Omdat ik de toelatingstoetsen geschiedenis moest behalen, heb ik het boek basiskennis geschiedenis samengevat. Daarnaast heb ik een aparte begrippenlijst gemaakt, omdat deze begrippen terug kwamen in de toets.
Hoofdstuk 1: tijd van de jagers en boeren
Agrarische revolutie: de overgang van jagen-verzamelen naar landbouw, bracht veel
veranderingen. Daarom wordt er gesproken van een revolutie. Er ontstond een complexe
samenleving en er werden veel nieuwe technieken ontwikkeld.
Archeologie: de wetenschap die systematisch opgravingen verricht. Opgravingen worden
alleen gedaan als een vindplaats wordt bereid. Archeologen zijn vooral de beheerders van het
bodem archief.
Bandkeramiekcultuur: de eerste boeren in Midden en West-Europa rond 5.300 vc legden
akkers aan op de vruchtbare lössgrond. Daardoor vestigden zij zich in Zuid-Limburg. Zij
maakten aardewerk met opvallende bandversiering.
Grafgiften: veel archeologische vondsten worden gedaan in begraafplaatsen. In het verleden
werden vaak wapens, gereedschap en aardewerk mee gegraven. Dit wordt gezien als een
geloof in een hiernamaals.
Grottekeningen: in Spanje en Frankrijk zijn veel tekeningen van dieren in grotten gevonden.
Ze werden rond 40.000 vc door een jager-verzamelaar gemaakt. Men denkt dat deze een rol
speelden bij rituelen.
Hunebedden: deze grafkamers werden rond 3.000 vc gebouwd door de boeren van de
trechterbekercultuur. In Nederland vinden we deze begraafplaatsen vooral in Drenthe.
IJstijd: periode van extreme kou, waardoor ook in West-Europa een poolklimaat heerste. Aan
het eind van de laatste IJstijd rond 10.000 vc leefden hier rendierjagers.
Mammoet: een dichtbehaard familielid van de olifant. De laatsten stierven 4.000 jaar geleden
in Siberië. Deze dieren waren goed aangepast aan het koude klimaat tijdens de IJstijd.
Nomadische leefwijze: jagers-verzamelaars leefden als nomaden. Ze hadden geen
permanente nederzettingen en trokken van plek naar plek bij het jagen en verzamelen.
Prehistorie: de periode in het verleden waarover geen geschreven bronnen bestaan.
Archeologie is de belangrijkste wetenschap om kennis over de prehistorie te krijgen.
Rendierjagers: jager-verzamelaars die in de laatste IJstijd tot 10.000 vc in West-Europa
leefden op de toendra. Zij hielden rekening met het trekgedrag van rendieren, daarom leefden
zij als nomaden.
Toendraklimaat: een koud en droog klimaat waar de temperatuur in de korte zomer niet
boven de 10 graden komt. Daardoor ontstaat de toendra: een boomloos gebied met mossen,
grassen en dwergstruiken. Aan het eind van de IJstijd was West-Europa voor een groot deel
een toendragebied.
Trechterbekercultuur: een volk boeren dat rond 3.000 vc hunebedden bouwden. Zij graven
aardewerk in vorm van trechters aan de doden mee.
Vruchtbare halvemaan: een heuvelachtig gebied in het huidige Irak, Syrië, Turkije, Libanon
en Israël waar rond 9.000 vc de landbouw ontstond. Hier gingen boeren voor het eerst graan
telen en vee houden.
Vuursteen: een goed bewerkbare steensoort. Afgeslagen vuursteen heeft scherpe randen en
werd als mes of pijlpunt gebruikt.
, Hoofdstuk 2: tijd van de Grieken en Romeinen
Bataven: een Germaans volk dat in de Romeinse tijd het gebied langs de Rijn bewoonde. Ze
leverden veel hulpsoldaten, maar kwamen ook in opstand tegen de Romeinen.
Beschavingen: complex maatschappijen waarin mensen in steden leven en voor hun voedsel
afhankelijk zijn van de landbouw.
Democratie in Athene: een bestuursvorm waarbij de volksvergadering van burgers de
hoogste macht heeft. De Griekse stadstaat Athene werd rond 500 vc op deze wijze bestuurd.
Franken: een Germaans volk dat zich, onder druk van de Grote Volksverhuizing, rond 250
n.C. in het Romeinse gebied vestigde. Na het vertrek van de Romeinen breidden zij hun gebied
uit.
Germanen: in de Romeinse tijd verbleef deze verzameling van verschillende volken in het
noordoosten van Europa. Tijdens de Grote Volksverhuizing trokken zij het gebied van het
West-Romeinse rijk binnen.
Grote Volksverhuizing: een migratie van Germaanse volken uit het noordoosten van Europa
in de periode tussen 250 en 500. Zij trokken onder druk van de Hunnen naar het westen over
de grenzen van het West-Romeinse rijk.
Lage Landen: het gebied dat later de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden werd genoemd
en dat we nu als Nederland en België kennen.
Latijn: de taal van de Romeinen. Deze werd later ook in de Rooms-Katholieke kerk gebruikt.
Limes: de grens van het Romeinse rijk. De grens liep langs de Rijn dwars door Nederland
heen.
Mijlpalen: de Romeinen plaatsten om de mijl deze palen langs een weg. Zij graven de afstand
naar de dichtstbijzijnde hoofdplaats aan. Zij worden ten onrechte soms grenspalen genoemd.
Monotheïsme: het geloof in 1 god, zoals bij het Jodendom/ Christendom en de Islam.
Mythologie: de verhalen en denkbeelden van een cultuur over de oorsprong van de mens, de
wereld en de natuurverschijnselen. goden, halfgoden, fantasiewezens en andere zaken
speelden hierbij een rol.
Polotheïsme: het geloof in meerdere goden, zoals bij Grieken/ Romeinen en de Germanen.
Romanisering: het overnemen van de Romeinse gebruiken en gewoonten door bijvoorbeeld
Germanen.
Romeinse Rijk: het rijk ontstond vanuit Rome. Het breidde zich rond 270 vc langs de
Middellandse Zee uit. West-Europa werd rond 50 vc ook veroverd. Het rijk werd rond 400
verdeeld in West en Oost. In 475 eindige het West-Romeinse rijk door de Grote
Volksverhuizing.
Schrift op kleitabletten: de eerste schrifttekens werden rond 3.000 vc in plakken klei
geschreven en vervolgens gedroogd. Dit gebeurde in het Midden-Oosten in Mesopotamië
(Irak).
Stadstaten: deze steden ontstonden vanaf 3.000 vc in het Midden-Oosten in Mesopotamië
(Irak) en later ook in Griekenland en Italië. Het waren onafhankelijke steden die het omliggend
gebied bestuurden.
, Hoofdstuk 3: tijd van de monniken en ridders
Adel: mensen die tot de adel behoren, werden edelen genoemd. Zij hadden alle belangrijke
functies bij de oorlogvoering, het bestuur en de kerk in handen. Adeldom was erfelijk in de
Middeleeuwse standenmaatschappij.
Arabische Rijk: het islamitisch rijk dat zich rond 700 ontstond, toen vanuit Arabië een groot
gebied werd veroverd. Het rijk viel in verschillende delen uit elkaar, zoals de kalifaten van
Bagdad en Cordoba. In 1517 was vrijwel het gehele gebied veroverd door het Turkse rijk.
Duitse Rijk: zie heilige Roomse Rijk.
Edelen: mensen die tot adel behoren. Deze grondbezitters bekleedden in de Middeleeuwen
alle belangrijke functies. Adeldom was erfelijk in de steenmaatschappij.
Evangelisatie: het verspreiden van het christendom onder niet-christenen, zoals Willibrord
rond 700 deed onder de bevolking van de Lage Landen.
Frankische Rijk: dit rijk ontstond na het verdwijnen van het West-Romeinse rijk. De
Frankische koningen breidden tussen 500 en 800 hun gebied steeds verder uit. Karel de Grote
werd zelf tot keizer getroond. Hij werd hierdoor gezien als een opvolger van de keizers van het
verdwenen West-Romeinse Rijk.
Geestelijkheid: de mensen in dienst van de kerk in de middeleeuwse standenmaatschappij.
De hoogste functies (bisschop) waren voor leden van de adel. De lagere functies (priester)
waren voor de leden van de derde stand. De geestelijkheid was in tegenstelling tot de adel en
de derde stand niet erfelijk. Geestelijken konden officieel geen kinderen krijgen, aangezien zij
zich moest houden aan het celibaat (geen seks).
Heilige Roomse Rijk: dit rijk bestond van 962 tot 1806. Aan het hoofd stond een keizer die
door een groep keurvorsten werd gekozen. De keizer werd in Rome door de paus gekroond,
vandaar de naam het Roomse Rijk. Na 1100 verloor de keizer steeds meer macht en werd het
rijk een verzameling van zelfstandig gedragende vorstendommen.
Hofstelsel: een middeleeuws stelsel van agrarische zelfvoorziening. Veel boeren werden
horigen in ruil voor bescherming door hun landheer. Ze moesten op het land van hun heer
blijven wonen en mochten zonder toestemming niet verhuizen.
Horigen: een boer die door het hofstelsel gebonden was aan de grond van de landheer. Deze
bood bescherming in ruil voor werk op zijn land en het verlies van vrijheid.
Klooster: een gebouw waarin monniken of nonnen afgescheiden van de buitenwereld leefden.
Zij wijdden zich vooral aan het christelijk geloof. De kloosters bezaten vaak ook grote stukken
land.
Leenstelsel: een middeleeuwse stelsel waarbij koning (leenheer) grond in leen gaf aan een
leenman. Deze gaf in ruil militaire diensten en adviezen aan de leenheer.
Middeleeuwen: de periode tussen het einde van de Griekse-Romeinse Oudheid 500 en de
renaissance 1500.
Missionarissen: monniken die rond 700 de bewoners van het Frankische Rijk bekeerden tot
het christendom. Ze deden dit op verzoek van Frankische koningen.
Noormannen: deze zeevaarders uit Scandinavië ondernamen tussen 800 en 1000 lange
zeereizen. Zij werden gevreesd door hun rooftochten, waarbij kloosters werden leeggeroofd.
Zij zouden ook het belangrijke handelscentrum Dorestad hebben geplunderd.
Romaanse bouwstijlen: een bouwstijl waarbij veel met boogconstructies werd gewerkt. De
vroege kerkgebouwen tussen 700 en 1200 hadden merkende kleine boogramen.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller biancakoster. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.33. You're not tied to anything after your purchase.