korte samenvatting over de hoofstukken 4, 17 t/m 21 uit het basisboek bedrijfseconomie voor het vak Financial Accounting. Ook zijn er bij enkele voorbeelden opgenomen bij bepaalde onderwerpen.
Vaste activa → bewijzen gedurende langere tijd, meer dan 1 jaar, hun diensten aan een
onderneming.
Vlottende activa → ontstaan en gaan teniet binnen 1 jaar.
Financiering kan worden gescheiden door vreemd en eigen vermogen. Eigen vermogen wordt door
de eigenaren van de onderneming ter beschikking gesteld. Bijvoorbeeld spaargeld dat door startende
ondernemer voor de zaak wordt gebruikt. Vreemd vermogen is ter beschikking gesteld door
schuldeisers, het is vaak tijdelijk. Denk bijvoorbeeld aan een lening bij een bank(hieraan zit vaak een
vaste rente vast). Vreemd vermogen wordt ook wel geschetst al risicomijdend vermogen, eigen
vermogen is dus risicodragend.
De balans kan in 2 vormen worden opgesteld, namelijk:
- Scontrovorm: ook wel T-vorm, met aan linkerzijde debet(investeringen) en aan rechterzijde
credit(financiering).
- Staffelvorm: ook wel verticale vorm, activa en vermogen wordt onder elkaar geplaatst.
Balans moet in evenwicht zijn, want elke geïnvesteerde euro moet op 1 of andere wijze gefinancierd
zijn.
De winst kan worden berekend, door te kijken wat de toename is van het eigen vermogen van de
afgelopen periode. Je maakt dus een begin- en eindbalans op, de winst/verlies is dan het verschil
tussen eigen vermogen op beginbalans en eindbalans.
Een kosten en opbrengstoverzicht wordt de resultatenrekening genoemd. Je kunt dan de winst
nader analyseren. De opbrengsten worden genomen in periode waarin onderneming prestaties
heeft verricht, ongeacht of deze prestaties ook al betaling in de betreffende periode hebben geleid.
De kosten zijn eveneens niet automatisch gelijk aan de uitgaven. Afschrijving komt ook op de
resultatenbegroting te staan. Aflossing op vreemd vermogen wordt niet in de resultatenbegroting
opgenomen.
Dus kort gezegd de winst, opbrengsten – kosten, is niet hetzelfde als de mutatie geldmiddelen,
ontvangsten – uitgaven.
De volgende 3 factoren kunnen zorgen voor verschillen tussen kasmutatie en winst:
De waardedaling van het actief als gevolg van het gebruik wordt in de vorm van afschrijvingen als
kosten geboekt op de resultatenrekening. Dit zijn dus afschrijvingen.
Voorzieningen dienen gevormd te worden in geval van mogelijke toekomstige verplichtingen die zich
als gevolg van de bedrijfsuitoefening in het afgelopen jaar kunnen voordoen. Vormen van een
voorziening worden kosten in resultatenrekening opgenomen nadat eventuele betaling plaatsvindt.
Creative accounting houdt in dat in de externe verslaggeving kan de neiging bestaan om de positie
van de onderneming rooskleuriger voor te stellen dan zij in werkelijkheid is. Voorzieningen zij bij
uitstek geschikt om daarvoor misbruikt te worden.
, In het voorgaande is steeds gesteld dat winst over periode gelijk is aan toename eigen vermogen. Dit
hoef niet altijd zo te zijn, want als door eigenaar van onderneming geld wordt ingebracht of aan
onderneming wordt onttrokken heeft het geen invloed op de winst!
Privéstortingen en -onttrekkingen worden dus niet weergegeven op de resultatenrekening, want ze
vloeien niet voort uit bedrijfsactiviteiten.
Bij bv/nv behoren stortingen van aandeelhouders bij uitgifte aandelen niet tot winst en
winstuitkeringen behoren niet tot de kosten.
Lineaire afschrijving → elk jaar het zelfde bedrag afgeschreven.
Voorbeeld: machine van 400.000 euro met restwaarde 40.000 euro, wordt 10 jaar gebruikt. Hoeveel
wordt er per jaar afgeschreven?
400.000 – 40.000 = 360.000/10 = 36.000 euro per jaar afschrijving.
Degressieve afschrijving → wordt gebruikt wanneer productiemiddel in eerste jaren meer prestaties
levert dan in latere jaren. Eerste afschrijvingen zijn dus hoger als latere afschrijvingen.
Er zijn 2 soorten degressieve afschrijvingen:
- Sum-of-the-years-digitsmethode: jaarlijkse afschrijving wordt bepaald door afnemende
wegingsfactor, de resterende levensduur in jaren.
Voorbeeld: machine 400.000 euro, restwaarde 40.000 en levensduur is 5 jaar. Hoeveel wordt
er elk jaar afgeschreven?
400.000 – 40.000 = 360.000 euro
Jaar 1 → wegingsfactor 5, dus jaarlijkse afschrijving 5/15 x 360.000 = 120.000 euro
Jaar 2 → wegingsfactor 4, dus jaarlijkse afschrijving 4/15 x 360.000 = 96.000 euro
Jaar 3 → wegingsfactor 3, dus jaarlijkse afschrijving 3/15 x 360.000 = 72.000 euro
Jaar 4 → wegingsfactor 2, dus jaarlijkse afschrijving 2/15 x 360.000 = 48.000 euro
Jaar 5 → wegingsfactor 1, dus jaarlijkse afschrijving 1/15 x 360.000 = 24.000 euro
Dus alle wegingsfactoren, zijn het tegengestelde van het jaar. Dus jaar 1 heeft wegingsfactor
van 5 en jaar 5 heeft wegingsfactor van 1. Alle wegingsfactoren bij elkaar op tellen, je krijgt
15.
Vervolgens deel je dus de wegingsfactor, die bij dat jaar hoort, door het totaal van alle
wegingsfactoren. Dus bijvoorbeeld in jaar 1 5/15 en in jaar 5 1/15. De uitkomst hiervan doe
je x (waarde machine – restwaarde). De uitkomst is de jaarlijkse afschrijving.
- Boekwaardemethode: er wordt een vast percentage van de boekwaarde wordt
afgeschreven. Boekwaarde is waarde na aftrek van afschrijvingen die in eerdere jaren
gepleegd zijn. Meestal is dit het dubbele aantal dat bij lineaire afschrijving wordt gebruikt.
Voorbeeld: machine 400.000 euro, restwaarde 40.000 euro, levensduur 5 jaren. Hoeveel
wordt er afgeschreven per jaar?
Bij lineaire afschrijving wordt er 72.000 euro per jaar afgeschreven. Je berekent nu hoeveel
procent 72.000 is van 400.000. Dat is dus 18%, dit doe je x2 = 36%. Het gaat dus als volgt
Aanschafprijs 400.000 euro.
Jaar 1 afschrijving → 36% van 400.000 = 144.000 euro
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller wil011203. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.25. You're not tied to anything after your purchase.