Directe ruil: Diensten / goederen ruilen voor diensten / goederen
-> Probleem: Transport, sommige dingen zijn erg lastig mee te nemen
-> Een waardebepaling. Je moet de goede waarden vinden wat overeenstemd
-> Geschikte ruilpartner vinden. Voordeel hiervan is dat personen die weinig tot geen geld
hebben kunnen ruilen of bij hoge inflatie is het makkelijk om te g
Indirecte ruil: Producten uitwisselen waarbij geld een tussenstop is.
-> Reden van indirecte ruil: Mensen kunnen zich gaan specialiseren.
-> Productie stijgt <-> arbeidsproductiviteit (gemiddelde productie per arbeider per
tijdseenheid)
-> Voordeel hiervan is: Geld maakt spreiding van aankopen mogelijk en geld is goed te
vervoeren.
Nadeel: Geld kan dalen in waarde en je hebt vals geld.
Relatieve kostenverschillen <-> absolute kostenverschillen
= verhoudingen = bedragen
(EVEN AAN DE DOCENT VRAGEN)
Er zijn twee manieren om te bepalen welk product een land zal produceren:
- Land A Land B
Kaas 4 6
Bier 0,50 0,60
1) In het land zelf* kijk je dus naar het land zelf
2) Tussen de landen: Je ziet tussen de landen 1,5 en 1,2. Je kiest 1,5 én land B is beter
in bier (1) dus kiest land A voor kaas en land B voor bier. (even hierboven de
berekening erbij tekenen).
2.3 Waarom heeft een ruileconomie wetregels nodig?
Eigendomsrechten
Een product of uitvinding is jouw eigendom
-> Bescherming: Patent, octrooi
Transactiekosten -> extra geld om een transactie af te wikkelen
-> Kosten notaris
-> Kosten makelaar
2.4 Geld verhoogt de doelmatigheid van een ruileconomie:
4 functies:
Je kan er mee betalen (ruilmiddel)
Spaarmiddel (heeft een doel)
Rekenmiddel
Oppotmiddel (deel doel! meer een reserve)
Eisen: Het moet … zijn:
Betrouwbaar
Vervoermiddel
Duurzaam
Beperkt aanwezig
Niet vervalsbaar
Inflatie <-> Geldontwaarding
Inflatie: Stijging van het algemeen prijspeil
Geldontwaarding: Je kunt met een 1,00 minder kopen
Als je inkomen stijgt:
-> Koopkrachtverandering
Reële inkomen: Aantal goederen wat je kan kopen
Nominale inkomen: Inkomen in euro’s
Stel: Nederlandse prijzen stijgen met 3%
Inkomen stijgt met 1,5%
100,- stijgt 1,5 : 100 x 101. x 100 = 98,54%
Dat is een daling van 1,46%
RIC= NIC / PIC x 100
R= Reëel, indexcijfer => koopkracht
N= Nominaal
P= Prijsindexcijfer => inflatie
2.5 Welke soorten geld kennen wij?
De geschiedenis van geld:
1) Schelpen en zout
2) Zilver, goud
3) Munten -> kartels: anders gaan ze de munt snoeien
Nominale waarde <-> intrinsieke waarde
= wat er op staat = waarde van het materiaal
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller wouterreckman33. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.06. You're not tied to anything after your purchase.