Dit document bevat al het nuttigs dat gezegd is tijdens de colleges van sociaaleconomische geschiedenis! Dus, heb je een keertje een college gemist, dan heb je heel veel aan deze samenvatting. Alles staat goed georganiseerd uitgelegd, met niet te veel bullet points! Een echte aanrader voor iedereen...
HOORCOLLEGE 1
Economische geschiedenis bestaat uit de geschiedenis van…
- De economie van landen, provincies, regio’s, steden en dorpen in specifieke regio’s;
- Een organisatie: bedrijvengeschiedenis (bv. de VOC of Shell) of institutionele geschiedenis (bv.
Waterschappen);
- Een industrie (bv. banken, textielindustrie of agricultuur);
- Technologie (is heel belangrijk voor economische groei!);
- Consumptie (bv. advertisement, voedsel, kleding, autogebruik);
- (Economisch) regeringsbeleid van een land, provincie of stad (bv. crisisbeleid, klimaatbeleid);
- Een specifiek economisch aspect (van een land, provincie, regio, stad, etc.) (bv. huisvesting, onderwijs);
- Het economisch gedrag van mensen op een individueel niveau (bv. motieven, keuzes en strategieën);
- Arbeid (bv. taken, werkuren, arbeidsomstandigheden, lonen);
- Levensstandaard, voorspoed en welzijn.
Economie is overal in het dagelijks leven, de hele tijd maken we economische beslissingen want alles is
geproduceerd (bv. smartphones). Het feit dat wij kunnen studeren in plaats van te hoeven werken vanaf onze
14e is ook economie.
Economie gaat om de vraag: hoe – terwijl we maar beperkte (schaarse) middelen ter beschikking hebben –
kunnen we voldoen aan de onbeperkte behoeftes en wensen van mensen? Hoe ga je hier mee om? Economie
gaat over keuzes:
- Wat wordt er geproduceerd?
- Hoe is het geproduceerd?
- Hoe is de productie verdeeld onder de bevolking?
Dit zijn economische, maar ook historische vragen. Bij de economie kijk je op twee niveaus:
1. Microniveau: het niveau van het individu en afzonderlijke markten (bv. het Bruto Binnenlands
Product);
2. Macroniveau: het niveau van landen, de economie als geheel (bv. de prijs van olie).
DE ECONOMISCHE METHODE
- Economie kijkt naar het nu (wat gebeurt er, en vooral waarom?), terwijl economische geschiedenis kijkt
over een langere periode.
- Descriptief en vooral verklarend.
- Positivisme: objectieve kennis is mogelijk (afkomstig van de natuurwetenschappen).
,- Er wordt geprobeerd om algemene wetten te vinden (geen interesse in unieke, individuele gevallen).
- De aanpak wordt gebaseerd op modellen (model: simplificatie van realiteit abstract, beetje verwijderd
van de realiteit).
- Deductieve methode: het gebruiken van algemene aannames om te komen tot conclusies (als dit waar is,
dan is dit het gevolg). Hieruit volgen logisch-ware conclusies, maar wat nou als de aannames zelf fout zijn?
De economische methode is gebaseerd op een aantal aannames:
1. Iedereen is een homo economicus:
a. Rationeel
b. Vervuld van eigenbelang
c. Heeft onbeperkte (materiële) behoeftes en wensen (en beperkte bronnen); het is nooit
genoeg!
2. De Ceteris Paribus-clausule: alle variabelen die niet in het model zitten, veranderen niet. Kortom:
exogene variabelen worden gezien als contant, de aanname is dat alleen de endogene variabelen
veranderen. Zonder deze clausule kan je niet tot algemene wetten komen.
Hoewel economie niet nutteloos is, zijn economen het nooit met elkaar eens. Want, als je je aannames
veranderd, veranderd de uitkomst. Hierdoor ontstaat er uiteenlopend advies voor economisch beleid,
bijvoorbeeld.
ADAM SMITH: de eerste echte klassieke econoom. Hij stelde dat in een vrije markt, een onzichtbare hand de
perfecte coördinatie van vraag (consumptie) en aanbod (productie) regelt via prijsmechanismen, waardoor er
een evenwicht ontstaat. De klassieke economen (Adam Smith, Thomas Malthus en David Ricardo) heersten in
de 18e en 1e helft van de 19e eeuw. Toen bestond er nog geen economische geschiedenis. Zij werden opgevolgd
door neoklassieke economen.
‘METHODENSTREIT’: TWEEDE HELFT VAN DE 19 E EEUW
Neoklassieke economie (Alfred Marshall, Carl Historische School (Friedrich List, Gustav Schmoller
Menger et al). et al).
Positivisme (objectieve kennis). Historicisme (kennis is subjectief, het Duitse verhaal
is niet hetzelfde als het Engelse verhaal, bijv.).
Deductief. Inductief.
Algemene wetten. Het zoeken naar algemene patronen in het verleden
(niet via aannames, maar met data).
Ontwikkeling van theoretische modellen Algemene wetten zijn gebonden aan tijd en ruimte
(wiskundiger dan hun klassieke voorgangers). (de vrije markt was alleen top voor Groot-Brittannië,
niet voor andere landen).
Hun idee: je moet niet mengen in de markt.
Het is de economie die we vandaag de dag kennen.
De neoklassieke economen vonden dus dat er niet gemengd moest worden in de markt. Dit was een
interessant idee voor Groot-Brittannië, de sterkste industriële speler. Als er niet gemengd zou worden, zou GB
hier veel aan verdienen. Duitsland had hier juist last van en was voor het protectionisme, een maatregel die
niet in de economische theorie van de neoklassieke theorie paste. Om deze reden bedachten ze een nieuwe
theorie: de Historische School. Dit leidde tot een strijd tussen de neoklassieke economie en de Historische
School (de ‘Methodenstreit’), een strijd die gewonnen werd door de neoklassieke economie.
In de 20e eeuw ontwikkelde de Historische School zich tot de traditionele economische geschiedenis:
- Het verzamelen van informatie en feiten.
- Focus op het narratief (omschrijving) van historische gebeurtenissen en ontwikkelingen: ze wilden
vertellen hoe het gebeurd was.
- Verklaringen werden vaak gevonden buiten de economie (bijv. in cultuur of politiek).
, o Bijvoorbeeld: De Geest van Jan Salie: vanwege de houding van Nederlanders (lui, hadden nergens
zin in) kwam er geen economische groei na de Gouden Eeuw (niet-economische verklaring voor
een economisch verschijnsel).
- Aanpak niet gebaseerd op modellen.
- Getallen werden over het algemeen alleen gebruikt als een illustratie van het verhaal.
Belangrijk! Traditionele economische geschiedenis kwam dus niet voort uit de economie (neoklassieke
economie), maar uit de Historische School (die dus iets heel anders deed). Het probleem van traditionele
economische geschiedenis was dat ze niet zoveel verklaarden (vooral beschrijven), ze weigerden moderne
economische theorie of modellen gebruiken want die zagen ze als anachronistisch. Ze hadden meer interesse
in het unieke, niet in het maken van theorieën, terwijl normale economen juist interesse hadden in theorieën
en die gingen toepassen om dingen te verklaren.
HET NEOKLASSIEKE PERSPECTIEF OP ECONOMIE
- Gebaseerd op modellen, deductief. Dit leidt tot het idee dat de ‘markt’ perfect werkt. Vraag en aanbod
passen zich via prijsmechanismes aan zodat er een optimaal evenwicht wordt bereikt.
- Alle actoren handelen vanuit eigenbelang (dit wordt als iets positiefs gezien): winstmaximalisatie voor
bedrijven en maximalisatie van nut/voordelen voor consumenten.
- Werkeloosheid leidt tot lagere lonen, waardoor werkgevers meer mensen willen aannemen, waardoor de
lonen weer stijgen, waardoor werkloosheid verdwijnt (aanname: flexibele arbeidsmarkt).
- Er wordt geloofd in een evenwicht van prijzen (vraag-aanbod).
- Wanneer de economie afneemt, neemt het prijsniveau af vanwege een teveel aan aanbod, waardoor
vervolgens de kwantiteit van goederen die gevraagd worden weer toeneemt evenwicht.
- Een economische crisis zou zichzelf oplossen (laissez-faire).
- De belangrijkste functie van de regering: de bescherming van de publieke orde, van eigendomsrechten en
contracten (het voorzien van een betrouwbaar, goed-functionerend legaal systeem).
Neoklassieke economen geloven in competitie: in een vrije markt overleven alleen de meest productieve en
efficiënte firma’s (only the best will survive), omdat zij door hun efficiëntie de kosten laag en de productie hoog
konden houden. De perfecte competitie tussen firma’s bestaat als er veel firma’s zijn, en geen monopolies
(zoals de VOC had) of kartels (bv. samenwerking). Bij een corporatie moet het doel, winstmaximalisatie, van de
corporatie hetzelfde zijn als van het dagelijkse management (managers). Maar is deze perfecte competitie wel
haalbaar?
Neoklassieke economen benadrukken de korte termijn (winstmaximalisatie) en verwaarlozen de lange termijn
voortzetting/overleving van firma’s. Zij zien deze twee doelen winst (korte termijn) en overleving (lange
termijn) als identiek, maar de kredietcrisis heeft aangetoond dat dit niet per se zo hoeft te zijn. Ook gaan de
neoklassieke economen ervan uit dat alle marktactoren perfect rationeel zijn en alle marktinformatie
vervolgens adequaat verwerken (dus geen marktpaniek of irrationaliteit). Dit is in de realiteit niet zo,
marktactoren hebben niet alle informatie. Volgens deze economen kan de vrije markt zich op de korte termijn
perfect aanpassen aan alle veranderende omstandigheden (ze hebben weinig ideeën over de economische
situatie tijdens het aanpassingsproces naar een nieuw evenwicht, bij veranderende omstandigheden).
In de jaren 1930 was de werkeloosheid echter onmogelijk, en de vrije markt kon dit niet oplossen. Als
antwoord op dit probleem kwam het Keynesiaanse perspectief op economie op: niet neoklassiek, maar
gelijksoortige methodes. Een groot verschil is dat Keynes stelt dat de vrije markt NIET altijd perfect
functioneert. Werkeloosheid houdt aan vanwege onvoldoende loonaanpassingen (inflexibele markt), waardoor
de vraag naar arbeid laag blijft waardoor de algemene vraag naar producten afneemt (mensen gaan sparen
i.p.v. uitgeven). Door dit uitstel van consumptie daalt het prijsniveau en wordt de economische crisis versterkt.
In de korte termijn wordt de economische crisis dus niet opgelost door de markt zelf + het lange termijn
marktevenwicht wordt (haast) nooit bereikt. JOHN MAYNARD KEYNES’ oplossing: de regering kan de economie
stimuleren door regeringsuitgaven te verhogen, waardoor de vraag toeneemt en firma’s hun investeringen
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller jolijnrijpma. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.96. You're not tied to anything after your purchase.