Deelgebieden psychologie:
- Klinisch psycholoog: diagnosticeren en behandelen van mensen met mentale
en gedragsproblemen.
Bijvoorbeeld: relatieproblemen, depressies, angststoornissen en psychosen.
Werken zelfstandig, of verbonden aan onderzoeks- en behandelinstituten.
- Ontwikkelingspsycholoog: bestudering van de lichamelijke en geestelijke
ontwikkeling van mensen vanaf de geboorte tot en met de ouderdom. Welke
ontwikkelingspatronen zijn er op verschillende gebieden, zoals de motorische
ontwikkeling, de taal ontwikkeling, ontwikkeling in het denken, de intellectuele
ontwikkeling en de morele ontwikkeling. Hierbij kunnen afwijkingen in de
ontwikkeling worden vastgesteld.
- Sociaal psycholoog: richten zich op de manier waarop de sociale omgeving
van invloed is op het denken, voelen en handelen van de mens. Sociale
omgeving kan zijn: mensen waarmee iemand intensief te maken heeft bv:
ouders, leraren, vrienden, klasgenoten, collega’s. Maar ook met mensen die op
de achtergrond een rol spelen zoals: buurtgenoten, mensen van een vereniging
of kerk, of voorbeeldfiguren van tv. Een sociaal psycholoog bestudeerd mensen in
groepen, om te kijken of groepsleden elkaar beïnvloeden en welke
samenwerkingspatronen er ontstaan. Ook kijken ze naar de manier waarop
mensen elkaar waarnemen en beoordelen en hoe relaties tussen mensen zich
ontwikkelen.
- Arbeids-en organisatiepsycholoog: houden zich bezig met het gedrag van
mensen in organisaties en hoe dit gedrag wordt beïnvloed door kenmerken van
het werk en de werksituatie. Belangrijke thema’s: leiderschap,
personeelsselectie, arbeidstevredenheid, inzet en motivatie, kwaliteit van het
werk en arbeidsprestatie. De kennis die hieruit naar voren komt kan gebruikt
worden om tot een optimale afstemming te komen tussen de mogelijkheden en
wensen van medewerkers en de manier waarop de organisatie in ingericht.
- Testpsycholoog: onderzoeken en beschrijven van de kenmerken,
mogelijkheden en voorkeuren van mensen. Bijvoorbeeld: iemands intelligentie,
persoonskenmerken, voorkeuren en mogelijkheden. Op grond hiervan kan
bijvoorbeeld een voorspelling worden gedaan over succes in een beroep of
opleiding.
- Functieleerpsycholoog: onderzoeken de psychologische functies van de
mens, zoals denken, voelen, bewegen, waarnemen, leren, geheugen en
aandacht. Hierbij gaat het om de vastlegging van precieze werking van deze
functies en om de omstandigheden die daarop van invloed zijn.
- Gezondheidspsycholoog: onderzoeken de relatie tussen omstandigheden en
gedragingen en de geestelijke en lichamelijke gezondheid van mensen. Ze gaan
op zoek naar ziekmakende of gezond houdende factoren. Zo worden er wel
relaties gelegd tussen bijvoorbeeld: voeding en gezondheid of tussen sporten en
gezondheid.
Hiernaast zijn er nog: school- of onderwijspsychologen,
omgevingspsychologen, sportpsychologen, godsdienstpsychologen, interculturele
psychologen en neuropsychologen.
Doelen van onderzoek:
- Classificeren: categorie of type persoon. Vaststellen van de aard van de
,gedragingen, opvattingen en houdingen, iemands mogelijkheden, iemands
karakter en iemands stoornis.
- Verklaren: Waardoor komt het. Achterhalen van de oorzaak van het gedrag.
- Voorspellen: Wanneer de oorzaak is vastgesteld, is het ook in bepaalde mate
mogelijk gedrag te voorspellen.
- Hypothese: Veronderstelling over de samenhang tussen bepaalde
verschijnselen en kan bijvoorbeeld zijn: naarmate mensen meer sporten zullen ze
minder gezondheidsklachten hebben. Het wordt afgeleid uit de kennis die is
verzameld over de relatie tussen sporten en gezondheid.
- Experiment: Vaststellen van de invloed van een bepaalde situatie op het gedrag
van mensen. In verschillende situaties plaatsen, er wordt gekeken of dat ook tot
verschillend gedrag leidt.
- Vaststellen van effecten van ingrepen: Er kan bijvoorbeeld worden nagegaan of
de specifieke behandeling op school van ADHD- kinderen leidt tot minder
aandachtstekort en daarmee tot betere prestaties.
Figuur doelen van onderzoek:
Verklaren, Beschrijven, Voorspellen, Effecten van ingrepen bepalen.
Methoden van onderzoek:
Triangulatie: het gebruik maken van verschillende methoden om een geval te
onderzoeken.
Observatie: Hiermee kun je een beeld krijgen van gedragingen die mensen
vertonen in uiteenlopende situaties. In de meeste gevallen is er sprake van
systematische observatie. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een
observatieschema. Hier staat in naar welke verschijnselen gekeken wordt en hoe
die worden gescoord. Opletten: mensen kunnen zich geobserveerd voelen en
daardoor niet hun natuurlijk gedrag vertonen. Om dit te vermijden wordt er wel
eens een one-way screen gebruikt, de observator kan hiermee naar binnen
kijken, zonder zelf gezien te worden.
Interview: Je wordt hierbij ondervraagd. Er kunnen open en gesloten vragen
gesteld worden. Bij een openvraag bepaalt de ondervraagde zelf wat voor soort
antwoord hij geeft. Bij openvragen kun je ook goed doorvragen: hoe ervaar je de
situatie? Oke, en hoe voel je je daarbij?
Bij gesloten vragen kan de ondervraagde alleen kiezen uit een aantal
antwoorden. Dit kan zijn: ja of nee. Of bijvoorbeeld de keuze: Wat vind je
lekkerder: pindakaas, chocopasta of hagelslag.
Bij interviewen gaat het ook om wensen, opvattingen, voorkeuren, houdingen en
gevoelens. Het is bijvoorbeeld te achterhalen hoe iemand denkt over zaken als
politiek, oorlog, normen en waarden, veiligheid, opvoeding en onderwijs. Als het
gaat om vaststellingen van meningen en voorkeuren, wordt het ook wel een
opiniepeiling genoemd.
Steekproef: hoe groter de steekproef is, hoe betrouwbaarder beeld ze geven
van de gehele bevolking. Als er een kleine steekproef is, bijvoorbeeld van 500
mensen. De steekproef is klein, dus er zal dan een foutenmarge moeten worden
aangegeven. De uitkomst van het onderzoek zal moeten aangeven dat er een
foutenmarge van 3% naar beneden en naar boven is.
, Vragenlijsten: grootschalig onderzoek, kan gedaan worden met vragenlijsten.
Deze kunnen open en gesloten vragen bevatten. Wordt veel toegepast in de
arbeids- en organisatiepsychologie.
Tests: Hiermee worden eigenschappen vastgesteld. Bijvoorbeeld het IQ, een
precisietest, schoolvorderingentest, snelheidstest, een sporttest of een
beroepentest. Alleen de score zegt niet alles, het hangt ook af van de motivatie
van iemand. Wanneer je een IQ hebt van 130, ben je wel slim, maar wanneer je
niet gemotiveerd bent er iets mee te doen, zegt zo’n IQ test weinig.
Fysiologische metingen: hierbij worden zaken gemeten als hersengolven,
activiteiten van diverse delen van de hersenen, de reactie van de huid op
emoties, de overdracht van signalen tussen zenuwen en de productie van
verschillende hormonen.
Documentstudie: hierbij wordt gebruik gemaakt van geschreven bronnen over
een persoon of situatie. Bestaande dossiers met informatie worden gebruikt als
aanvullende bron van informatie.
Vormen van onderzoek:
- Gevalsstudie: een diepgaande bestudering van een persoon (groep,
organisatie).
- Survey-onderzoek: grote aantallen personen worden ondervraagd met
vragenlijsten, waarbij wordt nagegaan of er een samenhang is tussen bepaalde
factoren, bijvoorbeeld tussen de aard van het werk en arbeidstevredenheid. Dit
wordt meestal uitgedrukt in een correlatie, die een maat aangeeft voor de sterkte
van de samenhang. Als er een positieve samenhang is, dan komt er uit
onderzoek een positieve r-waarde, dit betekent dat als de ene factor (lengte)
toeneemt, de andere factor (gewicht) ook toeneemt.
Als er een negatieve r-waarde wordt gevonden dan betekent dit: als de ene factor
toeneemt ( sociale steun van collega’s.) de andere factor afneemt. ( stress op het
werk )
Experiment zoals boven aangegeven voldoet aan de volgende kenmerken:
- een voormeting en een nameting
- een zodanige toewijzing van de leerlingen in de verschillende klassen dat die
leerlingen, qua leeftijd, prestaties en sekse in elke conditie gelijk verdeeld zijn.
- een zodanige toewijzing van leerkrachten over de verschillende condities, dat
de kans klein is dat in de ene conditie meer leerkrachten zitten die bekwaam zijn
dan in de andere.
Dit noem je randomisering. toewijzing van leerlingen en leerkrachten aan
condities.
Causaliteit: een uitspraak over de oorzaak van gedrag is pas vast te stellen door
een experiment.
Oorzaken van gedrag:
Biologische oorzaak: alle gedragingen en gevoelens worden beïnvloed of
gestuurd door het centrale zenuwstelsel, dat bestaat uit de hersenen en de
ruggenmerg.
Storingen kunnen optreden door beschadigingen of afwijkingen in de hersenen.
Beschadigingen in de frontale hersenen veroorzaken bijvoorbeeld agressief
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller suusziej. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.85. You're not tied to anything after your purchase.