100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Uitgebreide boeksamenvatting Internationaal Privaatrecht $10.78   Add to cart

Summary

Uitgebreide boeksamenvatting Internationaal Privaatrecht

 39 views  3 purchases
  • Course
  • Institution

Let op: alleen de opgegeven literatuur voor de hoorcolleges. Overige hoofdstukken die niet opgegeven zijn heb ik ook niet samengevat. Handig om er bij te hebben tijdens het tentamen

Preview 10 out of 120  pages

  • March 22, 2021
  • 120
  • 2020/2021
  • Summary
avatar-seller
Boeksamenvatting Internationaal
Privaatrecht 2020-2021
Hoorcollege 1a: H1 (15 blz)

H1: Inleiding

1.1 Geldt Nederlands privaatrecht buiten de landsgrenzen en heeft buitenlands privaatrecht
gelding in Nederland?

De vraag rijst of de Nederlandse rechter nog steeds bevoegd is wanneer een privaatrechtelijke
rechtsverhouding raakpunten met een ander land heeft, en zo ja, of het Nederlandse recht dan
automatisch van toepassing is.

Het IPR omvat de navolgende drie onderdelen:

1. Het internationaal bevoegdheidsrecht.
2. Het conflictenrecht.
3. Het erkennings- en tenuitvoerleggingsrecht

1.2 Wanneer speelt het IPR een rol?

Het internationaal privaatrecht heeft alleen een functie te vervullen wanneer er sprake is van
rechtsverscheidenheid en grensoverschrijdend rechtsverkeer. Aan deze twee voorwaarden wordt in
de huidige Nederlandse samenleving ruimschoots voldaan. Een voor ons land bijzonder belangrijke
factor voor de toename van het internationaal rechtsverkeer is de Europese Unie. De EU-regels
maken het ook makkelijker voor Nederlanders om net over de grens in goedkopere huizen in
Duitsland of België te gaan wonen. Deze NederDuitsers en NederBelgen blijven overigens veelal
werken in Nederland, halen hun boodschappen nog steeds bij de Albert Heijn en brengen hun
kinderen vaak naar een school in Nederland. Hierdoor spelen er bij deze bevolkingsgroepen dagelijks
belangrijke IPR-vragen.

1.3 Aard van het internationaal privaatrecht

Internationaal Privaatrecht is nationaal recht – het berust niet op beginselen van volkenrecht. Er is
geen internationaal recht dat voor alle landen in de wereld geldt. Het IPR verschilt hierin dus met het
volkenrecht. Ieder land heeft zijn eigen IPR regels en bepaalt zelf de regels inzake toepasselijk recht,
internationale bevoegdheid en erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse rechterlijke
beslissingen. De vraag is of het Nederlandse IPR rekening moet houden met buitenlands IPR, welk IPR
gaat dan voor?

Aangezien het IPR geen internationaal recht is en IPR-regels van land tot land verschillen, is
internationale unificatie van IPR-regels uitsluitend te bereiken via het tot stand brengen van
specifieke regelingen op internationaal niveau. Het Internationale privaatrecht kan niet gelijk worden
gesteld aan ‘het privaatrecht’, omdat het geen directe antwoorden geeft op concrete
privaatrechtelijke rechtsvragen > het verwijst naar een bepaald rechtsstelsel. In dit licht is het

,opvallend dat de Nederlandse wetgever een regeling betreffende het internationale privaatrecht
heeft opgenomen in boek 10 BW. Gezien het karakter van het conflictenrecht, aan de hand waarvan
juist eerst moet worden vastgesteld welk burgerlijk wetboek van toepassing is, ligt het opnemen van
deze regels in het Nederlandse BW uit systematisch oogpunt niet voor de hand. Het zou logischer zijn
geweest wanneer er een algemene wet IPR was opgenomen.

Wat is het IPR dan wel? Het kan gedefinieerd worden als het geheel van nationale rechtsregels met
een privaatrechtelijk karakter die handelingen en feiten met een grensoverschrijdend karakter
betreffen en die zien op de volgende vragen:

a. Of de rechter in een internationaal geval bevoegd is,
b. Welk recht in een internationaal geval van toepassing is, en
c. Of een buitenlands rechterlijke beslissing kan worden erkend, en, zo nodig, kan worden
geëxecuteerd.

1.4 Doel en functie van het internationale privaatrecht

Het doel van het IPR is het op een zo doelmatig en rechtvaardig mogelijke wijze reguleren van het
internationale rechtsverkeer. Wanneer is er nu sprake van een internationale handeling of een
internationaal feit? Het kan zo zijn dat twee Nederlanders een rechtskeuzebevoegdheid of een
forumkeuzebevoegdheid in hun contract opnemen, voor de Franse rechter. Ook al is het conflict dan
nationaal, willen ze alsnog via een ander rechtsstelsel procederen; dit mag niet. Alleen in echte
internationale gevallen mag een rechtskeuze ten volle rechtsgevolg hebben.

Over de vraag wanneer er sprake is van een internationaal geval bestaand verschillende theorieën. In
het algemeen kan worden gezegd dat er sprake is van een internationaal geval wanneer een feitelijk-
geografisch element in de rechtsverhouding betrokkenheid weergeeft met meer dan één
rechtsstelsel. Dergelijke elementen zijn: woonplaats, de gewone verblijfplaats, de nationaliteit, de
ligging van vermogen, de plaats van handeling, etc. Maar niet alleen deze feitelijk-geografische
aspecten internationaliseren. Ook bijvoorbeeld een tussen lokale partijen in het kader van een
internationale markt (zoals de vervoerssector) gesloten overeenkomst of een tussen lokale partijen
gesloten overeenkomst met betrekking tot buitenlandse aandelen op naam kunnen een
internationaal karakter verlenen aan de rechtsverhouding.

1.5 Aanverwante rechtsgebieden

Er zijn diverse rechtsgebieden die op het internationaal privaatrecht lijken of er mee te maken
hebben, maar die daar volgens Nederlandse opvattingen niet toe behoren: interregionaal
privaatrecht, het intergentiel privaatrecht en het intertemporeel privaatrecht, de rechtsvergelijking,
het eenvormig privaatrecht, het volkenrecht en het Europees recht.

Het interregionaal privaatrecht

Het recht dat de vragen tracht op te lossen welke opspelen in koninkrijksverband. Het heeft tot doel
het rechtsverkeer tussen de rijksdelen van het Koninkrijk op een rechtvaardige en doelmatige wijze
te regelen.

Intergentiel privaatrecht

,Het intergentiel privaatrecht bepaalt welk recht van toepassing is op elk van de bevolkingsgroepen.
In sommige landen geldt namelijk voor verschillende bevolkingsgroepen verschillend recht. Dit
onderscheid wordt gemaakt in religie, kaste of stam.

Intertemporeel privaatrecht

Ook hier gaat het om de vraag welk recht moet worden toegepast. Wanneer rechtsregels in een land
worden gewijzigd doet zich de vraag voor welke gevallen worden beheerst door de oude regeling en
welke gevallen zijn onderworpen aan de nieuwe regeling.

Privaatrechtelijke rechtsvergelijking

Dit richt zich op de vergelijking van het materiële privaatrecht van meerdere landen. In de
privaatrechtelijke rechtsvergelijking tracht men de rechtsstelsels in de wereld via verschillende
methodes te onderscheiden in rechtsfamilies en rechtskringen, om van daaruit door middel van
vergelijking binnen en tussen deze families te komen tot verdere ontwikkeling van het (eigen)
privaatrecht. De rechtsvergelijking is verder van belang bij het resultaat van de verwijzingsregel.

Eenvormig privaatrecht

De laatste decennia is er in Europa een tendens om privaatrechtelijke rechtsregels te unificeren.
Nederland is partij bij diverse verdragen van eenvormig privaatrecht. Is een dergelijk verdrag van
toepassing, dan komt men niet toe aan het conflictenrecht. In dat geval is er immers geen verschil in
privaatrecht en heeft het conflictenrecht geen rol te vervullen. Zo komt men bijvoorbeeld niet toe
aan toepassing van de verwijzingsregels van de Rome I-Verordening wanneer het Weens
Koopverdrag 1980 van toepassing is. Eenvormig recht gaat vóór conflictenrecht.

Volkenrecht

Het volkenrecht richt zich op de betrekkingen tussen soevereine staten en andere volkenrechtelijke
rechtssubjecten zoals internationale organisaties. Het bemoeit zich in het algemeen niet met de
verhouding tussen private personen. Het volkenrecht is bij het IPR niet volledig buiten spel gezet: het
volkenrecht gebiedt dat, wanneer een men een staat erkend, men ook de in die staat geldende
rechtsorde erkent. Ook vervult het Volkenrecht een belangrijke functie bij de uitleg van IPR-
verdragen, en ook doet het zich gelden in het kader van de zogenaamde openbare orde-exceptie.

Vreemdelingenrecht

Het vreemdelingenrecht regelt onder welke voorwaarden vreemdelingen kunnen worden toegelaten
tot Nederland en hier te lande mogen verblijven. Dit rechtsgebied heeft een geheel eigen karakter. In
andere landen zoals België of Spanje rekent men het vreemdelingenrecht juist wel tot het IPR.

Nationaliteitsrecht

De nationaliteit van een persoon speelt als aanknopingsfactor voor het bepalen van het toepasselijke
recht een belangrijke rol. Het nationaliteitsrecht wordt volgens de heersende Nederlandse opvatting
echter niet gerekend tot het IPR. Of een persoon de nationaliteit van een staat verwerft, wordt door
de betreffende staat zelfstandig vastgesteld.

Europees recht

,Het Europese recht moet worden onderscheiden van het IPR. Toch heeft Europees recht op drie
manieren invloed gehad op het IPR: allereerst is een groot aantal Europese verordeningen op het
gebied van het IPR van kracht. Daarnaast worden in tal van Europese richtlijnen inzake materieel
privaatrecht ook kwesties van IPR geregeld. Ten slotte oefenen de vier Europese vrijheden en andere
fundamentele Europese rechten rechtstreeks invloed uit op de inrichting van de nationale
conflictregels. De vrijheden en rechten stellen namelijk grenzen aan de werking van de nationale IPR-
regels van de lidstaten. Daar waar het resultaat van een IPR-regel indruist tegen deze vrijheden vindt
een correctie plaats.

1.6 Bronnen van internationaal privaatrecht

Het Nederlandse IPR is niet gecodificeerd in één alomvattende IPR-wet. Het grote aantal
verschillende bronnen en hun onderlinge verhouding maakt het juist toepassen van al deze
regelingen soms lastig. Er bestaat namelijk vaak verschil tussen het materiële, formele en temporele
toepassingsgebied:

- Materieel toepassingsgebied: gekeken moet worden naar het IPR-onderwerp.
- Formeel toepassingsgebied: gekeken moet worden naar de casus in relatie tot de landen, zijn
dit verdragsluitende staten?
- Temporeel toepassingsgebied: gekeken moet worden naar de werking van de regeling in de
tijd.

Door Nederland zijn bilaterale (executie)verdragen en multilaterale verdragen tot stand gebracht. De
belangrijkste organisatie op dit terrein is de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht. De
Raad van Europa en de Internationale Commissie van de Burgerlijke Stand hebben ook veel
verdragen vervaardigd. Bij de uitleg van diverse IPR-verordeningen speelt het Hof van Justitie van de
EU een belangrijke rol, maar ook de Nederlandse rechtspraak vormt hierin een belangrijke rol.

,Hoorcollege 1b: H2, H3.1-3.4.6 (38 blz)

H2: Geschiedenis van het conflictenrecht

2.1 Algemeen

Het echt duidelijke startpunt dat het internationale privaatrecht tot ontwikkeling kwam is op
moment in de twaalfde eeuw toen er in Italië een intensief handelsverkeer ontstond tussen
gebiedsdelen (stadstaten) met verschillend recht. De wieg van het tegenwoordige IPR staat in het
Middeleeuwse Noord-Italië. Er spelen steeds twee vragen een rol:

1. Op grond waarvan moet het eigen recht soms wijken voor ander recht (de grondslag van het
conflictenrecht)?
2. Als wordt aangenomen dat het eigen recht soms moet wijken voor ander recht, volgens
welke regels moet dat dan plaatsvinden (de methode van conflictenrecht)?

De hiernavolgende korte blik op de historische ontwikkeling van het IPR maakt duidelijk dat in
sommige fasen van het verleden de vragen naar de grondslag en/of de methode nauwelijks werden
onderkend, terwijl deze vragen in andere fasen juist sterk op de voorgrond stonden, maar vooral ook
dat in het moderne IPR nog steeds fundamentele discussies worden gevoerd over de grondslag en
over de juiste methode.

2.2 Het oude Griekenland

De ouden Grieken pasten geen vreemd recht toe, er bestond zo weinig verschil tussen de
verschillende stadstaten dat er nauwelijks behoefte was aan regels van IPR. Buitenlanders hadden in
de polis geen rechten. Het oude Griekse recht kende twee beginselen:

1. het proportionaliteitsbeginsel en het
a. Het recht was persoonsgebonden in die zin dat een persoon onderworpen werd aan
het recht van zijn geboorteplaats (de lex originis).
2. territorialiteitsbeginsel.
a. De Griekse rechters pasten daarnaast uitsluitend hun eigen recht (de lex fori) toe.

Dit stelsel had tot gevolg dat alleen eigen inwoners hun rechten geldend konden maken en dat
buitenlanders rechteloos waren. De oplossing vond men in een nieuw personaliteitsbeginsel,
inhoudende dat iedere persoon zijn eigen recht met zich meedraagt. Dit leidde onder meer tot eigen
Griekse gerechten in de Griekse koloniën, welke gerechten alleen toegankelijk waren voor Grieken.
Hier werd alleen Grieks recht toegepast; het lokale koloniale recht werd overgelaten aan de
‘barbaarse’ inheemse rechters.

2.3 Het Romeinse recht

Het Romeinse recht ontwikkelde zich op dezelfde tijd als het Griekse recht. Ook hier ontstond
behoefte aan speciale regels met betrekking tot vreemdelingen, door de intensivering van de handel.
Op het terrein van het handelsrecht werd het ius gentium ontwikkeld, dit was een verzameling van
rechtsbeginselen uit het Romeinse recht waarvan de Romeinen meenden dat deze van kracht waren
voor alle volkeren. Het ius gentium was van kracht tussen vreemdelingen onderling en tussen

,vreemdelingen en Romeinen. Voor Romeinen zelf was er het ius civile. Voor zaken die vreemdelingen
betroffen was sinds 242 voor Chr. Zelfs een speciale rechter bevoegd; de preator perigrinus.

2.4 De vroege middeleeuwen; personaliteitsbeginsel

Bij verspreiding van verschillende stammen in het West Romeinse Rijk ontstond behoefte aan IPR-
regels. Met de ondergang van dit rijk en het ontstaan van nieuwe staten werd deze behoefte nog
sterker. Vragen van toepasselijk recht werden opgelost met het personaliteitsbeginsel. Men ging
uiteindelijk geleidelijk over op het territorialiteitsbeginsel; de personen die voor een langere tijd
woonachtig waren op het grondgebied waren onderworpen aan het recht van dat gebied.

2.5 De late middeleeuwen; statutenleer

De Noord-Italiaanse stadstaten ontwikkelde daarna naast het geldende Romeinse recht (ius
commune) steeds meer eigen wetten (statuta). In de twaalfde eeuw zag de eerste conflictrechtelijke
theorie het licht in Noord-Italië. Aldricus (Glossatoor) herkende dit probleem als eerste: de rechter
diende volgens hem te beslissen welk recht het beste of het meest doelmatige was. De Post-
glossatoren ontwikkelden vanaf het begin van de dertiende eeuw de zogenaamde statutenleer. De
interne rechtsregels werden ingedeeld in een aantal klassen, waarbij aan iedere klasse van
rechtsregels een ruimtelijk begrensd toepassingsgebied werd toegekend. Dit toepassingsgebied
diende men te kunnen afleiden uit de aard en de strekking van de betrokken regels zelf.

Bartolus de Sassoferrato (1314-1357) concentreerde zich hierbij op twee vragen:

1. In hoeverre kunnen de eigen wetten worden toegepast op personen die niet aan het gezag
van deze wetten onderworpen zijn? En,
2. In hoeverre kunnen deze wetten buiten het grondgebied van de betrokken stadstaat gelden?

Bartolus en zijn leerling Badlus de Ubaldis (1327-1400) maakten een onderscheid tussen de regels
van personenrecht, de regels van goederenrecht en de regels van vormenrecht. Voor die regels
diende het volgende te gelden:

- De regels van personenrecht (statuta personalia) van een bepaalde staat bestrijken alle
rechtsverhoudingen met betrekking tot personen tot die staat behorend, zij volgen de
persoon;
- De regels van goederenrecht (statuta realia) van een bepaalde staat zien op alle
rechtsverhoudingen die een onroerende zaak betreffen die is gelegen binnen de territoriale
grenzen van die staat; roerende zaken behoren tot de statuta personalia,
- De regels van vormenrecht (statuta mixta) van een bepaalde staat bestrijken alle
rechtshandelingen plaatshebbend op het grondgebied van die staat. In feite is dit een
restcategorie voor alle kwesties die niet behoren tot de statuta personalia of de statuta
realia.

Deze regels werden ook toegepast op vreemde statuten en kregen daarmee een universeel karakter.

2.6 De Hollandse Statutisten

Grondslag van het conflictenrecht; waarom vreemd recht toepassen, kreeg pas sterke aandacht bij
de Hollandse statutisten: Rodenburg (1618-1668), Paulus Voet (1619-1667), Ulrik Huber (1636-1694),

,en Johannes Voet (1647-1714). Nadruk op het territoriale karakter van wetgeving en de
soevereiniteit van staten. Wetgeving had slechts werking binnen de grenzen van de Staat.

Paulus Voet

Voet betoogt in lijn met de algemeen heersende opvatting dat wanneer wordt uitgegaan van het
object een indeling in reële en personele statuten logisch is. Uitgaande van dit criterium komt men
niet verder dan deze twee categorieën want (zo stelt Voet) uiteindelijk betreffen alle wetten
personen of goederen. Gaat men bij de indeling van de statuten mede uit van de werking, het effect,
van een statuut dan dient men een derde categorie te onderscheiden: de statuta mixta. Om te
bepalen waar we het over hebben bij een wetsbepaling verschaft Voet een aantal hulpregels:

1. Allereerst dient men ter bepaling van het karakter, vast te stellen wat het belangrijkste
onderwerp is van de betreffende wetsbepaling. Hierbij is de bedoeling van de wetgever
beslissend.
2. Men dient dan op basis van object en werking der statuten tot de volgende indeling te
komen:
a. Statuta realia zijn de wetten die tegenover eenieder uitsluitend binnen de grenzen
van het eigen gebied gelden. De wetten zijn niet bindend voor de personen met
betrekking tot onroerend goed buiten die grenzen
b. Statuta personalia zijn de wetten die alleen gelden ten aanzien van de eigen
onderdanen. Deze wetten hebben exraterritoriale werking, maar er geldt een
uitzondering voor onroerend goed in het buitenland gelegen.
c. Statuta mixta zijn de wetten die zowel effect hebben binnen als buiten de grenzen
van het eigen gebied, die, binnen het eigen gebied niet alleen onderdanen, maar ook
buitenlanders die hier handelen binden, en die een effect hebben buiten het
grondgebied op goederen waar ook gelegen. Deze wetten hebben de gevolgen van
zowel reële als personele wetten.

Voet stelt het soevereiniteitsbeginsel hier voorop. De absolute soevereiniteit van de staten staat aan
elke extraterritoriale werking van vreemde statuten in de weg. De vaste rechtspraak in Utrecht en de
andere provincies van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden was echter anders: volgens
Rodenburg was er een rechtsplicht voor de rechters om vreemd recht toe te passen (van de andere
provincies). Voet probeerde dit echter te verklaren en te rechtvaardigen met behoud van het
soevereiniteitsbeginsel. Ex comitate dulden de staten de gelding en toepassing van vreemd recht
binnen hun grenzen: Voet is hiermee de eerste die de comitas in dit verband gebruikt. Dit betekent
dat rechters het vreemde recht toepassen krachtens een daad van internationale welwillendheid die
buiten het recht ligt. Dit is een eerste stap richting de ontwikkeling van nationaal conflictenrecht.

Johannes Voet

Johannes volgt de driedelige statutenleer van zijn vader Paulus. De Statuta personalia zijn de wetten
die volgens de bedoeling van de wetgever de staat en de bevoegdheid van een persoon betreffen,
ongeacht of ze gewag maken van een persoon en/of een goed, bijvoorbeeld: is iemand onderdaan,
kan iemand contracteren etc. De Statuta realia betreffen primair een goed en beogen de toestand
van dat goed te regelen. De Statuta mixta regelen niet primair personen of goederen maar bepalen
de vorm, de wijze, de volgorde, de plechtigheden verricht door personen aangaande goederen,

,zowel in als buiten een gerechtelijke procedure. Ook Johannes neemt de absolute soevereiniteit als
uitgangspunt: de wetten kunnen uit zichzelf niet buiten de eigen grenzen werken. Ook de personele
wetten worden door de wetgever van een staat toegekend die niet daarbuiten kunnen gelden. Dit
betekent dat de rechter ten aanzien van zijn eigen territoir gelegen goederen op geen enkele manier
gebonden is om daarop het recht van een ander land toe te passen, maar dit betekent niet dat de
rechter geen buitenlands recht kan toepassen: op grond van de comitas. Dit is een gunst die de
staten elkaar over en weer verlenen.

Ulrik Huber

Het verschil tussen Huber en Paulus Voet ligt in het natwoord dat zij geven op de vraag over de
wederkerige gebondenheid van staten aan de regels van internationaal privaatrecht. Volgen Huber
legt het conflictenrecht, als onderdeel van het ius gentium, op de afzonderlijke staten een
rechtsplicht tot het toepassen van vreemd recht. Het natuurrechtelijk karakter van het ius gentium
brengt mee dat geen staat zich op eigen gezag daaraan kan onttrekken. Huber is de eerste die het
aandurft om staten rechtens gebonden te verklaren aan conflictregels en daarvoor ook een
theoretische grondslag geeft. De regels van het conflictenrecht behoren zijns inziens tot het
secundaire ius gentium. De wet van een land kan pas kracht hebben in een ander land met
instemming van die overheid. Huber stelt drie grondregels (axioma’s) op:

1. Dat de wetten van ieder vrij land kracht moet hebben binnen de grenzen van dat land, welke
alle onderdanen verbinden
2. Dat voor onderdanen moet worden verstaan alle personen die zich in dat land begeven,
zowel tijdelijk als voor altijd
3. De hoge machten van ieder land bieden elkaar de hand, ten einde de rechten van een ieder,
op elke onderdaan, zolang het niet in strijd is met de macht of het recht van dat land(?)

Het derde axioma is vernieuwend: Staten dulden wederzijds dat vreemd recht op hun territoir geldt,
zulks tenzij dit in strijd komt met het staatsbedrijf van de erkennende regering. De instemming der
staten ligt aan deze erkenning van vreemd recht ten grondslag, het is een internationale rechtsplicht,
maar deze plicht vindt haar grens daar waar de belangen van deze staat of haar onderdanen oor
toepassing van dit vreemde recht worden geschaad. Het is de comitas die een uitzondering op de
territoriale werking van wetgeving gebiedt. Het heeft in dit geval echter een andere betekenis dan bij
vader en zoon Voet. Bij Huber is het bindend volkenrecht, de erkenning is een internationale
rechtsplicht.

2.7 Friedrich Carl von Savigny

Tegenover de statutenleer staat de theorie van Von Savigny. Deze start niet bij de interne
rechtsregels, maar bij de abstracte rechtsverhouding. Hij neemt de internationale rechtsverhouding
als uitgangspunt en zoekt daar vervolgens het toepasselijke recht bij, het recht waar deze op gron
van zijn aard thuishoort, waarmee deze het nauwst verbonden is, waar deze zijn ‘zetel’ heeft. Waar
het conflictenrecht bij de Statutisten nog afbakeningsrecht was wordt het bij Von Savingy dus
verwijzingsrecht; het verwijst de internationale rechtsverhouding naar een nationaal rechtsstelsel. Hij
verwerpt uitdrukkelijk het comitas-begrip en de gedachte dat de grondslag van het conflictenrecht
gelegen is in de afbakening van de soevereine rechten van staten. Zijns inziens moet dient de
grondslag van het conflictenrecht te worden gezocht in internationalistische gezindheid tussen de

,geciviliseerde volkeren. Von Savigny heeft hierdoor ook geen last van de beperking van het verband
tussen statelijke soevereiniteit en geldend recht; het recht is niet gebonden aan staatsgrenzen maar
vloeit voort uit de Volksgeist. Bij Von Savigny staan de belangen van private rechtssubjecten centraal
en het gerechtigheidsdoel van het conflictenrecht was dan ook een zo rechtvaardig mogelijke
afweging van de belangen van staten bij de toepassing van hun wetgeving. Het conflictenrecht van
Von Savingy wordt doorgaans gekarakteriseerd als indirect, neutraal en abstract. Indirect omdat de
verwijzingsregels zelf niet rechtstreeks een regel van materieel recht geven maar een nationaal
rechtsstelsel aanwijzen dat de betrokken rechtsverhouding beheerst. Neutraal omdat alle
rechtsstelsels op voet van gelijkwaardigheid voor toepassing op internationale gevallen in
aanmerking komen. Abstract is het in meerdere opzichten: a. vanwege het indirecte karakter en de
neutraliteit; er wordt geabstraheerd van de uiteindelijke materiële oplossing; b. regelblindheid van
de verwijzingsregels; de inhoud van de betrokken rechtsstelsels speelt geen rol bij de beslissing welk
recht zal worden toegepast.

2.8 Nieuwe theorieën

De huidige Nederlandse en Europese IPR-regels zijn voor een belangrijk deel gebaseerd op de leer
van Von Savigny. Deze leer is echter terecht ook bekritiseerd: het neutrale systeem van
verwijzingsregels werkt alleen optimaal wanneer de rechtsstelsels die voor toepassing in aanmerking
komen van min of meer dezelfde waarden en normen uitgaan en de rechtspraak in de andere landen
van goede kwaliteit is. Er zijn nieuwe theorieën ontwikkeld: moderne varianten van de statutenleer
waarbij Currie en Leflar hierover geschreven hebben. Currie zoekt hierbij vooral naar de bedoeling
van de wetgever, de inhoud en strekking van de rechtsregels, om aan de hand daarvan het ruimtelijk
toepassingsgebied en het statelijk belang bij toepassing van die rechtsregels te bepalen. In de visie
van Leflar dient de rechter altijd het beste recht toe te passen. Een derde theorie die sporen heeft
achtergelaten in het huidige conflictenrecht is de lex fori-theorie van Albert Ehrenzweig. Volgens
deze theorie dient als uitgangspunt te worden genomen dat de bevoegde rechter zijn eigen recht
toepast. Voorbeelden hiervan: art. 10:56 BW, het ‘Gleichlauf-beginsel’ in art. 15 Haags
Kinderbeschermingsverdrag 1996, art. 4 en 21 Erfrechtverordening.

H3 Conflictenrecht: algemeen deel

3.1 Algemeen

Het Nederlandse internationaal privaatrecht omvat drie onderdelen: het internationaal
bevoegdheidsrecht, het conflictenrecht, alsmede het erkennings- en tenuitvoerleggingsrecht.

Het eclectische karakter van het huidige Nederlandse conflictenrecht

In het moderne West-Europa is wat de methode betreft de vraag naar het op de internationale
rechtsverhouding toepasselijke recht gebaseerd op het model van Von Savigny. Hier is in de loop der
tijd echter wel aan gesleuteld. Het Nederlandse conflictenrechtelijk model heeft haar indirecte,
neutrale en abstracte karakter verloren omdat het vermengd is met methodes en leerstukken die de
in houd van de betrokken rechtsstelsels wel in acht nemen en die wel sturen op een materieel
rechtvaardige uitkomst. Men spreekt ook wel van ‘methodenpluralisme’. Het Nederlandse
conflictenrecht heeft hierdoor een eclectisch karakter gekregen.

3.2 Soorten en structuren van conflictregels

, Het conflictenrecht lost een bepaalde rechtsvraag niet rechtstreeks op, maar verwijst eerst naar een
bepaald rechtsstelsel, brengt de rechtsverhouding ‘thuis’, waarna vervolgens aan de hand van dat
rechtsstelsel te bepalen is wat de rechtsgevolgen zijn. Het op een rechtsverhouding als toepasselijk
aangewezen recht wordt in het IPR aangeduid als de lex causae. Binnen het Nederlandse
conflictenrecht zijn drie soorten conflictregels te onderscheiden:

1. Meerzijdige conflictregels;
2. Eenzijdige conflictregels; en
3. Zelfstandige of materiële conflictregels.

Meerzijdige conflictregels

Deze zien zowel op de toepassing van het eigen Nederlandse recht als op de toepassing van
buitenlands recht. Deze regels verwijzen de internationale rechtsverhouding naar hetzij het eigen
Nederlandse recht, hetzij het buitenlandse recht. Zij worden dan ook vaak aangeduid als
‘verwijzingsregels’.

Eenzijdige conflictregels

Eenzijdige conflictregels geven alleen aan wanneer Nederlands recht van toepassing is. Het zijn
afbakeningsregels; zij bepalen het ruimtelijke toepassingsgebied van het Nederlandse materiële
recht.

Er zijn ook eenzijdige conflictregels die betrekking hebben op een wetsartikel of een bepaalde
afdeling van een wet, deze worden veelal aangeduid als een ‘scope rule’. De betreffende regeling
heeft dan een eigen ruimtelijke reikwijdte.

Zelfstandige of materiële conflictregels

Dit betreft geen echte verwijzingsregel aangezien het niet naar een bepaald recht verwijst. Het is
evenmin een afbakeningsregel. Het regelt een bepaalde (deel)rechtsvraag zelf direct.

3.3 Structuur van de meerzijdige conflictregel

De meerzijdige conflictregel of verwijzingsregel verwijst de rechtsverhouding naar een bepaald
rechtsstelsel. De verwijzingsregel bestaat uit drie elementen:

1. De verwijzingscategorie;
2. De eigenlijke verwijzingsregel met daarin de aanknopingsfactor; en
3. Het als toepasselijk aangewezen recht.

3.3.1 De verwijzingscategorie

De verwijzingscategorie is het onderwerp van de conflictregel. Men zou dit kunnen visualiseren als
een iPad met een groot aantal iconen: ieder icoon vormt een verwijzingscategorie. Het is van groot
belang om eerst vast te stellen om welk onderwerp het gaat en in welke verwijzingscategorie dit
onderwerp thuishoort.

3.3.2 De verwijzingsregel met de aanknopingsfactor

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Ilsevdr. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $10.78. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

67096 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$10.78  3x  sold
  • (0)
  Add to cart