Samenvatting 'Onderwijskunde als Ontwerpwetenschap' - Valcke - Thema 3,4,5 en 7
17 views 0 purchase
Course
Inleiding Onderwijswetenschappen (200300179)
Institution
Universiteit Utrecht (UU)
Book
Onderwijskunde als ontwerpwetenschap: Deel 1 en 2
In dit document vind je een samenvatting van thema's 3, 4, 5 en 7 van het boek 'Onderwijskunde als Ontwerpwetenschap' door Martin Valcke. ISBN: 978-94-6344-817-8 (2018)
Onderwijskunde als
ontwerpwetenschap - Valcke (2018)
Thema’s 3, 4, 5 en 7
T3: Van een behavioristische visie op leren naar
het ontwerpen van instructie
Het Behaviorisme
Associationisme
Het behaviorisme staat in sterk verband met de associatieleer (associationisme).
Associatie is “een verbinding tussen twee ‘psychische inhouden” (Valcke, 2018). De
associatieleer gaat ervan uit dat iemand iets kan leren door te associëren. De associatieleer
kent 3 wetten:
1. Contiguïteit: ‘wanneer twee gevoelens, waarnemingen en/of voorstellingen A en B
in ruim en/of tijd gelijktijdig voorkomen, dan zal na een tijd A automatisch B
oproepen’ (bijv. heerlijk helder heineken);
2. Gelijkheid: wanneer twee gevoelens, waarnemingen en/of voorstellingen A en B
zeer sterk op elkaar gelijken, dan vormen ze snel een associatiepaar’ (bijv.
huis/woning);
3. Contrasten: ‘wanneer A en B extreem van elkaar verschillen, vormen ze snel een
asociatiepaar’ (bijv. zwart-wit).
Het associationisme is gegroeid vanuit een filosofische reflectie en mist daarmee een
theoretische basis. Er werd geen empirisch onderzocht verricht. Toch wordt associationisme
wel gebruikt in wetenschappelijke onderzoeken om leerprocessen te kunnen verklaren. Uit
een onderzoek naar het leren van woorden door baby’s (Golinkoff & Hirsh-Pasek, 2006)
blijkt dat associatie hierin een grote rol speelt, maar Fitneva en Christiansen (2017) tonen
aan dat voor het echt verbreden van de woordenschat effectieve processing nodig is,
waarbij associatie tekort schiet.
Hermann Ebbinghaus
Ebbinghaus was een van de eerste
onderzoekers die wel empirisch aan de
slag ging. Door middel van experimenten
observeerde hij alleen de uiterlijk
waarneembare processen (in tegenstelling
tot de cognitivisten). Hierbij kwam hij tot de
volgende Ebbinghausprincipes:
- Let op de betekenis van wat
geleerd moet worden;
- Herhaal hardop datgene wat je wil
memoriseren, of gebruik visuele voorstellingen;
Louise Beuze - Inleiding onderwijswetenschappen - UU 2021-2022
1
, - Zorg voor een goede planning van het memoriseren, spreid dit handig in tijd;
- Herhaal liever vier tot vijf keer iets gedurende een korte periode van tien minuten in
plaats van het herhalen door te zetten gedurende één uur.
Ebbinghaus deed ook onderzoek naar de vergeetcurve: hierin wordt vergeten uitgedrukt als
functie over de tijd heen. Door dit onderzoek kwam Ebbinghaus op het principe van
overleren: het vaker leren dan nodig is, gespreid over de tijd, zodat de vergeetcurve minder
steil naar beneden loopt. Daarnaast is het geven van betekenis aan kennis ook een manier
om de vergeetcurve minder steil te laten lopen. Dit zijn dus twee manieren om de kwaliteit
van het geheugen te verbeteren.
Twitmeyer
Twitmeyer ontdekte (per ongeluk) tijdens zijn onderzoek de klassieke conditionering: het
combineren en verbinden van twee stimuli, waarbij er eersts sprake is van een
ongecoditioneerde respons en na stimulus substitutie een geconditioneerde respons
(S-R-keten). Zijn onderzoek werd echter niet als relevant beschouwd en daarom niet
gepubliceerd.
Stimulus-substitutie: een neutrale stimulus (belletje) wordt vaak genoeg gekoppeld aan de
natuurlijke stimulus (tik hamer), waardoor alleen de neutrale stimulus voldoende wordt om
de respons op te vragen. Dit wordt dan een geconditioneerde respons genoemd.
Ongeconditioneerde stimulus (UCS): stimulus die van nature automatisch een respons
oproept (tik met hamer)
Ongeconditioneerde respons (UCR): de niet geleerde respons als reactie op
ongeconditioneerde stimulus (reflex van kniepees)
Geconditioneerde stimulus (CS): een voorheen neutrale stimulus, die door associatie met
de UCS, een geconditioneerde respons oproept (horen van het belletje)
Geconditioneerde respons (CR): aangeleerde respons als reactie op een voorheen
neutrale stimulus (reflex van kniepees).
→ het verschil tussen de UCR en de CR is dus waarop de respons volgt, de UCS of CS. Het
gedrag is hetzelfde.
Pavlov
Pavlov werd als uitvinder van de klassieke conditionering beschouwd toen hij ook, per
toeval, op de klassieke conditionering stuitte. Het werd de ‘Pavlov-reflex’ genoemd.
Operante conditionering: gericht op de gevolgen/consequenties van de respons. De
omgeving controleert of beïnvloedt, via bekrachtigers, de frequentie van het optreden van
gedrag.
Louise Beuze - Inleiding onderwijswetenschappen - UU 2021-2022
2
,Thorndike
Thorndike werkte het associationisme uit tot empirisch onderbouwde aanpak en noemde het
het connectionisme. Thorndike schreef vier connectiewetten:
1. Law of effect: wat volgt op een uitgelokt gedrag, heeft een effect op de mate waarin
er een connectie ontstaat tussen de stimulus en de respons (positieve reactie =
sterke connectie, negatieve reactie = zwakke connectie);
2. Law of readiness: wanneer lerenden klaar zijn om iets nieuws te verwerven, dan
zullen ze gemakkelijker nieuwe inhouden oppikken (de mate waarin S-R-ketens
opgepikt worden);
3. Law of exercise: hoe meer de relatie tussen stimulus en respons wordt herhaald,
hoe sterker de relatie wordt, en vice versa (law of use / law of disuse);
4. Associative shifting: reacties op een bepaalde stimulus kunnen, indien voldoende
herhaald, ook volgen op andere stimuli, wanneer deze maar in kleine mate van
oorspronkelijke stimuli verschillen (bijv. van opp. vierkant berekenen naar driehoek).
Op basis van deze vier connectiewetten kan vanuit het behaviorisme gesteld worden dat
positief bekrachtigen van groot belang is in de context van straffen en belonen.
Skinner
Waar de voorlopers van Skinner zich bezighielden met de klassieke conditionering, ging
Skinner verder met de operante conditionering. De klassieke conditionering ging uit van
manipulatie van stimuli en onwillekeurige responsen, waarbij respons verschuiving optrad.
Bij de operante conditionering gaat het om de manipulatie van de bekrachtiging en de
gewilde respons.
Skinner (1968) definieert ‘leren’ als “het ontstaan van een observeerbare
gedragsverandering”. Het interne proces binnen de hersenen wordt gezien als een
black-box, iets onwaarneembaars wat daarmee niet wetenschappelijk te bestuderen is.
Daarom staat bij Skinner vooral de consequentie van de respons centraal, ook wel
‘reinforcer’ of ‘bekrachtiger’. Deze consequentie is dan bijv. een waarneembare
gedragsverandering, voor Skinner het teken dat iemand iets leert. De bekrachtiging is bijv.
waardering van de instructieverantwoordelijke. Skinner legt dit verder uit via ‘operant leren’:
hierbij wordt gemeten hoe vaak de gedragsverandering optreedt. De bekrachtiging is
contingent als deze na een juiste respons volgt (contingentieprincipe).
Deze bekrachtigers kunnen positief of negatief zijn, en van materiële (extrinsieke) of
intrinsieke aard zijn. Skinner concludeert dat positieve bekrachtiging het belangrijkst is.
Straffen helpt niet om het goede gedrag aan te leren. Het weglaten van positieve
bekrachtigers leidt tot een afname van minder gewenst gedrag, ook wel extinctie genoemd.
Toenemen van gedrag =
reinforcement
Afnemen van gedrag =
punishment
Positief = aanbieden van
stimulus
Negatief = verwijderen van
de stimulus
Louise Beuze - Inleiding onderwijswetenschappen - UU 2021-2022
3
, Positieve reinforcement: toenemen van gedrag + aanbieden van stimulus = een sticker in
je schrift.
Positieve punishment: afnemen van gedrag + aanbieden van stimulus = strafwerk als je te
laat komt / de klas uit sturen.
Negatieve reinforcement: toenemen van gedrag + verwijderen van (vervelende) stimulus =
geen huiswerk als je oplet / eerder naar huis.
Negatieve punishment: afnemen van gedrag + verwijderen van stimulus = doorwerken in
de pauze/geen zakgeld als je ruzie maakt.
Om gewenst gedrag uit te lokken beschrijft Skinner de operante conditionering. Dit begint
bij ‘prompting’: het voordoen, beschrijven van het gewenste gedrag. Dit is het geven van
hints over wat gewenst gedrag is, met gebruik van een antecedent (bijv. ‘hand opsteken).
Alleen gedrag wat aansluit op het antecedent kan bekrachtigd worden. Prompting mag
alleen voorkomen als de lerende zelf iets heeft geprobeerd, om afhankelijkheid van prompts
te voorkomen.
Bij ‘chaining’ wordt de gedragsketen expliciet uitgelegd door de instructieverantwoordelijke.
Iedere deelstap wordt uitvoerig beschreven, en bij iedere deelstap is er een mogelijkheid tot
bekrachtiging. Hierdoor wordt de verwachting van lerenden duidelijk.
‘Shaping’ of de successieve approximatie houdt in dat ieder gedrag wat al in de richting
gaat van het gewenste, onmiddellijk positief bekrachtigd wordt. Hiermee wordt het gedrag
ook in deelstappen opgedeeld, samen te vatten in een bekrachtigingsschema of ‘schedule
of reinforcement’.
Binnen de instructie moet het bekrachtigen systematisch en consequent, ofwel contingent,
verlopen volgens Skinner. Ieder gewenst gedrag moet bekrachtigd worden. Om de
contingencies of reinforcement te operationaliseren zijn de volgende dingen nodig:
- een situatie waarin het gedrag zich kan voordoen;
- het gedrag zelf;
- het plannen van consequenties bij het gedrag (bekrachtigers).
Bij het ontwerpen van instructie is het volgens Skinner van belang dat het programma wordt
opgedeeld in kleine delen, waarbij ieder deel tot een positieve bevestiging kan leiden en het
leren van het volgende onderdeel makkelijker maakt. Hiertoe hebben enkele auteurs een
procedure opgesteld:
1. Omschrijf zo exact mogelijk het gewenste eindgedrag;
2. Observeer het startgedrag van elke individuele lerende;
3. Werk een opeenvolgende rij van deelgedrag uit voor elke individuele lerende;
4. Leid de lerende, eventueel via antecedenten, door de sequens van gedragingen;
5. Geef de lerende altijd snel feedback over de mate waarin het leren correct is;
6. Controleer op het einde van het leerproces of het nagestreefde leerdoel is bereikt.
Hier voegt Skinner aan toe dat de verwachtingen duidelijk moeten zijn, de
basisvaardigheden niet vergeten moeten worden, er rekening gehouden moet worden met
ieders tempo en dat de leerstof geprogrammeerd moeten worden. Dit vraagt dus om veel
planning en een individuele aanpak.
Van leren naar instructie op basis van het behaviorisme
Louise Beuze - Inleiding onderwijswetenschappen - UU 2021-2022
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller LouiseB. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.07. You're not tied to anything after your purchase.