TARSP - Taal Analyse Remediëring en Screening Procedure
Elke opleiding heeft een 'struikelblok' vak en zo zou je TARSP wel kunnen noemen. Daarom heb ik een 24 pagina tellend document gemaakt dat stap voor stap uitlegt hoe TARSP in elkaar steekt. Van uitleg over het ontleden en de constructies tot hoe de profielkaart werkt en voorbeeldzinnen met toelicht...
TARSP is een methode om het grammaticale niveau van de spontane taal van een kind te bepalen.
Je ontvangt op het tentamen een taalsample en deze ga je analyseren, oftewel, je bekijkt en scoort
elke uiting op de TARSP manier. Vervolgens breng je deze gegevens over op de bijbehorende
profielkaart. Met behulp daarvan kom je tot de grammaticale ontwikkelingsfase (de GO fase).
Er komt veel bij kijken en het is veel informatie, maar als je het rustig stap voor stap doorneemt en
uitprobeert zul je het onder de knie krijgen.
Tips
- Zorg dat je eerst begrijpt hoe de profielkaart in elkaar zit
- Probeer niet alles tegelijk te begrijpen
- Probeer de profielkaart per fase te begrijpen
- Gebruik dit document als je niet het hele boek door wil spitten, moeite hebt het te begrijpen
en liever stapje voor stapje oefent
- Print dit document uit, in kleur, zodat je de uitleg van de profielkaart optimaal kunt benutten
1
,Inhoudsopgave
Een globaal overzicht pagina 3
De uitingen A, R, S en VU pagina 4 t/m 6
Eenwoorduiting G fase I pagina 7
Zinsdelen (ZC) pagina 8 t/m 9
Hoe werkt het? pagina 10 t/m 11
Woordgroepen (WG) pagina 12 t/m 13
Verbindingswoorden (VVW) pagina 14
De profielkaart invullen en de GO fase bepalen pagina 15 t/m 18
Leeftijdsequivalent bepalen pagina 19
Voorbeelden met toelichting pagina 20 t/m 24
2
,Een globaal overzicht
Om iets te kunnen zeggen over het taalsample moet je de uitingen kunnen categoriseren.
Hieronder zie je globaal wat er allemaal mogelijk is.
Stap voor stap nemen we alles door en krijg je TARSP onder de knie.
Afvallers (A) Onverstaanbaar
Afwijkend
Niet af
Twijfel
Reacties (R) Adequaat
Herhaling
Niet-adequaat
Spontaan (S) Spontane uitingen (geen reactie)
Zelfherhalingen
Vaste uitdrukkingen (VU) Sociale uitdrukkingen
- Divers
- AangP
- Nee/ja
Stereotiepe uitdrukkingen
- Spreekwoorden en uitdrukkingen
- Opsommingen (1,2,3)
- Zelfherhalingen
Grammaticaal gedeelte Eenwoordzin
Er zijn 7 GO fases en daarbij horen allemaal verschillende Zinsdelen
soorten constructies Mededelende zinnen
Vraagzinnen
Gebiedende wijszinnen
Woordgroepen
Verbindingswoorden
Voornaamwoorden
Woordstructuur
Figuur 1
Een globaal overzicht van alle uitingen die mogelijk zijn
3
,De uitingen A, R, S en VU
Afvallers (A)
Sommige uitingen kun je niet analyseren en daarom scoor je ze bij afvallers bovenin de profielkaart.
De afvallers zijn onder te verdelen in subcategorieën:
Onverstaanbaar
Uitingen die onverstaanbaar zijn.
Afwijkend
Uitingen die niet te ontleden zijn, omdat ze afwijken, bv. door weglatingen, volgorde fouten,
vervangingen en andere fouten die ervoor zorgen dat de uiting niet meer begrijpelijk is.
Niet af
Uitingen die grammaticaal niet af zijn.
Hij is
Even kijken wat
Woon je
Twijfel
Als je het niet zeker weet kun je het scoren bij twijfel.
4
,Reacties en spontane uitingen
Behalve de afvallers, zijn alle uitingen ofwel een reactie ofwel een spontane uiting.
Alle uitingen moet je dus onderverdelen in R of S en dat aantal vul je in bij R totaal en S totaal
bovenin de profielkaart.
Reacties (R)
Een reactie kan bijvoorbeeld een antwoord op een vraag zijn, dus het kind ‘reageert’.
De reacties zijn onder te verdelen in subcategorieën:
o Adequaat
Een verbale reactie die in de situatie past wat ga je kopen?
eten
o Herhaling
Een gehele of gedeeltelijke herhaling van de gesprekspartner. Dat is een boot
Dat is een boot
o Niet-adequaat
Een reactie die niet in de situatie past of er qua inhoud weinig mee te maken heeft.
Wanneer ging je in de auto?
Auto’s
Nu je weet hoeveel R totaal je hebt en je deze ook hebt gecategoriseerd kun je het aantal adequate,
het aantal herhalingen en het aantal niet adequate reacties ook invullen bovenin de profielkaart.
Spontaan (S)
Alle uitingen die geen reactie zijn scoor je bij spontaan.
Ook zelfherhalingen vallen onder spontaan.
R/S
Bij twijfel over wat voor soort reactie of bij twijfel tussen reactie of spontaan scoor je het bij R/S.
5
,Vaste Uitdrukkingen (VU)
Vaste uitdrukkingen maken geen deel uit van een zin, daarom vormen ze telkens aparte uitingen die
een eigen nummer krijgen. Deze vaste uitdrukkingen worden niet grammaticaal geanalyseerd.
De Vaste Uitdrukkingen zijn onder te verdelen in 2 subcategorieën:
Sociale uitdrukkingen
o Divers
Dit zijn de sociale uitdrukkingen zoals
- Hallo/ goedemorgen/ doei
- Au
- Hoepla
- Hoor (die is van mij hoor)
- Kijk (kijk dat is hem)
- Hè
- Kijk eens
- Kijk hier
- Klanknabootsingen zoals boem, tring, etc.
o AangP
Dit zijn aangesproken personen zoals
- Mama
- Papa
- Namen
o Nee/ja
Voorbeeld
‘Mama kijk eens’ bestaat uit 2 vaste uitdrukkingen. Mama = AangP
Kijk eens = divers
Stereotiepe uitdrukkingen
o Spreekwoorden en uitdrukkingen
- liedjes
- regels
- versjes
o Gewone spreektaalzinnen
- zinnen die een kind in het geheel leert, zoals ‘weet ik niet’
- opsommingen (1,2,3)
- zelfherhalingen met precies dezelfde woorden
6
,Eenwoorduiting G fase I
G betekent het ‘grammaticale ontwikkelingsgedeelte’. We gaan nu de eenwoorduiting bespreken.
Dat valt namelijk onder G fase I. De eerste fase dus. De eenwoorduiting analyseer je in het
omcirkelde gedeelte van de profielkaart. De eenwoorduitingen zijn losse woorden.
Zelfstandig naamwoord (Zn)
Hieronder vallen de zelfstandige naamwoorden, eigen namen en getalsnamen die zelfstandig
gebruikt worden, dus als los woord.
Veelgebruikte zelfstandige naamwoorden zijn
Auto Oma
Mama Pop
Papa Paard
Poes Hond
Opa Jas
Koekje
Bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden (Bv/ B)
In fase I kun je deze nog niet van elkaar onderscheiden en daarom horen ze bij elkaar.
Veelgebruikte Bv/B’s zijn
uit open
op daar
buiten
Werkwoorden (W)
Veelgebruikte werkwoorden zijn
eten poepen
zitten drinken
slapen
7
,Zinsdelen (ZC)
De eenwoorduiting bestond uit 1 woord. Wanneer er twee of meer zindelen zijn spreek je van een
zin. De zinnen ontleed je telkens de zinsdelen. Welke zinsdelen dat zijn gaan we nu doornemen.
Onderwerp (Ond)
De persoon die de handeling van het werkwoord uitvoert.
- Ik ga fietsen
- Het regent
- Dat zien ze wel
Werkwoord (W)
Onder W vallen alle werkwoorden tezamen. Elke zin telt dus maar één W.
De W kan ook een koppelwerkwoord zijn en wordt dan gescoord als W-kop.
- Dat moet hier
- Gisteren heeft hij me opgebeld
Bijwoordelijke bepaling (B)
De B zegt iets over de hele inhoud van de zin of over het werkwoord, bijwoord of bijvoeglijk
naamwoord. Een zin kan meer dan 1 bijwoordelijke bepaling hebben.
- Gisteren heeft ze ook appeltaart gebakken (2 B’s)
- Ik ga vanmiddag niet naar Amsterdam (3 B’s)
- Ik woon hier al heel lang (3 B’s)
Lijdend voorwerp (V)
Het lijdend voorwerp vind je door een vraag te stellen met ‘wat’ betreft het Ond en W.
bv. Dat meisje heeft die schaar gekocht
Wat heeft dat meisje gekocht? > die schaar
Meewerkend voorwerp (V)
Het meewerkend voorwerp kan bijna altijd voorafgegaan worden door ‘aan’ of ‘voor’.
Het meewerkend voorwerp komt niet heel veel voor.
Het wordt gebruikt bij werkwoorden als geven en kopen en schrijven of mededelen.
- Zij schrijft een brief aan haar zusje
- Hij kocht een ijsje voor de kinderen
8
, Voorzetselvoorwerp (V)
Als een werkwoord begint met een vast voorzetsel is het zinsdeel dat begint met dat voorzetsel het
voorzetselvoorwerp.
bv. Zij zorgt voor haar moeder
Bij het werkwoord zorgt hoort een vast voorzetsel zorgt (zorgen voor).
dus; voor haar moeder = voorzetselvoorwerp
denken aan boos zijn op
zin hebben in praten/ denken over
spelen met houden van
kijken naar bang zijn voor
Complement (C)
Een complement is een aanvulling van het gezegde.
1. Naamwoordelijk deel
Een koppelwerkwoord en meestal een zelfstandig naamwoord of bijvoeglijk naamwoord
- Zij is mijn zusje
- Ben je moe?
- Dat is van hem
2. Bepaling van gesteldheid
Zegt iets over het werkwoord en het lijdend voorwerp of onderwerp.
- Die ga ik groen kleuren
- Dat vind ik lekker
- Hij heeft het kapot gemaakt
- Ik dan dat alleen
Lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en voorzetselvoorwerp worden alle drie afgekort tot V.
Alle 3 worden dus onder V gescoord.
Voorwerpen (V) en Complementen (C) worden bij de analyse allebei VC genoemd.
Als je de zin moet ontleden kun je dus kiezen uit 4 dingen:
1. Onderwerp (Ond)
2. Werkwoord (W)
3. Bijwoordelijke bepaling (B)
4. Voorwerpen en Complementen (VC)
9
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Anoniems. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for £3.42. You're not tied to anything after your purchase.