In dit document zijn de 8 hoorcolleges van het vak Justitiële Interventies () samengevat. Dit vak wordt gegeven in de minor Jeugdcriminaliteit en Jeugdbescherming, maar kan ook als los vak gevolgd worden bij de faculteit Sociale Wetenschappen aan de Universiteit Utrecht.
In dit document zijn de 8 hoorcolleges van het vak Justitiële Interventies samengevat. Dit vak
wordt gegeven in de minor Jeugdcriminaliteit en Jeugdbescherming, maar kan ook als los vak
gevolgd worden bij de faculteit Sociale Wetenschappen aan de Universiteit Utrecht.
INHOUD
HOORCOLLEGE 1 Wat werkt? ................................................................................................. 1
HOORCOLLEGE 2 Forensische orthopedagogiek: diagnostiek, risicotaxatie, verslaglegging 4
HOORCOLLEGE 3 De jeugdstrafrechtketen ...........................................................................10
HOORCOLLEGE 4 Ambulante behandeling: Risicojongeren en preventie ............................13
HOORCOLLEGE 5 Ambulante behandeling: Gezinsinterventies en individuele therapie ......17
HOORCOLLEGE 6 Nieuwe ontwikkelingen rondom interventies voor jeugdcybercrime........20
HOORCOLLEGE 7 Kleinschalige voorziening .........................................................................22
HOORCOLLEGE 8a Behandeling in de justitiële jeugdinrichting en effectiviteit (straf) ..........26
HOORCOLLEGE 8b Behandeling in de gesloten/besloten setting en effectiviteit (civiel) ......30
HOORCOLLEGE 1 Wat werkt?
Sanctie = een justitiële interventie die opgelegd wordt. Waarom zou je een sanctie opleggen?
1. Vergeldingstheorie = de overheid moet wraak nemen op degene die onrecht pleegde.
“Oog om oog, tand om tand.” Deze theorie is een absolute straftheorie: de straf vindt zijn
grondslag in het misdrijf (de daad staat centraal). Door slachtoffers en nabestaanden wordt
deze theorie vaak aangegrepen, omdat het voor hen belangrijk is dat er rechtvaardiging
komt van hun lijden.
2. Preventietheorie = door de persoon te straffen, wordt voorkomen dat anderen strafbare
feiten zullen plegen. Deze theorie is een relatieve strafrechtstheorie: de straf beoogt een
bepaald doel in plaats van enkel vergelding. De sanctie heeft de functie van het voorkomen
van strafbare feiten. Hierin zijn er twee soorten preventie:
o Generale preventie = de sanctie veroorzaakt een schrikreactie op anderen.
o Speciale preventie = de sanctie weerhoudt de misdadiger zelf ervan om in de toe-
komst weer misdaden te gaan plegen. De dader staat hierin centraal.
Bij deze relatieve theorieën komt de forensische jeugdzorg in beeld. De forensische jeugdzorg
heeft het doel het voorkomen van toekomstige problemen, zoals herhaling van misdrijven. Om
toekomstige problemen te voorkomen, moeten interventies wel effectief zijn.
Centraal in de forensische orthopedagogiek staat het hoorbaar maken van de stem van het
kind. Waar haal je die informatie vandaan?
- Jonge kinderen: via anderen of via observatie van gedrag. Hierbij moet er wel rekening
gehouden worden met het feit dat informatie van anderen een bias heeft en observatie een
momentopname is.
- Oudere kinderen: bij het kind zelf en bij anderen. Hierin moeten de verschillende belangen
gewogen worden.
1
,De stem van het kind is echter niet altijd het belang van het kind, door de sterke loyaliteit die
ze hebben richting hun ouders. Het belang van het kind is veilig opgroeien. Om te beoordelen
of dit het geval is, is er objectieve informatie nodig, moeten er oordelen gewogen worden en
is goed diagnostisch onderzoek van belang.
Als betrokken professional heb je daarin een grote verantwoordelijkheid. Praat met het kind
en zijn ouders/verzorgers, gebruik observaties en informatie van verschillende behandelaars.
Maar baseer je ook wetenschappelijke literatuur over bijv. gehechtheid, veiligheid, risicofacto-
ren, effectieve behandelingen, juridische (on)mogelijkheden en intergenerationele overdracht.
Durf het anders te doen en zoek naar wat voor elk individueel kind de beste interventie is.
Modellen over wat werkt in de jeugdzorg:
- Risico- en protectieve factoren: hoe ontstaan complexe problemen? Hierbij wordt het
bio-ecologisch model van Bronfenbrenner aangehouden, waarbij gekeken wordt naar het
gedrag als gevolg van de interactie tussen de systemen waarin het kind leeft. De systemen
zijn het kind zelf, de kenmerken van het kind, kenmerken van de nabije sociale omgeving
en bredere sociale omgeving.
o Er kunnen risico- en protectieve factoren zijn op het niveau van het kind, het gezin en
de bredere (sociale context).
▪ Bijv.: moeilijk temperament, beperkte verstandelijke vermogens, ernstige of ingrij-
pende levensgebeurtenissen, psychiatrische problematiek, lage SES, slechte
buurt. Dit zijn allemaal factoren die kunnen bijdragen aan het ontstaan en in stand
blijven van problemen.
o Risico- en protectieve factoren kunnen dynamisch of statisch zijn.
▪ Veranderbaar/dynamisch: opvoedvaardigheden, sociaal netwerk.
▪ Onveranderbaar/statisch: verstandelijke vermogens, geschiedenis van delin-
quent gedrag.
- Risk-need-responsivity (RNR) model = de behandeling in justitieel kader moet aanslui-
ten bij de veranderbare/dynamische factoren. Dit is het meest gebruikte model in de foren-
sische orthopedagogiek om te voorspellen of interventies effectief zullen zijn. Om effectief
te zijn, moet worden aangesloten bij de risk en needs van de cliënt en responsief zijn voor
de mogelijkheden van de cliënt.
o Risk principe = de interventie moet aansluiten bij het risico op herhaling van de pro-
blematiek. Dus: niet te licht, niet te zwaar. Bij een klein recidiveniveau een lichte inter-
ventie, bij een hoog recidiveniveau een langdurige interventie.
o Need principe = de interventie moet aansluiten op de aanwezige risicofactoren bij de
cliënt/het systeem. Dat wil dus zeggen: bij hechtingsproblematiek moet daarop gefo-
cust worden of op onderliggende kenmerken en niet op (bijv.) het sociaal netwerk.
Breng in kaart welke risico- en protectieve factoren er zijn en stem de interventie
daarop af.
o Responsivity principe = de interventie moet responsief zijn voor de mogelijkheden
en beperkingen van het cliëntsysteem. Dus: niet een ingewikkelde cognitieve therapie
bij lichtverstandelijk beperkte jongeren, maar juist aansluiten op de kenmerken en ca-
paciteiten van het systeem.
Dit klinkt allemaal heel logisch, maar is dus wel belangrijk. Een behandeling moet maat-
werk zijn om effectief te kunnen zijn. In theorie werken interventies dus als er aangesloten
wordt bij de behoeften en situatie van de individuele cliënt. Om dit te kunnen doen is het
belangrijk dat er systematisch wordt ingeschat wat de problemen zijn in een gezin, en moet
er een hulpplan gemaakt worden dat daarbij aansluit. DUS: adequate diagnostiek, indivi-
dueel behandelplan, genderspecificiteit en multimodaal werken (meerdere systemen).
2
,- Naast RNR zijn er ook algemeen werkzame factoren = factoren in een interventie die
altijd bijdragen aan succes. Deze algemeen werkzame factoren zijn:
o De interventie is gebaseerd op een theorie.
o Voldoende motivatie van de cliënt (daarom starten veel behandelingen met een moti-
vatietraject).
o Goede relatie tussen cliënt en hulpverlener (alliantie). Er is vaak eerst connectie nodig,
voordat correctie kan plaatsvinden.
o De interventie wordt uitgevoerd zoals deze bedoeld was.
o Professionaliteit van de hulpverlener.
o Goede werkomstandigheden voor de hulpverlener (caseload, ondersteuning, supervi-
sie/intervisie, veiligheid).
o Adequate structurering van de interventie: doelstelling, planning en fasering.
- Specifiek werkzame factoren = kenmerken van de behandeling of aanpak die in bepaalde
gevallen beter werken dan andere kenmerken. Bijv. een goed geïmplementeerde interven-
tie lijkt beter te werken dan niet goed geïmplementeerde interventies.
We weten nu wat er in theorie werkt, maar hoe is het in de praktijk? In Nederland was er lange
tijd ruimte en geld voor alle soorten interventies (“baadt het niet, dan schaadt het niet”). Dit
bleek echter niet houdbaar: sommige interventies voor delinquente jongeren bleken namelijk
juist wel schadelijk. Daarnaast werden de financiële middelen beperkter. Om dit op te lossen
ontstonden er erkenningscommissies. Deze commissies controleerden hulpverleningspro-
gramma’s. Programma’s mogen sindsdien alleen toegepast worden als duidelijk is wat ze
doen, hoe ze dat doen en voor welke doelgroep ze geschikt zijn.
Wat werkt? En hoe stel je dat vast? Vier niveaus waarop interventies beoordeeld worden:
1. In theorie effectief = een beschrijving van wat de interventie beoogt te doen op basis van
theorieën over het te bestrijden gedrag. (WAAROM?)
2. Procesevaluatie = wordt het programma uitgevoerd zoals bedoeld? Wordt de doelgroep
bereikt? (HOE?)
3. Evaluatieonderzoek = is er gedragsverandering? Meten met een voor- en nameting.
4. Effectonderzoek = gedragsverandering is toe te schrijven aan de interventie. Voor- en na-
meting met controlegroep. (HOE STERK?)
Uit onderzoek blijkt echter dat interventies wetenschappelijk wel werken (in het onderzoek),
maar in de klinische praktijk niet. Streng gecontroleerd wetenschappelijk interventieonderzoek
is vaak niet generaliseerbaar naar de praktijk. Hoe komt dit?
- Enkelvoudige problematiek in onderzoek, meervoudige problematiek in de praktijk.
- Behandelaars goed getraind in onderzoek, minder goede training in de praktijk.
- Protocollering in onderzoek, in de praktijk niet/nauwelijks.
- Eén therapie in onderzoek, eclectische aanpak in de praktijk.
- Kwaliteit van het onderzoeksdesign.
Waarom is effectief ingrijpen zo belangrijk?
- Vanuit het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind (IVRK) zijn we verplicht om
effectief in te grijpen. We dienen in de ruimst mogelijke mate de ontwikkeling van het kind
en de zo volledig mogelijke ontplooiing van zijn persoonlijkheid, talenten en geestelijke en
lichamelijke vermogens te waarborgen.
- Cliëntparticipatie. De jongeren moeten mee kunnen praten over de behandeling. We moe-
ten niet voor, maar met hen besluiten over bijv. behandeling.
- Therapeutische interventies zijn alleen de interventies die jeugdigen proberen te betrekken
in een ondersteunend en constructief proces van verandering. Dus we moeten geen
3
, interventies toepassen die gebaseerd zijn op externe controle en dwang, maar juist probe-
ren tot gedragsverandering te komen.
- Evidence-based hulpverlening = een gestructureerde interventie die gebaseerd is op een
empirisch ondersteunende theorie over de veroorzakende en instandhoudende factoren
van de problematiek, en die effectief gebleken is in (quasi)experimenteel onderzoek.
Knelpunten en dilemma’s in de forensische orthopedagogiek:
- Motivatie bij behandeling onder drang/dwang is er vaak niet.
- De effectiviteit van interventies is nog maar zelden aangetoond.
- Transitie van de jeugdzorg: er zijn veel loketten en toezichthouders, maar het gaat niet
altijd beter.
- Generalisatie van behandeling in gesloten/besloten context naar de alledaagse praktijk
gaat niet altijd goed. Het is soms heel moeilijk om het geleerde in praktijk te brengen als
kinderen bijv. weer terug zijn bij hun ouders.
- Gebrek aan programma-integriteit = het programma wordt uitgevoerd zoals bedoeld is.
HOORCOLLEGE 2 Forensische orthopedagogiek: diagnostiek, risicotaxatie, verslaglegging
Het doel van risicotaxatie is het zo goed mogelijk inschatten van een toekomstige gebeurtenis
om deze te kunnen voorkomen.
- Strafrechtelijke zorg (jeugdcriminaliteit): risico op recidive inschatten → juiste interventies
inzetten → recidive verlagen.
- Civielrechtelijke zorg (kindermishandeling): risico op zorgwekkende opgroei- en opvoe-
dingssituatie inschatten → juiste interventies inzetten → opgroei- en opvoedingssituaties
verbeteren.
Risicotaxatie in strafrechtelijk kader
Het percentage jongeren dat opnieuw een delict pleegt (recidive) is afhankelijk van de tijd die
je in ogenschouw neemt. Na 1 jaar is dat meer dan 20%, na 4 jaar meer dan 50% en na 10
jaar bijna 70%. Dit zegt wel iets over de effectiviteit van interventies, omdat na 10 jaar het
grootste gedeelte alsnog recidiveert. Wat is er aan de hand met die interventies? Hoe kunnen
we dit recidivepercentage verlagen?
Volgens Andrews & Bonta hangt de effectiviteit van een interventie af van 3 principes die er-
voor zorgen dat recidive afneemt. Het RNR-model:
1. Risicoprincipe = de intensi-
teit van de interventie moet af-
gestemd zijn op het recidiveri-
sico. Bij een hoog risico inten-
sief interveniëren, bij een laag
risico matig/niet interveniëren.
Recidivepercentage dat bleek
uit het onderzoek van Bonta en collega’s (2008):
2. Behoefteprincipe = de interventie moet gericht zijn op de dynamische risicofactoren die
het sterkst samenhangen met recidive. Deze dynamische/veranderbare factoren worden
ook wel criminogene behoeften genoemd, bijv. middelengebruik, emotionele en/of ge-
dragsproblemen, delinquente vrienden, gehechtheidsproblematiek, etc.
3. Responsiviteitsprincipe = de interventie moet afgestemd zijn op de motivatie, leerstijl en
mogelijkheden van de jongeren. Er moet een goede match zijn tussen de jongere en de
interventie.
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller -talitha-. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.55. You're not tied to anything after your purchase.