Hoofdstuk 5, voeding en energie
Paragraaf 1, diëten
Als je veel sport moet je voldoende energie hebben en dat haal je uit vetten,
koolhydraten en eiwitten. Dit zijn drie groepen organische stoffen.
Vetten zitten in plantaardige producten (boter, spek)
koolhydraten zijn bijvoorbeeld meelsoorten en suikers
eiwitten komen veel voor in vlees, eieren en kaas
in je cellen komt energie vrij bij;
dissimilatie= de stapsgewijze afbraak van de vetten, koolhydraten en eiwitten.
En als er in een cel genoeg zuurstof is en mitochondriën een rol spelen bij
dissimilatie, krijg je de meeste energie.
energie komt vrij als warmte & de rest slaan cellen op in moleculen ATP
ATP moleculen geven energie af waar dat nodig is (om spiercellen te laten
werken of transport van stoffen).
eiwitten zijn bouwstoffen en als je een lange tijd niets eet ga je ze als brandstof
gebruiken. Die brandstof zit in je spier-en levercellen in de vorm van het
koolhydraat glycogeen.
glycogeen= een brandstof die snel te verwerken is. Je cellen maken het door
glucosemoleculen aan elkaar te koppelen.
de glycogeenvoorraad is klein (1 nacht slapen of 20 min sporten).
andere reservestof; vet, dit zit vooral onder je huid (holle beenderen en rond
organen).
vet is een energiebron wanneer je niet eet of sport en dan val je af.
Maar als je die energierijke stoffen wel eet een niet gebruikt, kom je aan.
ruststofwisseling= levert energie voor processen als ademhaling, hartslag en
vertering.
als je veel sport is je ruststofwisseling hoog omdat je lichaam in rust dan ook
actief is.
als je ruststofwisseling laag is, kom je snel aan als je bijvoorbeeld niet sport,
maar wel eet. Het helpt daarbij niet om minder te gaan eten want dan gaan het
nog verder omlaag.
Als je wilt afvallen kun je naar een diëtiste gaan, die helpt dan bij hoeveel, wat en
hoe je moet eten. Zodat je minder vetten en koolhydraten eet en alsnog alle
voedingsstoffen binnenkrijgt.
noodzakelijke voedingsstoffen die je moet binnenkrijgen;
vetten zijn nodig om membranen in en om cellen te maken & als grondstof voor
hormonen.
eiwitten zijn nodig als bouwstof en als je een dieet hebt waarbij je weinig eiwitten
eet wordt je wel mager maar ook heel zwak.
mineralen en vitamines spelen een rol bij stofwisselingsprocessen in je lichaam.
kalk is nodig voor botopbouw & ijzer voor aanmaak van rode bloedcellen.
fosfor, ATP en jodium voor het schildklierhormoon.
vitamines;
vitamine A: grondstof voor pigment in je netvlies
, vitamine B: grondstoffen voor zenuwcellen, celdelingen en dissimilatieprocessen
vitamine C: houdt bindweefsel gezond
vitamine D: speelt een rol van afzetting van kalk in je botten
foliumzuur (B11) en vitamine B12: spelen een rol bij celdelingen
ADH-waardes= de waardes van de hoeveelheid vitamine en mineralen die je
per dag nodig hebt. (aanbevolen dagelijkse hoeveelheid)
Als je te weinig vitamine en mineralen binnenkrijgt, krijg je gebrekziekten, maar
teveel is ook niet goed.
Paragraaf 2, plantaardig en dierlijk voedsel
water mineralen en vitamine C kan je in je dunne darm zo opnemen in je bloed,
maar grote moleculen moeten eerst verteerd worden voordat ze in je bloed
kunnen worden opgenomen.
cellulose= een molecuul die je niet kunt verteren. Ook een bouwstof van de
celwand van een plantencel.
bacteriën in je dikke darm kunnen dat wel en zij gebruiken glucosemoleculen die
bij de afbraak van cellulosemoleculen ontstaan.
voedingsvezels= stoffen in plantaardig voedsel die niet door menselijke
enzymen kunnen worden afgebroken. Zij houden water vast en zorgen daarmee
voor een soepele ontlasting.
Ook stimuleren ze de darmwerking en een verzadigd gevoel, zodat je minder eet.
lignine= houtstof
tussenstof: pectine= zorgt voor het aan elkaar plakken van plantencellen.
vaatbundels bestaan uit;
houtvaten
via de houtvaten gaat water met mineralen van de wortels naar boven.
bastvaten
via de bastvaten stroomt water met suiker van de bladeren naar de rest van
de plant.
met vaatbundels vervoeren planten hun stoffen.
Sommige planten beschermen zich tegen diervraat met giftige of bittere stoffen.
De hoeveelheid energie verschilt per plant en iedere plant heeft een eigen
samenstelling.
Groeifactoren beïnvloeden de samenstelling ook (bijvoorbeeld bij meer zon
maken de bladeren meer glucose tijdens de fotosynthese en komen er
bijvoorbeeld zoete appels).
assimilatieproces= het opbouwen van grote complexe moleculen uit
eenvoudige moleculen.
Je cellen zijn daar voortdurend mee bezig, ook als je niet ziek bent geweest.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller floregeijsberts. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.93. You're not tied to anything after your purchase.