Leerdoelen
LEERDOEL 1: WERK DE PATHOLOGIE VAN NEUROGENE SHOCK UIT........................................................................................... 2
MATERNALE EN FOETALE OORZAKEN...................................................................................................................................................... 2
DIAGNOSESTELLING.............................................................................................................................................................................2
Symptomen...................................................................................................................................................................................2
Diagnose.......................................................................................................................................................................................3
THERAPIE.......................................................................................................................................................................................... 3
COMPLICATIES................................................................................................................................................................................... 3
PROGNOSE VAN PLOTSELINGE DALING VAN BLOEDDRUK.............................................................................................................................3
LEERDOEL 2: WAT IS HET BELEID BIJ INVERSIO UTERI?.............................................................................................................. 4
INVERSIO UTERI............................................................................................................................................................................. 4
Wat is het?....................................................................................................................................................................................4
Classificaties.................................................................................................................................................................................4
Wanneer?.....................................................................................................................................................................................4
Epidemiologie...............................................................................................................................................................................4
Symptomen...................................................................................................................................................................................4
Enabling conditions......................................................................................................................................................................4
Pathofysiologie.............................................................................................................................................................................4
Aanvullend onderzoek/diagnostiek..............................................................................................................................................5
Differentiaal diagnose..................................................................................................................................................................5
Preventie.......................................................................................................................................................................................6
Behandeling/therapie...................................................................................................................................................................6
Praktisch thuis en in het ziekenhuis..............................................................................................................................................6
EXTRA LEERDOEL: VASOVAGALE REACTIE (SPIRAAL PLAATSEN, VENA PUNCTIE, MISKRAAM IN CERVIX)...................................7
FYSIOLOGIE VAN DE VASOVAGALE REACTIE...............................................................................................................................................7
WAT IS EEN VASOVAGALE SYNCOPE........................................................................................................................................................7
VASODILATATIE: NEURAAL EN HUMORAAL...............................................................................................................................................7
SYMPTOMEN..................................................................................................................................................................................... 7
BEHANDELING.................................................................................................................................................................................... 8
, Leerdoel 1: Werk de pathologie van neurogene shock uit.
Bron: AVM – Richtlijn GASOS, Acute verloskunde, mens-en-gezondheid
Neurogene shock is een onderdeel van distributieve shock (samen met septische shock en
allergische/anafylactische shock). Het autonome zenuwstelsel reguleert het gladde spierweefsel in het lichaam
dat de grootte van bloedvaten bepaalt. Ontregeling van het autonome zenuwstelsel kan een distributieve shock
veroorzaken. Deze ontregeling kan veroorzaakt worden door een trauma van het ruggenmerg, flauwvallen of
een inversio uteri.
- Bij de neurogene shock speelt het (para)sympathische zenuwstelsel/ autonome een grote rol;
- bij septische shock bacteriële toxische stoffen;
- bij allergische shock histamine release.
In tabel 1 is beschreven hoe vitale waarden zoals bewustzijn en RR veranderen bij deze vorm van shock.
Een inversio uteri kan een neurogene shock veroorzaken. Door de tractie die ontstaat op peritoneum en
omliggende ligamenten raakt het sympathisch zenuwstelsel verstoord, dit zorgt voor sterke dilatatie van de
perifere arteriën. Door vasodilatatie en afname van de vaatweerstand ontstaat een relatieve hypovolemie. De
patiënt is niet werkelijk hypovolemisch, maar de systolische en diastolische RR nemen wel af. Omdat de
afgenomen RR in deze situatie geen effect heeft op de perfusie of energieproductie, is er strikt genomen geen
sprake van shock. Vandaar dat neurogene shock ook wel neurogene hypotensie wordt genoemd. De polsdruk
blijft normaal, maar er kan wel een bradycardie ontstaan doordat de parasympatische invloed op het hart niet
meer wordt tegengewerkt. Bij onvoldoende behandeling zal dit leiden tot verminderde perfusie van de
lichaamsweefsels. Een andere obstetrische veroorzaker van neurogene shock is intra-uteriene manipulatie
uitgevoerd zonder adequate anesthesie.
Maternale en foetale oorzaken
Een andere obstetrische veroorzaker van neurogene shock is intra-uteriene manipulatie uitgevoerd zonder
adequate anesthesie.
Bij een inversio uteri zal de neurogene shock veroorzaakt worden door prikkeling van de nervus vagus. Deze
kan alleen adequaat opgeheven worden als de nervus-vagusprikkeling opgeheven wordt door repositie van de
uterus.
Diagnosestelling
Symptomen
Bij een neurogene shock verliest het lichaam zijn vermogen om het sympathische zenuwstelsel te activeren,
zodat alleen de parasympathische symptomen overblijven. De symptomen van een neurogene shock
onderscheiden zich van andere vormen van shock. Het sympathische zenuwstelsel veroorzaakt namelijk bij
andere vormen van een shock compensatiemechanismen via de afgifte van epinefrine en noradrenaline. Dit is
niet het geval bij een neurogene shock. De tekenen die door deze neurotransmitters worden veroorzaakt,
ontbreken meestal op plaatsen waar de shock van neurogene oorsprong is. Een verhoogde hartslag, een
snellere ademhaling en zweten ontbreken bijgevolg meestal.
Volgende symptomen komen voor bij een neurogene shock:
- Ademhalingsproblemen/moeizame ademhaling
- Angst
- Cyanose of verkleurde lippen en vingers
- Duizeligheid
- Een onmiddellijke lage bloeddruk door een plotselinge, massieve vasodilatatie (verwijding van de
bloedvaten)
- Een te trage hartslag of een langzamer hartritme (soms)
- Een warme, rode huid door vasodilatatie en onvermogen om bloedvaten te vernauwen
- Een zwakke pols
- Een zweterige klamme huid
- Flauwvallen
- Heesheid of slikproblemen (bij een letsel aan het hoofd of de nek)
- Misselijkheid
- Onderkoeling of verlaagde lichaamstempratuur
- Pijn op de borst
- Zwakte door een onregelmatige bloedcirculatie
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller pdsverbrugge. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.55. You're not tied to anything after your purchase.