Elke benaderingswijze heeft een eigen manier om naar de werkelijkheid te kijken. Centraal staan de
voornaamste perspectieven / visies / richtingen binnen de sociologie.
De benaderingen werken niet concurrentieel, maar eerder aanvullend en de
indeling is vooral analytisch.
Paradigma = verklaringsmodel. Bv.: structureel functionalisme is een
inhoudelijke richting die vast samenhangt met een methodologische richting
We kunnen 2 soorten richtingen onderscheiden:
1) Inhoudelijke richtingen: wat?
A. Structuralisme
B. Interactionele richting
C. Sociologie van het sociaal handelen
D. Symbolisch interactionisme
Binnen deze inhoudelijke richtingen kunnen we nog 2 onderscheidingen
maken:
Structuur/cultuur
Niveau:
o Micro= Micro: werkelijkheid bestudeerd vanuit concrete relaties en
interacties. Bv.: relaties tussen naties (maakt niet uit of het individuen,
belang van relaties zelf)
o Macro= werkelijkheid als een complex geheel van relaties die voortvloeien
uit een vervlechting van relaties. Relaties als groter geheel.
Drie criteria:
o Voluntarisme = de actoren creëren zelf de sociale werkelijkheid en
geven zelf betekenis aan de maatschappelijke werkelijkheid. Actor en
zijn beweegredenen staan centraal.
o Reductionisme = complexe entiteiten moeten steeds herleid worden tot
meer fundamentele entiteiten. Je gaat de maatschappelijke
werkelijkheid herleiden tot de som van de delen.
o Nominalisme = wat je niet concreet kan waarnemen bestaat enkel in
naam omdat het niet concreet waarneembaar is. Iets wat de actor niet
kan waarnemen kan geen invloed uitoefenen op de actor. Bv.: invloed
van leerlingencompositie op punten.
, 2) Methodologische richtingen: hoe?
A. Positivisme
B. Verstehende sociologie
C. Functionalisme
1.1. Historisch kader: ontstaan sociologie als wetenschap
De sociologie nam de natuurwetenschappen als grote voorbeeld voor de eigen wetenschap. Daarom
gingen de eerste sociologen positivistisch te werk.
Eind 19de eeuw:
De menswetenschap ging zich onderscheiden van de natuurwetenschappen
Er ontstond een methodologisch dualisme = stelt dat het nodig is om een ander methode te
gebruiken, dan de methoden van de natuurwetenschappen, om het handelen van de mens te
analyseren.
Er ontstond een methodenstrijd tussen kwantitatieve en kwalitatieve onderzoekers.
Door de invloed van de tijdsgeest en de technologische vooruitgang zijn nieuwe benaderingswijzen
ontstaan. ‘Oude’ benaderingswijzen kregen een nieuwe impuls. Elke benaderingswijze kende reeds
hoogte- en dieptepunten.
, 2. Structuralisme
Het structuralisme ziet de maatschappelijke werkelijkheid als een zelfstandige entiteit. De som is
meer dan de delen. Het structuralisme gaat er dus van uit dat er grotere entiteiten zijn en is dus
niet reductionistisch. Centraal staan de externe aspecten en de structurele factoren
Basisveronderstellingen van het structuralisme:
1) Personen die deel uitmaken van eenzelfde sociale eenheid en/of beïnvloed worden door
dezelfde structurele kenmerken zullen waarschijnlijk een min of meer gelijkaardig
gedragspatroon vertonen.
2) De structurele deelcomponenten van een sociale eenheid houden in min of meerdere mate
verband met elkaar: ze zijn afhankelijk van elkaar of kunnen elkaar beïnvloeden.
2.1. Sociale feiten volgens Durkheim
Voor Durkheim zijn structurele factoren hetzelfde als sociale feiten. Durkheim wou duidelijk maken
wat men moet bestuderen om de maatschappij te begrijpen. Men wilde de sociologie meer een
meer afbakenen, duidelijk onderscheiden van enerzijds de psychologie en anderzijds de filosofie.
Een sociaal feit is volgens Durkheim een waarneembaar sociaal verschijnsel dat extern is aan het
individu. Sociale feiten mogen dan ook alleen vanuit andere sociale feiten worden verklaard en niet
vanuit het individu.4 kenmerken van sociale feiten:
1) Extern aan het individu: factoren die volledig losstaan van individuele biologische en
psychologische kenmerken.
2) Dwingende kracht: we zijn automatisch onderhevig aan de kracht van sociale feiten (vaak
onbewust).
3) Collectief: het object moet vatbaar zijn voor sociologische analyse. Bv.: kleding bestuderen
volgens de mode (we dragen het allemaal).
4) Dingen: dingen moeten empirisch observeerbaar zijn.
Soorten sociale feiten:
1) Materiële sociale feiten
A. Samenleving: insitituties
B. Structurele componenten
C. Morfologische componenten
, 2) Non-materiële sociale feiten
A. Moraliteit: Durkheim maakte zich bijzonder druk om de teloorgang van de normen en
waarden in de Franse samenleving en hechtte daarom veel belang aan moraliteit.
B. Collectief bewustzijn
C. Collectieve representaties
D. Courants sociaux: bepaalde gemoedgesteldheden in de samenleving, een algemene
sfeer.
Een sociaal feit is een aggregaat van individuele feiten (bv.: zelfdoding)
Materiële feiten non-materiële feiten gedrag
2.2. Le suicide
Durkheim bestudeerde zelfdoding om aan te tonen dat sociologen ook effectief empirisch te werk
kunnen gaan. Zelfdoding komt meer voor bij bepaalde groepen in bepaalde arrondissementen (toen
in Frankrijk). Het hele idee is dat sociale feiten moeten verklaard worden door sociale feiten
(groepsverschillen in zelfdoding). Dat is hier dus duidelijk een toepassing van. Het is niet toevallig dat
hij deze topic koos. Aan het einde van de negentiende eeuw was dit een belangrijk thema.
Het zelfdodingscijfer binnen een gebaald gebied / groep wordt gezien als een sociaal feit. Wat is de
verklaring voor verschil in zelfdoding tussen groepen/ regio’s.
Tarde (imitatietheorie): ‘verschillende gedragingen tussen de klassen’: bepaalde gedragingen van de
hogere klassen na verloop van tijd werden overgenomen door de lagere klassen (ook hier wordt naar
kleding verwezen). Het voorbeeld bij uitstek is de jeans broek.
Durkheim verwerpt de biologische en de psychologische verklaringen en ook de imitatietheorieën.
Durkheim bekritiseerde de imitatietheorieën omwille van de volgende 3 punten:
Imitatie-effecten zijn zeer lokaal: ze kunnen nooit een invloed hebben op het nationale
zelfdodingscijfer.
Bespoediging: mensen die namens iemand anders zelfmoord plegen, waren eigenlijk al van
plan om zelfmoord te plegen.
Philips onderzoekt dit aan de hand van de analyse van krantenartikels: hij wil
bevestiging vinden voor imitatietheorieën door aan te tonen dat aantal
zelfdodingen toeneemt nadat zelfdodingsverhaal is gepubliceerd in kranten.
Conclusie: publicatie zelfdoding heeft wel degelijk effect, dus gaat in tegen
Durkheim. Phillips maakte gebruik van de maandelijkse zelfdodingscijfers en
schakelde later over naar dagelijkse zelfdodingscijfers. Deze zijn namelijk veel
preciezer om tot de constatatie te komen dat er wel degelijk sprake is van
imitatie (loste het punt van kritiek in). Hij bevestigde de imitatietheorieën en
schoof verklaringen voren:
o Misclassificatie
o Antwoord op verlies dierbare
o Gemeenschappelijke determinant
Wasserman focuste op economische factoren en nuanceerde Philips’
onderzoek door onderscheidingen te maken in soorten zelfdoding:
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller zoeampe. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.09. You're not tied to anything after your purchase.