Angiospermen (bedektzadigen)
1. Oorsprong Angiospremen
Nog steeds een raadsel in de plantkunde
fossiele links ontbreken tussen Gymnospermen en Angiospermen
volgens Charles Darwin: “Abominable mystery”
Eerste Angiospermen: 135 MA geleden
Hoe zo snel dominant met zo vele variaties?
totaal onbekend
Angiospermen als dominante plantenvorm: 90 MA geleden
2 mogelijke theoriën: geen fossiele bewijzen om te bevestigen noch te ontkennen
- Escape theorie: ontwikkeling in gebieden waar weinig fossilisatie optrad
oorsprong voor Krijt
diversificatie tijdens Krijt
- Cretaceous origin and primary radiation hypothese:
oorsprong in Krijt
verspreiding van rond evenaar naar noord en zuid
2. Algemene inleiding
Grootste phylum van plantenrijk: 300 000 soorten
Kunnen meerjarig zijn
Vormen: kruiden, struiken, bomen, lianen
Overwegend landplanten
Overleven in bijna alle habitats vertonen bijzondere morfologische en fysiologische aanpassingen
Belang voor de mens:
- landbouwgewassen
- medicijnen
- houtbron
3. Algemene indeling
, Monocotylen Dicotylen
(eenzaadlobbigen) (tweezaadlobbigen) Deze indelng is OK voor 90% van
alle soorten Angiospermen
Eenvoudig: Complexer: Eudicotylen en basale Angiospermen
Monofyletische groep
één gemeenschappelijke voorouder
EUDICOTYLEN BASALE ANGIOSPERMEN
Monofyletische groep Kenmerk: pollen met 1 groeve
Kenmerk: pollen met 3
groeven
Nog onderverdeling: Magnoliidae
4. Wat maakt een plant een Angiosperm?
4.1 Bedekte zaden
Zaden in beschermend omhulsel = carpellen (vruchtbladeren)
Carpellen bevatten ovules
- bij rijpheid: ovules zaden
carpel vruchtwand
Sporofyt beschermt gametofytische fase
4.2 Bloemen
= voortplantingsstructuur van Angiospermen
Eenvoudige definitie: gedetermineerde
scheut (= zijtak) met gemodificerde bladeren
Basisstructuur is overal aanwezig, maar
verschilt tussen monocotylen en dicotylen
- Bij monocotylen: geen onderscheid tussen
kelk- en kroonbladeren => tepalen
4.3 Dubbele bevruchting
1. Oorsprong Angiospremen
Nog steeds een raadsel in de plantkunde
fossiele links ontbreken tussen Gymnospermen en Angiospermen
volgens Charles Darwin: “Abominable mystery”
Eerste Angiospermen: 135 MA geleden
Hoe zo snel dominant met zo vele variaties?
totaal onbekend
Angiospermen als dominante plantenvorm: 90 MA geleden
2 mogelijke theoriën: geen fossiele bewijzen om te bevestigen noch te ontkennen
- Escape theorie: ontwikkeling in gebieden waar weinig fossilisatie optrad
oorsprong voor Krijt
diversificatie tijdens Krijt
- Cretaceous origin and primary radiation hypothese:
oorsprong in Krijt
verspreiding van rond evenaar naar noord en zuid
2. Algemene inleiding
Grootste phylum van plantenrijk: 300 000 soorten
Kunnen meerjarig zijn
Vormen: kruiden, struiken, bomen, lianen
Overwegend landplanten
Overleven in bijna alle habitats vertonen bijzondere morfologische en fysiologische aanpassingen
Belang voor de mens:
- landbouwgewassen
- medicijnen
- houtbron
3. Algemene indeling
, Monocotylen Dicotylen
(eenzaadlobbigen) (tweezaadlobbigen) Deze indelng is OK voor 90% van
alle soorten Angiospermen
Eenvoudig: Complexer: Eudicotylen en basale Angiospermen
Monofyletische groep
één gemeenschappelijke voorouder
EUDICOTYLEN BASALE ANGIOSPERMEN
Monofyletische groep Kenmerk: pollen met 1 groeve
Kenmerk: pollen met 3
groeven
Nog onderverdeling: Magnoliidae
4. Wat maakt een plant een Angiosperm?
4.1 Bedekte zaden
Zaden in beschermend omhulsel = carpellen (vruchtbladeren)
Carpellen bevatten ovules
- bij rijpheid: ovules zaden
carpel vruchtwand
Sporofyt beschermt gametofytische fase
4.2 Bloemen
= voortplantingsstructuur van Angiospermen
Eenvoudige definitie: gedetermineerde
scheut (= zijtak) met gemodificerde bladeren
Basisstructuur is overal aanwezig, maar
verschilt tussen monocotylen en dicotylen
- Bij monocotylen: geen onderscheid tussen
kelk- en kroonbladeren => tepalen
4.3 Dubbele bevruchting