INLEIDING
- spongieus been vormt een sponsachtig bot, bestaande uit gaatjes met beentrabekels.
- compact been bestaat uit een dikke massa waarbij we normaal wit bot zien, met
fijnere structuren daarin die enkel microscopisch te onderscheiden zijn.
- alle botstructuren zijn opgebouwd uit spongieus been en compact been.
- enchondrale botstructuren: de botstructuren ontstaan via een kraakbenig stadium.
Bindweefsel wordt eerst omgevormd tot kraakbeen en secundair omgevormd tot bot.
Perichondrale botstructuren ontstaan direct vanuit bindweefsel, zonder een
tussenstadium. Periostale beenderen bestaan uit een vlies rondom het bot, dit vlies
noemen we het periost. Dit periost heeft twee functies; enerzijds bevat het enorm veel
zenuwuiteinden en bloedvaten waarmee het van belang is van de bloedvoorziening van
de beenderen en de gevoeligheid. Het bot zelf is een vrij ongevoelige calciummassa, het
vlies er omheen is echter erg gevoelig. Een tweede belangrijke functie van het periost is
het voorzien van de diktegroei van het bot. In de lengte van de botvorming zien we
enchondrale beenvorming, in de dikte zien we periostvorming.
Sesamsbeenderen
- de sesamsbeenderen van het achterbeen zijn als volgt: het haakeentje, de patella, de
proximale sesamsbeentjes en het distale sesamsbeen (straalbeen). Sesamsbeenderen
zijn ontstaan door botvorming als gevolg van schuring tussen botten/gewrichten.
Soorten gewrichten
- een synarthrose vormt een onbeweeglijk gewricht, versmolten. Dit kan veroorzaakt
worden door een verbinding met hetzij bindweefsel, hetzij kraakbeen, hetzij door een
volledige verbening.
- een amfiarthrose vormt een weinig beweeglijk gewricht. Dit is een tussenvorm tussen
de synarthrose welke helemaal onbeweeglijk is, en het synoviaal gewricht welke veel
beweging toelaat. Een typisch voorbeeld hiervan is het ilio-sacraal gewricht of het carpo-
metacarpaal gewricht.
- een synoviaal gewricht bestaat uit een gewrichtsholte met daarin gewrichtsvocht.
- een gewricht ontstaat secundair. We starten altijd met één mesenchymmassa,
bindweefsel met daarin twee verbeningsplaatsen. Oorspronkelijk blijft tussen die twee
botten bindweefsel bestaan. Secundair zien we in dit bindweefsel gaten ontstaan,
necrose door apoptose. Zo gaat het bindweefsel verdwijnen en zien we secundair een
gewrichtsruimte ontstaan. Bij alle synoviale gewrichten komt een aantal belangrijke
structuren voor: het gewrichtskapsel, welke aan de buitenzijde bestaat uit dens
collageen bindweefsel en aan de binnenzijde wordt afgelijnd met een synoviaal vlies
dat synoviaal gewrichtsvocht aanmaakt. Dit gewrichtsvocht in de gewrichtsruimte is van
belang enerzijds om te realiseren dat de twee botstructuren goed over elkaar kunnen
wrijven, anderzijds voor voeding. De twee botstructuren worden afgelijnd door
gewrichtskraakbeen. Dit vormt een volledig gladde structuur dat ook toelaat dat de
botstructuren tov elkaar kunnen bewegen.
- LET OP: Indien door trauma of een degeneratieve ziekte het gewrichtskraakbeen los
komt, gaat dit migreren als een gewrichtsmuis. Dit voorwerp kan leiden tot irritatie van
andere structuren van het gewricht waardoor we gewrichtsontsteking zien ofwel
overmatige productie van gewrichtsvocht. We spreken van OCD (osteochondrosis
disecans) wanneer het gewrichtskraakbeen loskomt. Het gaat hier vaak om het loskomen
van het gewrichtskraakbeen, en een stukje bot wat daarin wordt meegenomen.
BEENDERSTRUCTUREN VOORSTE LIDMAAT
,Algemeen beeld
- het voorste lidmaat bestaat allereerst uit de schoudergordel, gevormd door de scapula.
De clavicula (sleutelbeen) is bij de huisdieren niet aanwezig: bij de carnivoren zien we
nog een rudimentair beentje als overblijfsel zonder functie, bij de grote huisdieren vinden
we slechts een bindweefselstrook terug. het coracoïd maakt ook deel uit van de
schoudergordel maar ook deze is verdwenen. Bij de klassieke huisdieren vinden we alleen
nog een beenderig uitsteeksel terug: de processus coracoïdeus. Het coracoïd vormt bij
lagere vertebaten een beenderige verbinding tussen het sleutelbeen en het sternum.
- de ledematen zijn links en rechts met de wervelkolom verbonden door middel van
spierweefsel. De verbinding tussen het schouderblad en de wervelkolom noemen we een
synsarcose (verbinding door spieren). De overgang van het schouderblad naar de
humerus vormt het schoudergewricht. Dit vormt een diarthrose, een echt synoviaal
gewricht. Klinische aandoeningen omtrent het schoudergewricht zullen zorgen voor
manken.
- het ellebooggewricht vormt een samengesteld gewricht tussen enerzijds de humerus
en anderzijds de radius en ulna. Ook de carpus vormt een samengesteld gewricht.
- de meeste huisdieren zijn unguligraad: gaan lopen op de nagels. Bij het paard is dit
de hoef. Voor de runderen zijn dit de klauwbeenderen. Het varken is ook unguligraad:
steunt ook op twee klauwen. Het varken heeft echter wel vier tenen, maar enkel de
voorste twee steunen op de grond. Verder heeft het varken een zeer sterk uitgesproken
ulna: dit vormt bij deze diersoort het zwaarste bot van de onderarm. Kleine huisdieren
steunen op de tenen zelf en zijn daarmee digitigraad.
- het kogelgewricht wordt gevormd tussen het metacarpaalbeen en het eerste phalanx
(kootbeen). Het kroongewricht wordt gevormd tussen de eerste phalanx (kootbeen) en
de tweede phalanx (kroonbeen). Het hoefgewricht wordt gevormd tussen de tweede
phalanx (kroonbeen) en derde phalanx (hoefbeen).
- het schoudergewricht wordt bij grote huisdieren de boeg genoemd. Bij kleine
huisdieren noemen we dit gewoon het schoudergewricht.
Scapula
- bovenaan het schouderblad zien we een sikkel op het blad, dit noemen we het
cartilago scapulae. dit is een vergroting van het schouderblad en is van belang als
schokdemper.
- de dorsale rand van de scapula wordt de margo dorsalis genoemd. Hier bevindt zich
de cartilago scapulae (19). De volledige craniale zijde noemen we de margo cranialis
(10) en de hoek craniaal aan de dorsale zijde van het schouderblad noemen we de
angulus cranialis (13). volgens hetzelfde patroon zien we caudaal de margo caudalis
(9) en de angulus caudalis (11).
- de kam die we vinden op de facies lateralis op het schouderblad noemen we de spina
scapula (2A). deze komt voor bij alle huisdieren. Het is een belangrijke beenstructuur:
gaat twee spieren van elkaar scheiden. Door deze kam onstaat er zowel voor- als achter
de kam een put: de fossa supraspinata (4) aan de craniale zijde en de fossa
infraspinata (4) aan de caudale zijde. In de fossa supraspinata ligt de musculus
supraspinatus, in de fossa infraspinata ligt de musculus infraspinatus. Dit zijn belangrijke
spieren voor het schoudergewricht.
- de hals van het schouderblad noemen we het collum scapulae. dit is een inkeping
waar het schouderblad smaller wordt.
- op het terminale einde van het schouderblad zien we enerzijds een verbreding,
anderzijds een uitholling. Deze holte dient ervoor om het caput humerus op te vangen.
Deze ruimte waar het caput humerus in past, om het schoudergewricht te vormen,
noemen we de cavitas glenoïdalis (14). Boven de cavitas glenoïdalis vinden we een
tuberkel: dit is het tuberculum supraglenoïdale (17). Deze is belangrijk voor de
proximale aanhechting van de bicepspees. De cavitas glenoïdalis ligt caudaal, het
tuberculum supraglenoïdale ligt craniaal. Ook caudaal vinden we nog een kleiner tuberkel
,terug, dit is het tuberculum infraglenoïdale. Deze is terug te vinden aan de caudaal-
mediale zijde van het schouderblad.
- de mediale zijde van het schouderblad noemen we de facies costalis (ribbenzijde). We
kunnen hier ook het cartilago scapulae, de angulus cranialis en caudalis en daarbij de
margo caudalis en margo caudalis herkennen. ook het collum scapulae is duidelijk.
Distaal komen we bij de differentiatie: hier zien we weer de cavitas glenoïdalis aan de
caudale zijde en het tuberculum supraglenoïdale ligt weer craniaal. Ter hoogte van het
tuberculum supraglenoïdale vinden we nog een bijkomend uitsteekseltje distocraniaal
aan de mediale zijde van het schouderblad: dit is de processus coracoïdeus. Aan de
onderzijde van het schouderblad zien we echter maar een lichte uitholling (en geen kam):
we noemen deze de fossa subscapularis (3). Deze put dient voor de aanhechting van
de musculus subscapularis. Proximaal vinden we beiderzijds van de fossa subscapularis
ruwe verhevenheden: deze dienen voor de aanhechting van de musculus serratus en
worden de facies serrata (1) genoemd vanwege de tandvormige uitzichten.
- op het proximaal eerste derde deel van de spina scapulae vinden we een verdikking:
tuber spina scapulae (2A). deze komt alleen voor bij het paard: de spina scapula gaat
bij het paard verder mooi over in het collum van het schouderblad. Bij het rund zien we
een uitsteeksel op het einde (zie verder).
Scapula Rund
- een eerste differentiatiepunt tussen de scapula va het rund en van het paard is de
afstand tussen de spina scapula en de margo caudalis: de fossa infraspinata is veel
groter bij het rund dan bij het paard. Bij het paard is de fossa infraspinata ongeveer twee
keer zo breed als de fossa supraspinata. Bij het rund is de fossa infraspinata echter drie
keer zo groot als de fossa supraspinata.
- het rund draagt ook op het terminale uiteinde van de spina scapulae een extra
beenknobbel: dit noemen we het acromiom. Dit komt niet voor bij het paard.
- de facies serrata welke bij het paard eerder driehoekig zijn, zijn bij het rund meer
vierhoekig.
Scapula carnivoren
- de hond heeft ook een zeer duidelijk acromiom: echter noemen we deze bij de
carnivoren de processus hamatus. We noemen deze anders omdat we bij een aantal
carnivoren, waartoe ook de kat behoort, een bijkomend uitsteeksel vinden op acromiom
(proc. haamatus). Deze noemen we de processus suprahamatus.
Humerus
- de humerus bestaat uit een caput humeri (21) proximaal. Dit caput humeri vormt een
gladde structuur en wordt met gewrichtskraakbeen bedekt, om een gewricht te vormen
met de cavitas glenoïdalis van de scapula. dit moet volledig glad zijn: als dit niet zo is
zien we schuring ontstaan tussen de twee botten ten opzichte van elkaar.
- de proximale epifyse wordt omgevormd naar bij het paard drie duidelijke kammen:
hierdoor spreken we van de tuberculum majus (23) en de tuberculum minus (26). Dit
vinden we ook terug bij de carnivoren. Bij de grote huisdieren vinden we daartussen nog
een derde tuberkel: het tuberculum intermedius (29). Tussen de verschillende
tuberculi vinden we steeds een sulcus intertubercularis. Deze dienen voor het
passeren van belangrijke pezen van spieren. Zowel de tuberculum majus als minus zijn
opgedeeld in een craniaal en een caudaal gedeelte bij de grote huisdieren. Bij de kleine
huisdieren zien we dat alleen de tuberculum majus is opgedeeld.
- vanuit de tubercula gaan er kammen naar distaal groeien: we noemen deze de crista
tuberculi majoris (25) en de crista tuberculi minoris (28). De crista tuberculi majoris
loopt over in de tuberositas deltoïdea (38) welke zich dus aan dezelfde zijde bevindt
als de tuberculum majus. Deze tuberositas deltoïdea gaat worden verdergezet in een
andere beenkam: de crista humeri (37). Deze beekam verzorgt de aflijning voor een
groeve: de sulcus m. brachialis (39).
- de laterale zijde van de humerus wordt afgegrensd door ook een beenkam: de crista
supracondyllaris lateralis (41). Deze bevindt zich boven de laterale condyl.
- aan de zijde van de tuberculum minus vinden we ook een verhevenheid: dit is de
tuberositas teres major (40).
- de distale epifyse van de humerus gaat zich omvormen om een gewricht te vormen met
de radius en de ulna: er worden condyllen gevormd (verdikkingen) en op die verdikkingen
zien we bijkomende verdikkingen staan, epicondyllen. We maken onderscheid tussen de
epicondyllus lateralis (49) en de epicondyllus medialis (48). De laterale epicondyl
gaat de strekknobbel vormen, de mediale epicondyl gaat de buigknobbel vormen: voor
de aanhechting van de strekkers en buigers van de spieren. Bij de overgang van het
corpus naar de condyllen vinden we op de distale epifyse een put terug aan de craniale
zijde: de fossa radialis. aan de caudale zijde zien we een put die een stuk dieper is: de
fossa olecrani. Bij de hond gaat het septum tussen de fossa radialis en de fossa olecrani
doorbreken waardoor we spreken van het foramen supratrochleare. Dit is een gat in
het septum tussen de beide fossa ter hoogte van de distale epifyse van de humerus
welke een trochlea vormt. De volledige structuur van de condyllen aan de distale epifyse
wordt de trochlea humeri genoemd.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller merelhogervorst. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $13.24. You're not tied to anything after your purchase.