Samenvatting week 1 Anatomie 6.8 en 6.9
6.8 lymfevatenstelsel
Lymfevatenstelsel -> gesloten buizensysteem, ondersteunt werking van het bloedvatenstelsel. De
lymfeknopen en milt behoren hiertoe. Lymfen spelen belangrijke rol bij afweer van het lichaam.
Lymfecapillairen -> lymfe haarvaten (zijn het beginpunt van de afvoer van een deel van het
weefselvocht) voeren de lymfe af naar de kleine lymfevaten.
Wanneer weefselvocht in de lymfen terechtkomt -> lymfevocht. De samenstelling hangt af van de
plek van het lichaam waar het weefselvocht weg komt.
- Grote lymfevaten in armen en benen hebben kleppen
- Grootste lymfevaten -> ductus lymphaticus (lymfebuis) en truncus lymphaticus (lymfestam)
- Lymfe uit benen en bekkenorganen wordt afgevoerd via rechter en linker truncus lumbalis.
Twee trunci intestinalis vervoeren lymfe vanuit buikorganen. Deze komen samen op de
cisterna chyli.
Vanaf hier stroomt het richting de borstbuis -> ductus thoracicus, deze gaat via de aorta naar de
linker subclavia. Hier mondt ook de rechter lymfestam uit die zorgt voor vervoer van lymfe vanuit de
linkerhelft van het bovenlichaam. -> in de subclavia wordt lymfe weer toegevoegd aan de bloedbaan.
6.8.2. lymfeknopen
- lymfeknopen -> bevinden zich op plaatden waar kleine lymfevaten over gaan in grote. (ook wel
lymfeklieren) bevinden zich bijvoorbeeld in oksels en liezen. Bestaan uit bindweefsel (merg) en
bindweefselschotten (trabekels) hier tussen bevindt zich een ruimte die randsinus heet. Binnen het
merg bevinden zich ook ruimten die mergsinussen heten.
Lymfeknoop functie:
Werkt als een filter (de aanwezige bacteriën, dode of geïnfecteerde cellen blijven in het merg
steken) -> zorgt voor startsein van activering van bepaalde soort lymfocyten.
Lymfefolikels -> bolvormige kiemcentra in het merg waar lymfocyten worden gemaakt en waar
antistoffen geproduceerd worden.
Waldeyering -> lymfatische keelring. Verzameling verspreid liggende gebiedjes lymfatisch weefsel op
overgang van mondholte en neusholte naar de keelholte.
Hiertoe behoren:
- Gehemelte amandelen (tonsillae palatinae) -> keelamandelen
- Tongamandel (tonsilla lingualis)
- Neus amandel (tonsilla pharyngealis) -> wordt ook wel adenoïd genoemd
- Lymfatisch weefsel rond de ingang van de buis van Eustachius.
Het vangt de bacterien en andere ziekteverwekkers op vanuit de buitenlucht, het neusslijmvlies en
voedsel. Hierdoor kan het afweersysteem geactiveerd worden. Hierdoor krijgen ziekteverwekkers
minder de kans om dieper het lichaam binnen te dringen.
,Peyerplaques -> ophopingen lymfatisch weefsel die verspreid in dunnen darmwand liggen. Komen
ook voor op andere plekken in spijsverteringskanaal. -> functie: opvangen van bacteriën en
lichaamsvreemde stoffen die dreigen de bloedbaan in te gaan via de darmwand.
Thymus -> zwezerik. Bestaat uit twee of drie kwabben die achter het sternum op het hart liggen.
Belangrijke functie tot aan de puberteit, werking vergelijkbaar met die van een lymfeknoop. Er
komen thymocyten voor dit zijn ongerijpte bloedstamcellen die zich kunnen ontwikkelen tot T-
lymfocyten. Deze zijn werkzaam bij afweer van het lichaam.
Milt -> ook wel lien genoemd. Functie is te vergelijken met een grote lymfeknoop. Maar behoort tot
het bloedvatenstelsel (tussenstation). Hij filtert het bloed en lymfe op pathogenen, verouderde
erytrocyten en dode en aangetaste lichaamscellen.
6.9 immuniteit
Het lichaam heeft twee samenwerkende verdedigingssystemen die de aanvallen van
ziekteverwekkers tegengaan.
- Niet-specifieke immuniteit: vanaf de geboorte aanwezig. Richt zich tegen alle mogelijke
ziekteverwekkers
- Specifieke immuniteit: het valt specifieke ziekteverwekkers aan zodra ze het lichaam
binnengedrongen en herkend zijn. Deze soort is tijdens het leven ontstaan.
Immunologie -> vakgebied dat menselijke afweersystemen bestudeert. Houdt zich bezig met
vermogen van het afweersysteem om lichaamseigen cellen te onderscheiden van niet-lichaamseigen
cellen.
Niet-specifieke immuniteit:
Fysieke barrière: wordt gevormd door opperhuid en slijmvliezen. Ze vormen een onneembare
barrière voor ziekteverwekkers (micro-organismen). Het wordt gekenmerkt door aantal
verdedigingsmechanismen:
Epidermis -> ondoordringbaar doordat deze bestaat uit laag van dichte, verhoornde dode
cellen
Zweet- en talgklieren -> scheiden stoffen af waaronder melk- en vetzuren. Deze zorg voor
een lage zuurgraad van de huid. Dit is te zuur voor veel soorten micro-organismen. Ook zorgt
talg voor het remmen van bacteriegroei.
Speeksel en slijm in mondholte, traanvocht en vocht in neusholte -> deze spoelen veel
lichaamsvreemde stoffen weg. Bevatten ook een bacterieel enzym (lysozym)
Slijmvlies van de luchtwegen -> slijm van het trilhaarslijmvlies vangt veel mogelijke
ziekteverwekkers weg
Maagslijmvlies -> produceert een sterke zoutzuur oplossing. Hier kunnen veel
ziekteverwekkers niet tegen (Ph 1,5)
Urinewegen worden schoongespoeld met urine
Slijm in de vagina is lichtzuur waardoor ziekteverwekkers minder makkelijk binnen dringen
Bacterieflora –> goede bacteriën. Zoals de colibacteriën in de darm (darmflora). Deze bacteriën
helpen mee aan de immuniteit van het lichaam. Valt onder niet-specifieke immuniteit
,Inwendige niet specifieke immuniteit -> lichaams- of bloedcellen die meewerken aan de afweer.
Bestaan uit:
Neutrofiele granulocyten -> microfagen worden ze ook wel genoemd. ongeveer 65% van de
leukocyten is dit. Deze cellen kunnen met bepaalde kleurstof zichtbaar worden gemaakt.
Macrofagen -> grote leukocyten die zich ontwikkelen uit monocyten. Deze circuleren na
rijping enkele uren in het bloed waarna ze de weefsels in migreren door leukodiapese
(verplaatsing van bloedbaan naar beschadigde weefsels) ruimen micro-organismen effectief
op. Gaan niet snel dood. Leven permanent in de lever (kupffercellen) en het CZS
(microgliocyten)
Eosinofiele granulocyten -> bevatten het granula cel afbrekende enzym waarmee ze
ziekteverwekkers zoals wormen aanvallen. Ze bedekken de buitenkant van het parasiet en
gooien het enzym hierover.
Naturalkillercellen -> lymfocyten die in de thymus gevormd zijn. Vernietigen niet de
ziekteverwekker zelf maar doden de cellen die geïnfecteerd zijn met het virus. Ook ruimen ze
abnormale lichaamscellen op die zouden kunnen ontaarden in tumorcellen. Hij maakt
contact met de cel en geeft een eiwit af dat het celmembraan afbreekt.
Complementsysteem -> groep van zestien plasma eiwitten worden bij besmetting omgezet
in actieve vorm. -> complementcascade. Het ondersteunt en complementeert (verbuigt) de
beide soorten immuniteit.
Interferon -> eiwitten die worden geproduceerd door allerlei lichaamscellen wanneer ze
worden geïnfecteerd door virussen. 3 soorten: alfa-interferon, beta-interferon en gamma-
interferon. Alfa en Beta hebben zelfde werking, remmen vermenigvuldiging van
virusdeeltjes. De gamma-interferon activeert en stimuleert de nabijgelegen macrofagen en
natrualkillercellen.
Ontsteking (inflammatio) -> natuurlijke beschadiging en reactie van lichaam op een
beschadiging van weefsel.
- Kan veroorzaakt zijn door uitwendig trauma of door ziekteverwekkers
- 5 verschijnselen: rubor (roodheid), tumor (zwelling), calor (warmte), dolor (pijn) en bij grote
traumas gestoorde functie (functio laesa)
- Ontstekingsmediatoren worden afgegeven bij een beschadiging -> signaalstoffen worden
afgegeven zoals histamine en prostaglandine (ontstekingsmediatoren)
- Histamine -> zorgt voor plaatselijke vasodilatatie en voor het doordringen van weefselvocht,
veroorzaakt zwelling, roodheid en warmte
- Cytokine -> hormoonachtige stof die pijngevoel versterkt.
- Belangrijkste fase van onsteking: migratie van fagocyterende leukocyten naar de plaats van
ontsteking
- Pus: bestaat uit resten van dode leukocyten, dode weefselcellen en dode en nog levende
bacteriën en weefselvocht. (pus in gesloten ruimte heet een abces)
Koorts (febris) -> reactie van het systeem op een ontsteking. Pyrogenen veroorzaken koorts.
- Hogere lichaamstemperatuur remt de groei van pathogenen, stimuleert weefselherstel en
verhoogt fagocytoseproces.
, Specifieke immuniteit:
Specifieke immuniteit -> kan lichaam ergens immuun voor maken.
Immuunsysteem reageert op aanwezigheid van antigenen. (aan het antigeen herkent het lichaam de
vreemde cel)
Immuunsysteem bevat lymfocyten die met receptoren aan de buitenkant antigenen kunnen
opsporen
Immuunsysteem reageert op antigenen door aanmaken van antistoffen. (immuunglobulinen)
Immuunsysteem heeft een geheugen, antigenen die eerder aanwezig zijn geweest worden
herkend
Vorming van lymfocyten -> ontstaan uit bloedstamcellen in het rode beenmerg. Een deel wordt B-
lymfocyten (naar de lymfebanen) en een deel wordt thymocyten in de thymus. Deze vormen om
naar T-lymfocyten, spelen rol bij herkenning van lichaamseigen en lichaamsvreemde stoffen. Worden
actief zodra ze in aanraking komen met antigenen.
B-lymfocyten -> maken antistoffen die antigenen onschadelijk maken die vrij in het bloed, lymfe en
weefselvloeistof circuleren. -> humorale immuniteit. Hebben een sleutel-slot mechanisme
(antigeenreceptoren). Wanneer hij in aanraking komt vermeerdert hij snel waardoor er een kloon
wordt gevormd (klonale expansie). De meeste klonen veranderen in plasmacellen.
2 soorten imuunreacties:
Primaire immuunreactie -> klonale expansie gevolgd door productie van immunoglobulinen. Treedt
op wanneer het lichaam voor het eerst in aanraking komt met bepaalde ziekteverwekker.
Secundaire immuunreactie -> B-geheugencellen circuleren in het lichaam en komen in actie bij een
volgende actie met hetzelfde antigeen. Vaak sneller en heviger dan de primaire.
5 groepen antistoffen (immunoglobulinen):
- IgM (immunoglobuline M) -> wordt het eerste gevormd.
- IgG (immunoglobuline G) -> grootste hoeveelheid. Worden ingezet tegen virussen, bacteriën
en toxines. Gaan makkelijker door de capillair wanden heen.
- igA (immunoglobuline A) -> worden aangetroffen in de slijmvliezen
- igE (immunoglobuline E) -> speelt een rol bij worminfecties en acute allergische reacties
- IgD (immunuglobuline D) -> zweeft niet vrij rond, meestal gebonden aan B-lymfocyt. Functie
onduidelijk
4 manieren waarop ze binnendringers onschadelijk maken:
- Gaan vastzitten aan buitenkant van virussen en bacterien (antigeen- antistofcomplex).
Hierdoor kunnen ze de cellen niet meer binnendringen of aanvallen door blokkade van de
bindingsplaatsen.
- Na vastbinden treedt klontering (agglutinatie) op. Macrofagen ruimen deze klonteringen op
- Immunoglobulinen hechten toxines aan elkaar. Ze worden zo weggevangen en onschadelijk
gemaakt wordt door macrofagen vervolgens opgeruimd.
- Immunoglobulinen activeren bepaalde eiwitten van complementsysteem door aan de
antigeen te hechten die op de celmembraam van de pathogene cel zit. Het eiwit maakt een
beschadiging waardoor de cel dood gaat (cytolyse)
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller llmhemmen. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $11.41. You're not tied to anything after your purchase.