee belangrijke elementen naar voren:
1. Bedrijfsuitoefening – Men moet een bedrijf inschrijven, een beroep niet. De scheidslijn tussen deze twee
begrippen is evenwel onduidelijk (zie hierover meer onder ‘Beroep en bedrijf’).
2. Winstoogmerk – Je moet dit element ruim zien. Je hoeft als eigenaar niet gedreven te zijn op winst. Een
stichting die zich richt op de bestrijding van een bijzondere vorm van kanker, heeft bijv. een
onderneming i.d.z.v. de Hrgw, ondanks dat zij strikt genomen geen winstoogmerk heeft. Zie in dit kader
ook HR 1982 Stichting Accountants- en Belastingadviesbureau NCB.
3

, à De Hrgw – en dus ook het handelsregister – zijn er teneinde het maatschappelijk economisch leven te
reguleren. Je kunt bijv. in het Handelsregister controleren of iemand een bedrijf mag
vertegenwoordigen. Het handelsregister is er voornamelijk vanuit economisch organisatorische hoek;
vandaar de elementen ‘bedrijfsuitoefening’ en ‘winstoogmerk’.
5. Elementen van begrip onderneming:
a. Organisatie
b. Bedrijf
c. Continuïteit
d. Deelname aan het economisch verkeer
e. Winstoogmerk
f. Arbeid

Handelsregister (kennisclip)
- Het handelsregister is de burgerlijke stand voor ondernemingen, het basisregister voor ondernemingen en
rechtspersonen. Het wordt gehouden en onderhouden door de KvK (zie art. 3 Hrgw). Het handelsregister kan
worden geraadpleegd door het publiek (het ‘weten-met-wie-je-zaken-doet-register’). We kennen het
handelsregister al erg lang in Nederland. Al vanaf 1934 moest men – indien hij een onderneming had – zich
inschrijven in het handelsregister. Zo ontstond er dus, naast een burgerlijke stand voor voor personen, een
burgerlijke stand voor rechtspersonen en ondernemingen. Het wel en wee van het handelregister wordt
geregeld zowel in de Hrgw als in het Hrgb. Sinds 1934 is het uitgangspunt bij het handelregister ongewijzigd
gebleven; het gaat om de registratie van ondernemingen en rechtspersonen (een basisregister). De grootste
wijziging in de Hrgw is de digitale transformatie. De bedoeling is dat we het handelregister allemaal online
kunnen inzien (digitaal basisregister). Tegenwoordig is dat zo: een burger kan tegen betaling online de gegevens
van ondernemingen en rechtspersonen inzien. Bij dit alles is de gedachte: een handelsregister is goed voor de
bevordering van de economische belangen, handel, industrie, ambacht en dienstverlening. Het ‘weten-met-wie-
je-zaken-doet-register’ dient de rechtszekerheid.
- Het doel van het handelsregister staat in art. 2 Hrgw en is drieledig:
1. Bevordering rechtszekerheid in het economisch verkeer (art. 2 aanhef en sub a Hrgw).
2. Verstrekking van gegevens (art. 2 aanhef en sub b Hrgw).
3. Registreren van alle ondernemingen en rechtspersonen (art 2 aanhef en sub c Hrgw).
- Rotsfunctie van het handelregister: Het publiek/wederpartij van een onderneming/rechtspersoon moet op de
informatie die in het handelsregister staat kunnen vertrouwen als een rots.
- De volgende gegevens worden geregistreerd:
1. De rechtsvorm
2. De betrokken personen
3. Welke persoon mag handelen in naam van de onderneming
- In het handelsregister worden ingeschreven ondernemingen en rechtspersonen (zie art. 2 aanhef en sub c
Hrgw).:
1. Ondernemingen (art. 5 Hrgw):
o Vroeger werd gedacht dat vrije beroepen (dokter, tandarts, advocaat enz.) i.b. geen inschrijvingsplicht
hadden. Ze oefenen een beroep uit, en hebben dus geen onderneming. Tegenwoordig wordt echter heel
snel aangenomen dat sprake is van een onderneming, en dus dat men inschrijfplichtig is. Een ZZP’er drijft
bijv. een onderneming.
o Als een buitenlandse rechtspersoon (bijv. een limited of een GmbH (equivalent van BV) in Nederland een
onderneming heeft, is hij inschrijfplichtig.
2. Rechtspersonen (art. 6 Hrgw):
o ’In het handelsregister worden de volgende rechtspersonen die volgens hun statuten hun zetel in
Nederland hebben ingeschreven’ (zie art. 6 aanhef Hrgw). Zetel rechtspersoon = woonplaats natuurlijk
persoon.
o NB1: Een rechtspersoon hoeft niet noodzakelijkerwijs ook een onderneming te hebben. NB2: Indien aan
een rechtspersoon een onderneming toebehoort, geldt de inschrijving van de onderneming tevens als
inschrijving van de rechtspersoon (zie art. 7 Hrgw). Eenmaal inschrijven is dan dus voldoende.
o Een vereniging zonder volledige rechtsbevoegdheid (een informele vereniging) kán worden ingeschreven
(zie art. 6 lid 2 Hrgw jo. art. 2:30 lid 3 BW).

4

, o Een publiekrechtelijke rechtspersoon wordt ingeschreven (zie art. 6 lid 1 sub c Hrgw). Alle gemeenten in
Nederlanden moeten zich dus inschrijven in het handelsregister.
- Art. 47 Hrgw bepaalt de sanctie voor het niet voldoen aan de inschrijfplicht: het is verboden te handelen in strijd
met de Hrgw dan wel niet te voldoen aan een bij of krachtens de Hrgw gestelde verplichting tot het doen van
een opgave ter inschrijving in het handelsregister. Het niet voldoen aan de inschrijfplicht levert een economisch
delict op. Voor de hoogte van de sanctie, zie men de WED. Je bent in ieder geval strafbaar.
- Het belang van inschrijving – Art. 25 Hrgw (een van de kernbepalingen van de Hrgw) heeft twee functies:
1. Bescherming positie derde (historische functie/rotsfunctie):
o Zo’n handelspartner mag vertrouwen op de juistheid van de ingeschreven gegevens in het
handelsregister (zie art. 25 lid 1 Hrgw). Zolang de wijzigingen niet in het handelsregister zijn
ingeschreven en de derde onkundig is van de wijzigingen – met andere woorden, hij was er zelf niet van
op de hoogte dat er veranderingen hadden plaatsgevonden bij de ingeschreven BV) – mag hij nog steeds
vertrouwen op de gegevens die zijn ingeschreven (zie art. 25 lid 3 Hrgw).
o Art. 25 lid 1 en 3 Hrgw spreekt van ‘derden die daarvan onkundig waren’. Wanneer is een derde
onkundig? Hier hoort een subjectief criterium bij: was de betreffende derde daadwerkelijk niet op de
hoogte (van bijv. een wijziging in het bestuur)? Je moet letterlijk kijken naar de kennis van deze
specifieke derde. Niet van belang is of de derde op de hoogte had kunnen of behoren te zijn (geen
objectief criterium). M.b.t. de zinsnede ‘derden die daarvan onkundig waren’ is relevant het arrest HR
1984 Damen/Geho (aanbevolen):
- Rechtsvraag – hoe moet de derdenbescherming van art. 31 Hrgw (oud)/art. 25 Hrgw (nieuw) worden
uitgelegd?
- Feiten – Geho BV is een groothandel in hotelbenodigdheden. In februari 1980 wordt op naam van
Café ’t Brouwertje een partij glaswerk besteld. Geho BV levert het glas al de volgende dag. De
rekening wordt niet betaald. In het handelsregister staat ondertussen dat Damen al sinds 1971
eigenaar is van Café ’t Brouwertje. Geho BV dagvaardt Damen en zegt: u bent bestuurder, er is niet
betaald door het café, u bent daar de eigenaar van, u heeft dat glaswerk doen ophalen, ik wil graag
dat dat glaswerk betaald wordt. Damen: ik heb dat café al in ’79 verkocht, het glaswerk is geleverd in
1980. Geho BV laat het er niet bij zitten en brengt de dagvaarding uit. Pas dán laat Damen zich
uitschrijven uit het handelsregister als eigenaar. Pas dán vindt er een wisseling van eigenaarschap in
het handelsregister plaats. Op het moment dat Geho BV de koopovereenkomst sloot en het
glaswerk afleverde, wist Geho BV niet dat Damen geen eigenaar meer was. Zo stond het ook niet in
het Handelsregister; Damen stond immers na het uitbrengen van de dagvaarding ingeschreven in
het handelsregister als eigenaar. Op het moment dat de koopovereenkomst werd gesloten, heeft
Geho BV het handelsregister echter niet geraadpleegd.
- Als je het niet raadpleegt, kun je dan ook nog steeds spreken van bescherming van een onkundige
derde? Of moet je eigenlijk bij iedere overeenkomst de gegevens in het handelsregister checken?
Immers, had Geho BV in het handelsregister gekeken, dan had ze gezien dat Damen ingeschreven
stond als eigenaar en dan had ze daarop mogen vertrouwen. Geho BV heeft dat echter niet gedaan
en heeft gewoon zonder in het handelsregister te kijken, het glaswerk afgeleverd.
- Oordeel HR (zie r.o. 3.2) – ’Dit betoog kan niet als juist worden aanvaard. Het vindt geen steun in de
tekst van de bepaling (die slechts spreekt van ‘derden, die daarvan onkundig waren’, niet van
‘derden die bij hun handelen op de inschrijving hebben vertrouwd’) en miskent dat het in strijd met
de behoeften van een vlot verlopend handelsverkeer zou zijn dat het register voor het afsluiten van
elke transactie met het oog op een eventueel later van pas komen van een beroep op de voormelde
bepaling (art. 31 Hrgw (oud), oftewel art. 25 Hrgw) zou moeten worden geraadpleegd nog afgezien
van de moeilijkheden die dan ter zake van het bewijs van een zodanige raadpleging zouden
ontstaan. Het belang van het handelsverkeer, welk belang de bepaling beoogt te dienen, noopt in
verband daarmee tot toekenning aan die bepaling van een ruimere werking dan in het middel wordt
bepleit, en wel in dier voege dat de in die bepaling genoemde inschrijvingsplichtigen aan de daar
bedoelde derden de onjuistheid of onvolledigheid van de inschrijving niet kunnen tegenwerpen –
dus de ingeschreven gegevens tegen zich moeten laten gelden – ongeacht of die derden in
vertrouwen op de inschrijving hebben gehandeld dan wel eerst later het handelsregister hebben
geraadpleegd’.
- Conclusie:
1. Indien de derde eerst gekeken heeft en pas dan zaken heeft gedaan, wordt hij beschermd.
5

, 2. Indien de derde pas na het zaken doen heeft gekeken, wordt hij ook beschermd. De derde heeft
derhalve geen onderzoeksplicht. Het is nochtans wel verstandig – zeker bij grote transacties –
om te controleren welke info er is over de handelspartner.
à Zo zie je dat het risico van onjuistheid of onvolledigheid van de gegevens eigenlijk volledig komt te
liggen bij de ingeschrevene (de onderneming of de rechtspersoon).
o Een ander arrest van belang m.b.t. de werking van art. 25 Hrgw (en overigens ook de aansprakelijkheid
van de commissaris (zie r.o. 3.5)) is het verplichte arrest HR 1996 Bodam Jachtservice [verplicht]:
- Feiten – BJ was failliet gegaan. De curator deed een beroep op art. 31 Hrgw (oud)/25 Hrgw (nieuw).
Hij meende dat hij een ‘onkundige derde’ was i.d.z.v. genoemde bepaling, en dat hij daarom mocht
varen op de informatie die in het handelsregister stond. Deze informatie week af van de
werkelijkheid.
- HR (zie r.o. 3.3) – ‘Het onderdeel is tevergeefs voorgesteld, omdat het eraan voorbijziet dat, wat er
zij van de vraag wie de onjuistheid of onvolledigheid van een inschrijving aan een onkundige derde
kan tegenwerpen, de curator in een geval als het onderhavige niet behoort tot de door art. 31 Hrw
beschermde derden. Zijn vordering berust immers op de wet (art. 2:248 BW) en vloeit niet voort uit
een rechtsbetrekking waarop dit artikel ziet, te weten een rechtsbetrekking op het aangaan waarvan
het ontbreken van een juiste en volledige inschrijving in het handelsregister van hetgeen daarin
wettelijk ingeschreven moet worden, in het algemeen van invloed kan zijn (vgl. HR 18 juni 1952, NJ
1953, 530).’
- Het gaat hier over een rechtsbetrekking (een derde die daadwerkelijk handelt met de
ingeschrevene). Enkel op die rechtsbetrekking kan de onjuiste/onvolledige inschrijving van invloed
zijn. Met andere woorden, had een derde geweten hoe het werkelijk zat, dan had hij mogelijk de
overeenkomst niet gesloten. De derde i.d.z.v. art. 25 Hrgw is dus de wederpartij/contractspartij. De
HR maakt korte metten met het verweer van de curator. Het moet steeds gaan om de
wederpartij/contractspartij, die precies moet weten met wij hij zakendoet. En zo zitten we weer bij
de rechtszekerheid in het handelsverkeer.
 Vb: stel dat er een nieuwe bestuurder van een BV wordt benoemd. Inschrijven in het handelsregister
is nodig. Pas na die inschrijving geniet de BV bescherming. Met andere woorden, onjuiste of
onvolledige inschrijving kan je niet aan de onkundige derde tegenwerpen (zie art. 25 lid 3 Hrgw). Als
er dus drie bestuurders zijn ingeschreven, maar een van de bestuurders was inmiddels opgestapt,
dan mag de onkundige derde – hij die daadwerkelijk niet wist dat er nog maar twee bestuurders
waren – erop varen dat er nog steeds drie bestuurders bij deze vennootschap zijn, en dat de
opgestapte bestuurder nog steeds vertegenwoordigingsbevoegd is.
2. Bescherming ingeschrevene:
o De derde kan geen beroep doen op onwetendheid als een BV of een andere rechtspersoon alle gegevens
gewoon netjes juist heeft ingeschreven. Met andere woorden, op het moment dat de gegevens juist en
volledig zijn bekendgemaakt (ingeschreven in het handelsregister), kan de derde geen beroep doen op
onwetendheid. Het is dus zaak wijzigingen zo snel mogelijk in te schrijven in het handelsregister.
o Zie ook art. 2:6 lid 1 BW, welk artikel parallel loopt aan art. 25 Hrgw.

Verhouding vennootschap-onderneming
- Drie benaderingen (zie Van Schilfgaarde, nr. 2):
1. Reële benadering, ‘hebben’ (Hrgw) – In de reële benadering is het organisatorisch verband een verband van
goederen, dat als zodanig voorwerp van een rechtshandeling (koop en verkoop), of een rechtsverhouding
(‘eigendom’) kan zijn. Het gaat in dit geval om de onderneming als vermogensobject. Wanneer men in het
vennootschapsrecht spreekt van ‘inbreng van een onderneming’ heeft men dit begrip op het oog. De
vennootschap als rechtspersoon kan worden gezien als ‘eigenaar’ van de ingebrachte – of door haarzelf
ontwikkelde – onderneming. De vennootschap, zo kan men zeggen, ‘heeft’ een onderneming.
2. Instrumentele benadering, ‘drijven’ – Legt men het accent op de activiteit dan staat het eigendomsrecht op
de onderneming niet langer centraal maar in plaats daarvan het gebruik van die organisatie voor het door de
eigenaar gestelde doel. De doeleinden kunnen van geval tot geval verschillen, maar van het einddoel zal
meestal deel uitmaken het maken van winst. ‘Instrumenteel’ omdat weliswaar wordt erkend dat de
onderneming als organisatie, waarin mensen participeren, tot op zekere hoogte aan de object-sfeer
ontsnapt, maar niettemin de onderneming wordt gezien als een door de eigenaar beheerste organisatie, als
instrument ten dienste van diens economisch streven, dan wel van degenen die het eigenaarsbelang
6

, vertegenwoordigen (de aandeelhouders). De eigenaar, zo kan men de situatie typeren, is primair
ondernemer. Hij ‘drijft’ de onderneming. Is de eigenaar een vennootschap dan wordt de onderneming door
de vennootschap gedreven.
3. Institutionele benadering, ‘in stand houden’ (WOR) – Uitgangspunt bij de institutionele benadering is dat de
onderneming een organisatie van mensen is, die als zodanig deelneemt aan het economisch verkeer,
krachtens daartoe in die organisatie genomen beslissingen. In het moderne ondernemingsrecht wordt veel
nadruk gelegd op het recht van een ruime kring van personen om aan de totstandkoming van die
beslissingen deel te nemen. Niet alleen de eigenaar of degene die het eigenaars belang vertegenwoordigen
(aandeelhouders) worden daarbij betrokken, maar met name ook werknemers. De onderneming ontwikkelt
zich in deze gedachtegang tot een organisatorisch verband, dat met een zekere mate van zelfstandigheid in
de maatschappij, soms ook tegenover de eigenaar-ondernemer, optreedt. Men vergelijke in dit verband art.
1 lid 1 sub c Wor, waar het begrip onderneming wordt omschreven als: elk in de maatschappij als
zelfstandige eenheid optredend organisatorisch verband waarin krachtens arbeidsovereenkomst arbeid
wordt verricht. De eigenaar is in deze gedachtegang niet zozeer eigenaar van maar meer eigenaar in de
onderneming. Voorwerp van de eigendom zijn de aan de organisatie dienstbare goederen. Deelname van
een ruimere kring van personen aan de besluitvorming impliceert dat daarbij ook andere belangen dan die
van de eigenaar of de kapitaalverschaffers worden verdisconteerd. In de praktijk spelen de belangen van de
werknemers een gewichtige rol. Hiermee vervalt echter de nadruk op het maken van winst als
ondernemingsdoel. Niet zozeer als doel wordt nu de winst gezien, maar als (noodzakelijk) middel om een
reeks samenhangende, soms ook tegenstrijdige doelen te bereiken. De onderneming als instituut heeft zich
grotendeels aan de objectsfeer onttrokken. Daarmee is niet gezegd dat zij zelf rechtssubject is want als de
juridisch gerechtigde tot de aan de onderneming dienstbare goederen en als rechtssubject waaraan de
handelingen, die vanuit de onderneming worden gesteld, worden toegerekend, fungeert de eigenaar-
ondernemer. Men kan dit zo uitdrukken dat de eigenaar-ondernemer de onderneming ‘in stand houdt’. Is de
eigenaar-ondernemer een BV of NV dan houdt deze de onderneming in stand.

Kenmerken van een rechtspersoon
1. Rechtssubject – Een rechtspersoon is zelfstandig drager van rechten en verplichtingen. Derhalve kan hij
deelnemen aan het rechtsverkeer. Zo kan een bestuurder met de pas van de vereniging ballen kopen. De
vereniging neemt dan deel aan het rechtsverkeer, zíj sluit een transactie. De NS is een NV. Je sluit een
vervoersovereenkomst met de NS.
2. Vertegenwoordiging vereist – Het bestuur vertegenwoordigt de rechtspersoon, voor zover uit de wet niet anders
voortvloeit (zie art. 2:45 lid 1/130/240/292 BW). In eerste instantie is het het bestuur of de bestuurder die
namens de vennootschap handelt en haar dusdoende verbindt. De rechten en verplichtingen die de
rechtspersoon aangaat, lopen aldus via het handelen van de bestuurder. De statuten kunnen evenwel ook aan
andere personen dan bestuurders bevoegdheid tot vertegenwoordiging toekennen (zie lid 4 van voormelde
artikelen). Daarnaast kunnen de bestuurders iemand volmachtigen. De procuratiehouder mag de vennootschap
o.b.v. die volmacht vertegenwoordigen. De volmacht kan worden ingeschreven in het handelsregister.
 De rechtspersoon wordt niet slechts gebonden door vertegenwoordiging. In sommige gevallen worden
bepaalde handelingen toegerekend aan de rechtspersoon. Soms kunnen handelingen van een natuurlijk
persoon worden beschouwd als handelingen van de rechtspersoon zelf.
o In dit kader is allereerst van belang het arrest HR 1979 Kleuterschool Babbel [verplicht]:
- Feiten – Het dak van Kleuterschool Babbel was ingestort. De wethouder gaf hiervan de aannemer de
schuld. Volgens de wethouder had de aannemer een constructiefout gemaakt. Dit bleek achteraf
helemaal niet zo te zijn. Door de uitlatingen van de wethouder had de aannemer echter wel
reputatieschade geleden. Laatstgenoemde sprak daarop de gemeente aan en eiste een
schadevergoeding. Volgens de aannemer waren de woorden van de wethouder de woorden van de
gemeente elf. Aldus had de gemeente jegens hem een onrechtmatige daad gepleegd.
- Vraag – mogen de uitlatingen van de wethouder worden toegerekend aan de gemeente? Hoge Raad
– ‘’De gedragingen van een wethouder kunnen immers ook dan een onrechtmatige daad van de
Gemeente opleveren, wanneer zij in het maatschappelijk verkeer als gedragingen van de gemeente
hebben te gelden.’’
- We passen deze regel toe op alle rechtspersonen. Het criterium is een open norm – het
maatschappelijk verkeer. Het doet niet terzake of de natuurlijke persoon al dan niet bestuurder is.
We zien in andere jurisprudentie dat aan het Kleuterschool Babbel-criterium snel is voldaan.
7

, o Voorts is noemenswaardig het arrest HR 1999 Vriescel.
- Feiten – Er waren twee BV’s: BV, met bestuurder X, en Y BV, met bestuurder Y. Y BV had een
fabriekspand, dat zij verhuurde aan X BV. Tussen de twee BV’s bestond een huurovereenkomst. Op
enig moment betaalt X BV de huur niet meer. Meneer Y gaat daarop kijken wat er aan de hand is. In
het pand treft hij X aan. Hij vraagt X waarom er al een tijd geen huur meer is betaald. X wordt daarop
zo boos dat hij Y in de vriescel stopt. Y had dat fabriekspand zelf gebouwd, en had in de vriescel een
vluchtluik aangebracht. Y ontsnapt.
- De duw van X moet men volgens het maatschappelijk verkeer zien als een handeling van de BV.
Volgens de HR heeft de duw in het maatschappelijk verkeer te gelden als een handeling van de BV,
en aldus als een handeling van de huurder (X BV). Daarnaast is hetgeen Y is overkomen, in het
maatschappelijk verkeer te zien als iets wat de verhuurder is overkomen. Wat de verhuurder is
overkomen is, omdat de huurder hem dat heeft aangedaan, reden om de huurovereenkomst te
ontbinden.
3. Beperking van de aansprakelijkheid (zie bijv. art. 2:64/175 BW) – De BV en de NV bieden een schild tegen. ‘’Een
aandeelhouders is niet persoonlijk aansprakelijk voor hetgeen in naam van de vennootschap wordt verricht […]’’
Als de vennootschap failliet gaat, kun je niet naar de aandeelhouder. Een bestuurder die namens de
rechtspersoon handelt is evenmin persoonlijk aansprakelijk. In beginsel, want er zijn uitzonderingen. In
dergelijke gevallen moet de bestuurder zelf de schulden van de vennootschap betalen.

Beperking van de rechtsbevoegdheid
- Het uitgangspunt staat in art. 2:5 BW – ‘Een rechtspersoon staat wat het vermogensrecht betreft met een
natuurlijk persoon gelijk.’
- Een natuurlijk persoon kan echter dingen die een rechtspersoon niet kan. De aard van rechtspersoonlijkheid
brengt beperkingen met zich. Zo kan een rechtspersoon erven (je kunt bijv. nalaten aan een stichting), maar het
vermogen van de rechtspersoon kan niet vererven. Een rechtspersoon kan immers niet overlijden (er kan wel
een einde komen aan een rechtspersoon, zie art. 2:19 BW (ontbinding). Een rechtspersoon kan ook dingen die
een natuurlijk persoon niet kan, zoals fuseren of splitsen.
- In boek 2 staan enkele beperkingen:
 Een vereniging waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte (lees: informele vereniging),
kan geen registergoederen verkrijgen en geen erfgenaam zijn (zie art. 2:30 lid 1 BW).
 ‘De raad bestaat uit een of meer natuurlijke personen’ (zie art. 2:140 lid 1/250 BW) – en rechtspersoon kan
dus geen commissaris zijn. Dit geldt niet voor bestuurders. De ene BV kan bestuurder zijn van en andere BV.
Je kunt echter niet elkaars bestuurder zijn (zie art. 2:11 BW).
 ‘Niet uitvoerende bestuurders zijn natuurlijke personen’ (zie art. 2:129/239a BW) – een rechtspersoon kan
ook geen NUB zijn. De NUB lijkt qua taken op een commissaris.
- De rechtsbevoegdheid wordt ook beperkt door de doelomschrijving in de statuten (zie art. 2:7 BW).

Rechtspersoon als deelrechtsorde
1. Begrip ‘deelrechtsorde’ (nr. 1) – De vennootschap is een zelfstandig juridisch systeem, dat niettemin deel
uitmaakt van een meeromvattend systeem. Tussen het meeromvattend systeem en het eigen systeem bestaat
een voortdurende wisselwerking. Regels van buiten beïnvloeden de interne organisatie. Anderzijds richt de
organisatie in haar optreden en wijze van werken mede op het buitengebeuren. Tot de deelrechtsorde behoren
in elk geval de in de statuten genoemde personen en organen, dat wil zeggen: AVA en aandeelhouders, bestuur
en bestuurders, eventueel: RvC en commissarissen. De deelrechtsorde wordt beheerst door de wet, de statuten,
de besluiten van de organen, soms ook door reglementen, bepalingen uit een code en – tot op zekere hoogte –
door een aandeelhoudersovereenkomst. Uit art. 2:8 BW volgt dat zij mede wordt geregeerd door hetgeen door
de R&B wordt gevorderd.
2. Welke rechtspersonen zijn er nu?
 De publiekrechtelijke lichamen (art. 3:1 BW)
 Kerkgenootschappen (art. 3:2 BW)
 De privaatrechtelijke rechtspersonen (art. 3:3 BW)
3. De VOC is de oudste rechtspersoon




8

, NEE




Organen van de rechtspersoon
- ’[…] wordt onder orgaan van de vennootschap verstaan de algemene vergadering, de vergadering van houders
van aandelen van een bijzondere soort, het bestuur, de raad van commissarissen en de gemeenschappelijke
vergadering van het bestuur en de raad van commissarissen.’ (zie art. 2:78a/189a BW):
 AVA ALV:
o Vertegenwoordigt het kapitaal of, zo men wil, het eigenaarsbelang. De beslissingen die zij neemt liggen
vooral op het gebied van de structuur van de vennootschap (statutenwijziging, ontbinding etc).
Daarnaast heeft zij – tenzij het gaat om een structuurvennootschap – het recht tot benoeming van de
bestuurders en commissarissen.
 Bestuur:
o Belast met de centrale leiding.
 RvC:
o Houdt toezicht. Niet altijd verplicht, soms wel.
 Vergadering van bijzondere soort:
o Hierin zitten aandeelhouders die een bijzonder soort aandeel houden, zoals een prioriteitsaandeel.
Prioriteitsaandeelhouders hebben voorrang bij sommige besluiten. Zij mogen als eerste beslissen. Stel
bijv. dat er nieuwe bestuurders moeten komen. De AVA benoemt hen. De vergadering van een
bijzondere soort mag dan echter een voordracht maken voor de benoeming van het bestuur. Alle
bijzondere rechten van de prioriteitsaandeelhouders staan in de statuten.
 Gemeenschappelijke vergadering = bestuur + RvC
 Ondernemingsraad?
o De onderneming hangt onder de vennootschap. De OR zit in de onderneming. Hij is er dankzij de WOR.
Bestuur, AVA & RvC zijn allemaal geregeld in Boek 2. Ondanks dat de OR zijn bestaansrecht ontleent aan
de WOR, wordt hij toch her en der herkend in Boek II BW. Tot op heden is de algemene gedachte echter
dat de OR geen orgaan is van de vennootschap. De vennootschap kan zonder de OR functioneren.

Beroep en bedrijf (kennisclip)
- De scheidslijn tussen de begrippen ‘beroep’ en ‘bedrijf’ is onduidelijk. Zie bijv. het arrest HR 1989 Sportschool
Muramatsu.
 Feiten – Muramatsu gaf karatelessen in zijn sportschool. Je zou kunnen zeggen dat dit een beroep is, omdat
je specifiek naar Muramatsu gaat om van hem karatelessen te volgen. De persoon van Muramatsu is van hier
van belang.
 De HR denkt daar echter anders over – ’Blijkens de vaststelling van de rechtbank in het bestreden vonnis,
bezien tegen de achtergrond van het als daarin ingevoegd geldende deskundigenrapport, bestonden de
lessen die Muramatsu in zijn sportschol gaf uit leiding bij en begeleiding van actieve sportbeoefening en
training op het gebied van karate, gewichtstraining, tennis, conditietraining enz. door bezoekers van de
sportschool. Hierin ligt besloten dat de bezoekers gelegenheid tot sportbeoefening zochten en daarbij
gebruik konden maken van de diensten die door Muramatsu werden aangeboden. De door Muramatsu
verrichte werkzaamheden lagen aldus op een ander terrein dan die van de personen die naar algemeen
9

, gangbare maatschappelijke opvatting een beroep uitoefenen, waarbij het immers pleegt te gaan om bij
uitstek persoonsgebonden werkzaamheden zoals werkzaamheden van intellectuele of kunstzinnige aard
zonder dat daarbij omvangrijke investeringen zijn gedaan’ (zie r.o. 3.1).
- Beroep – Het gaat erom dat er werkzaamheden worden verricht in de geestelijke sfeer. We kennen de beroepen
natuurlijk vooral bij de vrije zelfstandige beroepen (advocaten, artsen, notarissen, belastingconsulenten enz.). Bij
een beroep gaat het erom dat de persoonlijke kwaliteiten van de persoon die de werkzaamheden verricht van
belang zijn. Het gaat dus om bij uitstek persoonsgebonden werkzaamheden. Bij dit alles is het criterium: wat is
de algemeen gangbare maatschappelijke opvatting? Naar algemeen gangbare maatschappelijke opvatting
oefenen bijv. een kleermaker, timmerman, winkelier, fabrikant, vervoerder of caféhouder een bedrijf uit.
- Bedrijf – De bedrijfsuitoefening ligt iets meer in de commerciële sfeer (er wordt primair beoogd om winst te
maken). Op het moment dat meer mensen samen georganiseerd zijn is dat iets wat een element kan zijn van een
bedrijf. De bron voor het begrip ‘bedrijf’ vinden we terug in de MvT WvK 1934. De wetsgeschiedenis zegt het als
volgt: ‘betrokkene treedt regelmatig en openlijk in zekere kwaliteit op om voor zichzelf winst te behalen’.
- Het onderscheid tussen het begrip ‘beroep’ en ‘bedrijf’ in tabelvorm:
Beroep Bedrijf
stoffelijk onstoffelijk
materialistisch Idealistisch
vrije zelfstandige beroepen
persoonlijke kwaliteit
- Is het onderscheid tussen ‘beroep’ en ‘bedrijf’ eigenlijk wel van belang? Ja, bij personenvennootschappen (zie
art. 7A:1655 BW en 16 WvK) en voor het handelsregister. De beroepsbeoefenaar is in die hoedanigheid niet
inschrijfplichtig. Oftewel, ben je bezig met beroepsuitoefening, dan hoef je je niet in te schrijven in het
handelsregister. NB. Een ZZP’er heeft een onderneming en moet zich wel inschrijven.




10

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller stanvdmeijden. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for CA$0.00. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

72042 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
Free  51x  sold
  • (1)