100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Werkgroep uitwerkingen van het vak inleiding belastingrecht DGA week 1 $4.88   Add to cart

Other

Werkgroep uitwerkingen van het vak inleiding belastingrecht DGA week 1

 0 view  0 purchase
  • Course
  • Institution

Werkgroep uitwerkingen van het vak inleiding belastingrecht DGA week 1

Preview 3 out of 16  pages

  • July 28, 2022
  • 16
  • 2021/2022
  • Other
  • Unknown
avatar-seller
Opgaven week 1

Opgave 1

De drie boxen van de Wet inkomstenbelasting 2001 kennen een eigen grondslagbepaling en
een eigen tarief. Soms kan een inkomensbestanddeel in meerdere boxen worden belast
(bijvoorbeeld zowel in box 2 als in box 3).

a. Leg uit of belastingplichtigen dan vrij zijn om de voor hen ‘voordeligste’
box te kiezen.

Belastingplichtigen zijn niet vrij in de allocatie van hun inkomen aan een bepaalde box. Zie
de rangorderegeling van art. 2.14, eerste en tweede lid, Wet IB 2001. Inkomen uit een
vermogensbestanddeel in box 2 wordt niet meer in aanmerking genomen in box 3. Box 2
gaat voor. Zie onderdeel 2.1.2.3 van Hoofdzaken belastingrecht en onderdeel 1.3 van Fiscale
behandeling van de DGA.

Gezien de verschillen in grondslag en heffing tussen de verschillende boxen, verschuiven
belastingplichtigen soms inkomen van de ene naar de andere box. Een voorbeeld: mevrouw X
heeft in box 3 een bedrag van € 250.000 aan liquide middelen. Op haar internetspaarrekening
ontvangt zij slechts 0,1% rente per jaar over dit bedrag. Daarom overweegt mevrouw X om
een bv op te richten en haar liquide middelen daarin als kapitaal te storten.

b. Leg uit hoe de belastingheffing verloopt in de huidige situatie en in de nieuwe
situatie (nadat mevrouw X de liquide middelen in de bv heeft gestort) en
analyseer welke situatie fiscaal voordeliger is voor mevrouw X.

In box 3 wordt het voordeel uit sparen en beleggen van mevrouw X als volgt berekend. De
grondslag sparen en beleggen bedraagt € 200.000 (€ 250.000 - € 50.000 heffingvrij
vermogen). Het forfaitaire rendement (in 2021) hierover is tot een bedrag van € 50.000
gemiddeld 1,898%. Het forfaitaire rendement (in 2021) vanaf € 50.000 tot € 950.000 is
gemiddeld € 4,501% (zie onderstaande tabel). Zo komt het forfaitaire rendement in totaal uit
op € 7.700, waarover 31% inkomstenbelasting is verschuldigd (te weten € 2.387,16). Zie art.
5.2, art. 5.5 en art. 2.13 Wet IB 2001.

,Als er € 250.000 in een door mevrouw X opgerichte bv wordt gestort, is de bv (in 2021) 15%
vennootschapsbelasting verschuldigd over het rendement op dit bedrag (art. 22 Wet VPB
1969). Het rendement is 0,1% per jaar, te weten € 250. Na heffing van vennootschapsbelasting
(ad € 37,50) resteert er in de bv dan een winst van € 212,50. Als dit rendement aan mevrouw X
wordt uitgekeerd als dividend, leidt dat tot de heffing van 15% dividendbelasting (€ 31,88) en
26,9% inkomstenbelasting in box 2 (€ 57,16) (art. 2.12 Wet IB 2001 en art. 5 Wet Div.bel.
1965). Op de inkomstenbelasting komt de geheven dividendbelasting als voorheffing in
mindering (art. 9.2, eerste lid, onderdeel b, Wet IB 2001). De gecombineerde VPB- en IB-druk
komt zodoende neer op € 94,66 (37,87%). Zie onderdeel 2.1.4.1 van Hoofdzaken belastingrecht.
Conclusie
Het verschil in heffing is evident. Het rendement op de liquide middelen is € 250 per jaar. In box
3 moet mevrouw X op haar vermogen interen met € 2.387,16 om de inkomstenbelasting te
voldoen. Via de bv houdt ze van haar (karige) rendement per saldo € 155,30 over. De oprichting
van een bv gaat echter wel met kosten gepaard en de instandhouding daarvan ook.

Of de bv op lange termijn ook voordelig is voor mevrouw X, valt niet te zeggen. Dat hangt af van
de ontwikkeling van het rendement. Als de rente op de spaarrekening stijgt, kan het op een
gegeven moment voordeliger zijn om de bv het kapitaal terug te laten betalen (zie week 5). De
heffingssystematiek van box 3 kan tussentijds ook wijzigen. De staatssecretaris is voornemens om
in box 3 voortaan uit te gaan van de werkelijke beleggingsmix van een belastingplichtige in plaats
van de forfaitaire verdeling van art. 5.2 Wet IB 2001.

In de praktijk wordt voornoemde bv wel een ‘Spaar-BV’ genoemd. Eerder heeft een Kamerlid
aan de Staatssecretaris van Financiën gevraagd of vermogende particulieren door het
gebruikmaken van een met de Spaar-BV vergelijkbare rechtsvorm (een ‘fonds voor gemene
rekening’) beogen om belasting te ontwijken.

c. Geef uw visie op de stelling dat vermogende particulieren door het gebruikmaken
van een met de Spaar-BV vergelijkende rechtsvorm beogen belasting te
ontwijken; bepaal of u het hiermee eens dan wel oneens bent. Onderbouw
uw standpunt door in uw antwoord de voor- en tegenargumenten inzichtelijk te
maken.

Dit is een evaluatievraag, die gebaseerd is op onderstaande Kamervraag van D66 (kenmerk
2017-0000182622). Gedacht kan worden aan de volgende stellingnames:
- Het staat een belastingplichtige vrij de voor hem fiscaal meest gunstige weg te kiezen.
Deze vrijheid wordt echter begrensd door de toepassing van fraus legis. Zie in dit
verband met name HR 9 februari 1994, ECLI:NL:HR:1994:BH8757, BNB 1994/231.
- Een Spaar-BV is alleen een optie voor de belastingplichtigen die het zich kunnen
veroorloven om een belastingadviseur in te schakelen. De belastingplichtige ontloopt zijn
maatschappelijke verantwoordelijkheid door op deze manier belasting te besparen
of werkt zodoende in de hand dat de wetgeving weer wordt voorzien van nieuwe
antimisbruikregels en daarmee steeds complexer wordt.
- De wetgever heeft de opkomst van de Spaar-BV zelf uitgelokt door in box 3 forfaitaire
in plaats van reële rendementen te belasten. Een dergelijke grofmazige benadering staat

, op gespannen voet met het uitgangspunt van de inkomstenbelasting om het inkomen
zelf te belasten.

Opgave 2

Karel heeft zijn master Nederlands belastingrecht afgerond en wil graag direct als
zelfstandig belastingadviseur aan de slag. Hij twijfelt tussen het starten van een
eenmanszaak en de oprichting van een bv. Hij heeft in de Policy Brief van het CPB
‘Fiscaliteit en de rechtsvorm van ondernemingen’ gelezen dat zijn keuze volgens de
economische theorie niet door fiscale motieven zou moeten worden bepaald (en dat dat in de
praktijk ook nauwelijks het geval is).

a. Wat zijn de niet-fiscale afwegingen bij het maken van een keuze tussen het
starten van een eenmanszaak of het oprichten van een bv?

In de Policy Brief staan in paragraaf 2 de volgende niet-fiscale factoren opgesomd:
 De mogelijkheden voor pensioen en vermogensopbouw in de onderneming. Tot 1
april 2017 kon pensioen worden opgebouwd in de bv (‘pensioen in eigen beheer’).
Een IB-ondernemer kan nog wel een fiscale oudedagsreserve (‘FOR’) vormen.
 Persoonlijke aansprakelijkheid. Bij de bv is de persoonlijke aansprakelijkheid
beperkt. Bij een eenmanszaak is de ondernemer met zijn gehele vermogen
aansprakelijk voor de schulden van de onderneming.
 Oprichtings- en instandhoudingskosten van beide typen ondernemingen. Het
oprichten van een bv is sinds de invoering van de flex-bv-wetgeving per 1 oktober
2012 eenvoudiger geworden (er is geen minimumkapitaal meer vereist), maar aan
de oprichting zelf zijn nog steeds meer kosten verbonden dan aan een eenmanszaak.
 De regels voor bedrijfsovername en –opvolging verschillen. De bv biedt meer
mogelijkheden om bedrijfscontinuïteit te waarborgen en praktisch in te vullen. Denk
aan de aanbiedingsplicht, blokkeringsregelingen, certificering, splitsing, etc.

Verder worden in De Vakstudie VPB in aantekening 9.1.6 op art. 3.8 Wet IB 2001 nog de
volgende voordelen van de bv genoemd:

 De mogelijkheid om vermogensbestanddelen buiten de risicosfeer te houden door
deze onder te brengen in een separate bv. Bijvoorbeeld: het onderbrengen van een
bedrijfspand of van auteursrechten of octrooien in een aparte vennootschap.
 De mogelijkheid tot werknemersparticipatie. Een onderneming in de vorm van een
bv biedt meer mogelijkheden tot werknemersparticipatie, bijvoorbeeld via uitgifte
van opties, SAR’s (Stock Appreciation Rights) of aandelen, zonder verzeild te
geraken in een ‘stuurloze’ onderneming. Via bijvoorbeeld certificering of oprichting
van een personeels-bv kan worden voorkomen dat de werknemers te veel
zeggenschap krijgen in de onderneming.
 Commerciële motieven, bijvoorbeeld wensen van leveranciers en/of afnemers of
positionering binnen de markt.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller MichealRoss. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $4.88. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

64438 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$4.88
  • (0)
  Add to cart