Een goede samenvatting voor de toets van de minor verslavingskunde. Deze samenvatting is er één van periode 2 voor het vak: theorie: verslaving en samenleving 2. In de samenvatting is het boek 'Alcohol- en drugsverslaving' volledig samengevat H19 en 20 uit het boek 'Drugs en Alcohol'. Daarnaast...
The literature is no longer topical unfortunately; I could not do anything with it for the exam.
By: bbb993 • 6 year ago
By: Niienaah • 6 year ago
By: MilouNelissen • 7 year ago
By: Zeyzeeeeeeeyyyy • 8 year ago
By: liannewildeman • 8 year ago
Translated by Google
Thanks for your review!
By: Milou444 • 8 year ago
Translated by Google
Good summary. everything is in it
By: liannewildeman • 8 year ago
Translated by Google
Thanks for your review! :)
Seller
Follow
liannewildeman
Reviews received
Content preview
Samenvatting theorie 2:
verslaving en samenleving
H1 uit Alcohol- en drugsverslaving
1. Beschrijving van middelenmisbruik en –afhankelijkheid
1.1 Fenomenologie
In dit deel zal uitleg gegeven worden over het klinische beeld van stoornissen in
het middelenmisbruik, de epidemiologie van deze stoornissen, de comorbiditeit
met andere psychische stoornissen en de gangbare etiologische modellen.
Daarnaast wordt ook het beloop van deze stoornissen beschreven, zoals de
schadelijke effecten die samenhangen met chronisch middelenmisbruik.
Onderzoek naar stoornissen in het middelengebruik is het laatste decennium zeer
sterk gestegen, vooral op het gebied van neurobiologie.
De afgelopen jaren is de term verslaving dermate populair geworden dat deze
verwijst naar elke vorm van compulsief gedrag.
Een beschrijving van het klinische beeld
Stoornissen in middelengebruik komen voor in alle lagen van de bevolking.
Allerlei mensen kunnen verslaafd raken aan middelen. In de midden- en hogere
klassen zijn partydrugs populairder en in de lagere klassen van de samenleving
vooral heroïne en crackcocaïne.
In Nederland bleek in een groot bevolkingsonderzoek 18.7% van de bevolking
ouder dan 18 jaar omschreven te kunnen worden als problematisch alcohol en/of
drugsgebruiker.
Stoornissen in het gebruik van een middel: misbruik en afhankelijkheid
Het diagnostische classificatiesysteem, de DSM-IV, onderscheidt
middelenmisbruik en middelenafhankelijkheid. De DSM-IV-TR richt zich hierbij niet
op de werkelijke hoeveelheden of de frequentie van het gebruik, maar kijkt of het
middelengebruik leidt tot klinisch significant lijden. De DSM-IV-TR geeft specifieke
criteria die, als daaraan wordt voldaan, de diagnose van het middelenmisbruik
rechtvaardigen. Het is opmerkelijk dat de diagnose al gesteld kan worden als aan
slechts één criteria wordt voldaan een student die dus een aantal colleges
overslaat vanwege een kater, voldoet aan de DSM-IV-TR criteria voor een
dergelijke diagnose.
Volgens de DSM-IV-TR is een cluster van cognitieve, gedrags- en fysiologische
symptomen een essentieel kenmerk van middelenafhankelijkheid, wat erop wijst
dat een individu een bepaald product blijft gebruik, ondanks belangrijke, aan dat
middel gerelateerde, negatieve consequenties.
Omdat er maar aan drie criteria hoeft te worden voldaan, is het mogelijk dat
iemand aan de diagnostische criteria van middelenafhankelijkheid voldoet,
zonder dat er sprake is van lichamelijke kenmerken zoals tolerantie en/of
onthoudingsverschijnselen. Voortdurend zwaar gebruik gaat vaak samen met de
ontwikkeling van tolerantie en onthoudingsverschijnselen. De intensiteit van de
reactie op het middel neemt vaak af wanneer dezelfde dosis herhaaldelijk wordt
toegediend. Naarmate deze tolerantie zich ontwikkelt, zijn steeds grotere doses
nodig om de gewenste effecten te bereiken.
Middelengebruik dat leidt tot tolerantie, resulteert vaak in het ontstaan van
onthoudingsverschijnselen. De onthoudingsverschijnselen van de diverse
middelen kunnen sterk verschillen, maar bestaan meestal uit lichamelijke
reacties. Veel theoretische modellen stellen dat tolerantie- en
1
,onthoudingssymptomen beide manifestaties zijn van een gezamenlijk
onderliggend mechanisme. De twee effecten vloeien voort uit hetzelfde
algemene homeostatische systeem dat aan de basis van fysiologische
aanpassing ligt.
Verschillende middelen hangen samen met verschillende niveaus van tolerantie.
Verder leiden niet alle middelen tot de fysieke afhankelijkheidssyndromen van
tolerantie en onthouding.
De ernst van de afhankelijkheid is een belangrijke factor in de beoordeling van de
stoornis, omdat het belangrijk kan zijn de bepaling van het juiste zorgniveau.
De criteria voor middelenmisbruik en –afhankelijkheid zoals hiervoor beschreven
zijn problematisch, aangezien de relatie tussen beide stoornissen
eenrichtingsverkeer is. Iemand bij wie middelenmisbruik wordt gediagnosticeerd
kan zich best verder ontwikkelen tot iemand die de diagnose
middelenafhankelijkheid verdient, iets wat vaak gebeurt. Maar iemand die
eenmaal is geclassificeerd als middelenafhankelijkheid, kan nooit meer
terugkeren naar de diagnose middelenmisbruik. Het ziektemodel van verslaving
ligt hier aan ten grondslag: eens verslaafd, altijd verslaafd. Maar, epidemiologisch
onderzoek laat anders zien: een aantal personen die ooit voldeden aan de criteria
voor middelenafhankelijkheid, zijn in werkelijkheid teruggegaan naar een niveau
dat zich kenmerkt als middelenmisbruik in plaats van afhankelijkheid.
Personen kunnen psychologisch afhankelijk worden van een middel zonder
fysiologische afhankelijkheid te ontwikkelen. Fysiologische afhankelijkheid is
gerelateerd aan fysieke veranderingen, die het mogelijk maken dat er tolerantie
ontstaat en die leiden tot onthoudingsverschijnselen. Psychologische
afhankelijkheid houdt daarentegen verband met de behoefte om middelen te
gebruiken vanwege psychische redenen.
Alcohol
Drinken totdat men ernstig onder invloed is (controleverlies) is een belangrijk
concept binnen het ziektemodel van verslaving. Volgens dit ziektemodel
veroorzaakt de consumptie van zelfs een kleine hoeveelheid alcohol door
alcoholisten een fysieke behoefte aan alcohol, die hun vermogen om het
daaropvolgende drinkgedrag onder controle te houden volledig overheerst. Maar,
uit epidemiologisch onderzoek blijkt ook dat de relatie tussen drankgebruik en
controleverlies geen wet van Meden en Perzen is. Zo zijn er aanwijzingen dat
voormalig zware drinkers vrij goed in staat zijn om sociale drinkers of
gecontroleerde drinkers te worden.
Het effect van alcohol op niet-zware drinkers houdt direct verband met de bloed-
alcoholconcentratieniveaus (BAC-niveaus). Over het algemeen zal de inname van
dezelfde hoeveelheid alcohol bij vrouwen tot een hoger BAC-niveau leiden dan bij
mannen. Dit hangt niet alleen samen met het verschil in lichaamsgewicht, maar
wordt voornamelijk toegeschreven aan het feit dat het lichaam van vrouwen
minder actief is in het afbreken van ethanol. Zelfs bij een lage dosis alcohol zijn
onthoudingsverschijnselen (bijv. een kater) gewoon. Bij personen met ernstige
alcoholafhankelijkheid kunnen insulten optreden tijdens de onthouding van
alcohol. Chronische alcoholconsumptie leidt tot adaptieve veranderingen in de
hersenen, die vermoedelijk samenhangen met de tolerantie, onthouding en
afhankelijkheid. Daarnaast is het van belang om zich te realiseren dat overmatig
alcoholgebruik kan leiden tot door middelen geïndiceerde angst- en depressieve
symptomen. Die symptomen verdwijnen gewoonlijk binnen een paar weken na
abstinentie.
In de literatuur wordt vaak onderscheid gemaakt tussen type 1 en 2 alcoholisten
en type A en B. Hoewel er enkele verschillen zijn, zijn er ook aanwijzingen dat er
in het algemeen twee typen alcoholisten te onderscheiden zijn.
2
, 1. Type 1/A: gekenmerkt door een latere leeftijd van ontstaan, minder
ernstige afhankelijkheid, minder risicofactoren in de jeugd en minder
psychiatrische klachten.
2. Type 2/B: familiair alcoholisme, een vroegere leeftijd van ontstaan,
ernstigere afhankelijkheid, diverse risicofactoren tijdens de kindertijd en
verhoogde kans op een antisociale persoonlijkheid. Verondersteld wordt
dat dit meer genetisch wordt bepaald.
Cannabis
Cannabis verwijst naar marihuana en hasj. Marihuana is een combinatie van
fijngehakte gedroogde bloemtoppen, bladeren en stelen van de hennepplant.
Hasj is een bruine/zwarte hars van de bloeiende plant van dezelfde soort, die tot
kleine blokken wordt geperst. Cannabis wordt meestal gerookt, waarbij het
inhaleren leidt tot een ontspannen toestand en milde euforie, die vaak gepaard
gaat met toegenomen perceptuele scherpheid en intensievere sensorische
ervaringen. Deze effecten kunnen tot 3 uur na de inname van de drug
aanhouden. De effecten van cannabis variëren, afhankelijk van de dosis en de
kwaliteit van de drug, maar ook de ervaring van de gebruiker en zijn
verwachtingen over de effecten.
Hoewel de DSM-IV-TR geen melding maakt van onthoudingsverschijnselen van
cannabis, zijn er steeds meer aanwijzingen dat onthouding samenhangt met
rusteloosheid, geïrriteerdheid, woede en slaapproblemen.
Van de mensen die cannabis gebruiken, ontwikkelt 10% afhankelijkheid, en
regelmatig gebruik hangt samen met een hogere kans op het ontwikkelen van
afhankelijkheid. Er zijn aanwijzingen dat langdurig cannabisgebruik het
kortetermijngeheugen beschadigt.
Opiaten
Opiaten zijn een opioïdensubklasse van alkaloïden, afkomstig van opium. Naast
heroïne zijn morfine en codeïne regelmatig misbruikte opiaten. Heroïnegebruik
leidt tot onmiddellijke euforische gevoelens, een rush, die gepaard gaat met een
warme gloed op de huid, een droge mond en een zwaar gevoel in de armen of
benen. De effecten treden binnen 10 seconden na het inspuiten op, maar hebben
langer nodig om ervaren te worden als de heroïne wordt gerookt of geïnhaleerd.
Chronisch heroïnegebruik leidt tot tolerantie en onthoudingsverschijnselen.
Cocaïne
Cocaïne wordt meestal via inhalatie door de neus (snuiven) genomen, maar kan
ook worden opgelost in water en worden ingespoten. Cocaïne geeft na een paar
minuten euforische effecten die tussen de vijftien en dertig minuten aanhouden.
Kleine hoeveelheden cocaïne maken mensen energiek en spraakzaam
antidepressieve drug. Grotere hoeveelheden cocaïne intensiveren de euforie,
maar kan ook leiden tot angst, rusteloosheid, bizar agressief gedrag en paranoia.
Crackcocaïne (rookbare vorm) resulteert in een snellere en intensere high die 5-
10 minuten duurt. Na een periode van intense euforie volgt een onaangename
periode van rusteloosheid, extreme opwinding en slapeloosheid trek in cocaïne
neemt toe. Leidt vaak tot het gebruik van kalmerende middelen.
De snelheid waarmee de afhankelijkheid zich ontwikkelt, hangt samen met de
manier waarop het middel gebruikt wordt. Het duurt langer om de afhankelijkheid
te ontwikkelen als cocaïne wordt gesnoven, terwijl roken of inspuiten van de drug
binnen maanden of zelfs weken tot afhankelijkheid kan leiden. Cocaïne of crack in
combinatie met heroïne, of crack en heroïne die samen worden gerookt, heet een
speedball.
3
,Methamfetamine
Methamfetamine is een krachtig opwekkend middel dat kan worden gerookt,
gesnoven, ingespoten of oraal kan worden ingenomen. Men voelt een intense
rush, waarvan de aanvang afhankelijk is van de wijze van gebruik: onmiddellijk
bij roken of spuiten, na 5 minuten bij snuiven en na 20 minuten als het oraal is
ingenomen. De effecten kunnen 12 uur duren. Chronisch methamfetamine
gebruik kan leiden tot cardiovasculaire problemen (verhoogde bloeddruk, risico
op CVA). Een overdosis kan leiden tot convulsies en hyperthermie.
Ecstasy
Ecstasy is een stimulerend middel met psychedelische effecten. Het wordt oraal
ingenomen en de effecten ervan duren tot 6 uur na inname. Xtc wordt vaak
gebruikt op raves, zodat de danser langere tijd achter elkaar kan dansen. De
psychologische bijwerkingen van xtc-gebruik zijn: angst, depressie, verwarring en
paranoia. Potentieel gevaarlijke lichamelijke effecten zijn onder meer: verhoogde
hartslag en bloeddruk, hart- en nierfalen, hyperthermie en uitdroging, die allen
fataal kunnen zijn onder bepaalde omstandigheden.
Toediening van xtc hangt samen met een uitputting van de neurotransmitters
serotonine, dopamine en norepinefrine. Herhaalde systematische toediening van
MDMA veroorzaakt een degeneratie van presynaptische serotonergische axonen
lage serotonineniveaus en zijn metabolieten en lage dichtheden van locaties
voor serotonineheropname in de hersenen. Vermoedelijk leiden deze processen
tot schade aan delen van de hersenen die geassocieerd worden met denk- en
geheugenprocessen.
Hallucinogenen
De meest gangbare hallucinogenen zijn LSD, psilocybine en mescaline. De
gebruikelijke effecten van hallucinogenen zijn euforische gevoelens en andere
auditieve en visuele waarnemingen, worden gewoonlijk als aangenaam ervaren.
Polymiddelengebruik
Vaak gebruiken personen die problemen hebben met een middel niet alleen één
bepaalde drug, maar is er sprake van gecombineerd gebruik van alcohol en/of
verschillende drugs. Dit polymiddelengebruik dient om de onplezierige
bijwerkingen of onthoudingsverschijnselen van het ene middel te compenseren
door gebruik van een ander middel.
1.2 Epidemiologie
In Nederland werd de prevalentie van psychiatrische stoornissen en stoornissen
in middelengebruik onderzocht in de NEMESIS studie. De NESARC (grote
epidemiologische studie in de VS) vond een 12-maandsprevalentie van 2% voor
stoornissen in het gebruik van drugs en 8.5% voor alcoholgebruik.
Alcohol
De lifetime prevalentie van alcoholafhankelijkheid is in het algemeen 3 keer zo
hoog onder mannen als onder vrouwen. Binge drinken is het drinken van 5 of
meer alcoholische consumpties achter elkaar. De prevalentie van binge drinken
bij personen van 18 jaar of ouder wordt geschat tussen de 14.7 en 21.6%.
Cannabis
Cannabis is de meest gebruikte illegale drug.
Cocaïne
4
,Cocaïnegebruik is in de VS een wijdverbreid probleem. Cocaïneafhankelijkheid
blijft, ondanks de afname, een groot probleem. In Europa is de prevalentie van
cocaïnegebruik en –afhankelijkheid veel lager dan in de VS, waarbij het Verenigd
Koninkrijk de hoogste percentages heef. Cocaïne wordt gewoonlijk gebruikt in de
partyscene; opiaatverslaafden gebruiken het vaak als secundaire drug om de
bijwerkingen van opiaten te compenseren.
Methamfetamine
De ruime beschikbaarheid van methamfetamine heeft ervoor gezorgd dat het
een populaire drug is in de VS.
Opiaten
Er wordt geschat dat 1.4% van de mensen in de VS, ouder dan 12 jaar, minimaal
1 keer in hun leven heroïne hebben gebruikt. Herhaaldelijk heroïnegebruik is
echter beperkt tot een kleine groep van gewoontemisbruikers.
Polymiddelengebruik
Epidemiologische en klinische studies laten zien dat veel mensen meerdere
middelen gebruiken. Een combinatie van alcohol en cannabis bleek het meeste
voor te komen. Bij personen in behandeling voor verslavingsproblematiek blijkt
het gebruik van meerdere middelen nog frequenter voor te komen.
1.3 Comorbide psychiatrische stoornissen
Comorbiditeit of dubbel diagnose verwijst naar het gelijktijdig bestaan van twee
of meer psychiatrische stoornissen. In deze context wordt deze term gebruikt om
het gelijktijdig voorkomen van middelenmisbruik/-afhankelijkheid enerzijds en
psychiatrische stoornissen anderzijds te beschrijven. Comorbiditeit komt voor in
alle lagen van de bevolking.
Bijna de helft van de personen met een lifetime stoornis in het gebruik van
alcohol of drugs voldoet aan alle criteria voor minstens één andere lifetime
psychische stoornis, terwijl ongeveer de helft van de personen met een lifetime
psychische stoornis ook een verleden van middelenmisbruik of –afhankelijkheid
heeft. Binnen behandelsettings is comorbiditeit zelfs eerder een regel dan
uitzondering.
Onder de algehele bevolking komen stoornissen in het middelengebruik vooral
voor onder volwassenen met een antisociale persoonlijkheidsstoornis, bipolaire-I-
stoornis en schizofrenie. Meervoudige comorbiditeit is met name een sterke
voorspeller voor middelenmisbruik, en personen met drie of meer psychiatrische
stoornissen hebben 14 meer kans om drugsafhankelijkheid te ontwikkelen dan
personen zonder die diagnoses. Bij middelen misbruikende adolescenten zijn
hoge percentages van gelijktijdige psychiatrische stoornissen gerapporteerd,
waarbij gedragsstoornissen en stemmingsstoornissen het meest voorkomen.
Andere stoornissen zijn angststoornissen of ADHD.
De meeste mensen met een dubbele diagnose geven aan dat de psychiatrische
stoornis vooraf ging aan middelenmisbruik/-afhankelijkheid. Mensen met een
dubbele diagnose hebben een minder positieve behandeluitkomst en –prognose
en het risico op suïcide is verhoogd, vooral bij personen met een bipolaire
stoornis.
Etiologische modellen voor comorbiditeit
In het algemeen kunnen drie etiologische modellen worden onderscheiden om de
comorbiditeit tussen stoornissen in middelengebruik en andere psychische
5
, stoornissen te verklaren. Deze modellen hebben heldere implicaties voor de
behandelplannen.
De eerste benadering neemt aan dat een gemeenschappelijke factor, genetisch
of omgeving, leidt tot de manifestatie van beide stoornissen. Genetische factoren
verklaren het grootste deel van de comorbiditeit van individuele stoornissen.
Wat betreft de gemeenschappelijke omgevingsfactoren, komt mishandeling en
seksueel misbruik in de jeugd niet alleen vaak voor bij middelenmisbruik, maar
ook bij veel psychische stoornissen.
Het tweede etiologische model veronderstelt dat psychische stoornissen leiden
tot het begin en/of de voortduring van stoornissen in het gebruik van een middel:
- Impulscontrolestoornis: antisociale of borderline
persoonlijkheidsstoornis, kan impulsiviteit de kans op het gaan
experimenteren met alcohol en drugs vergroten en tot middelenmisbruik
leiden.
- Gedragsstoornis: vergrote kans dat het kind op jongere leeftijd in
aanraking komt met alcohol en drugs, vergroot de kans op voortvloeiend
middelenmisbruik.
- Middelengebruik ter regulatie van angst en/of stemming:
zelfmedicatiemodel, veronderstelt dat patiënten specifieke middelen
gebruiken om specifieke symptomen te verlichten.
Het derde etiologische model beschouwd stoornissen in het gebruik van alcohol
en drugs als oorzaak van de comorbide psychische stoornissen. De relatie tussen
problematisch middelengebruik en het ontstaan van psychische klachten kan ook
indirect verband hebben (echtscheiding als gevolg van alcoholafhankelijkheid kan
een depressieve periode inluiden).
Middelenmisbruik en psychose
Stoornissen in het gebruik van een middel komen zeer vaak voor onder personen
met de meest invaliderende psychiatrische aandoeningen. De lifetime
prevalentie van middelenmisbruik of –afhankelijkheid bij psychotische stoornissen
is 40-60%. De kans op een combinatie van middelenmisbruik en psychose wordt
groter naarmate er meer van de volgende factoren aanwezig zijn: mannelijk
geslacht, alleenstaand, jongere leeftijd en een gedragsstoornis of antisociale
persoonlijkheidsstoornis.
In het algemeen neigen personen met een psychose naar polymiddelenmisbruik
en –afhankelijkheid. Binnen het cluster van psychotische stoornissen komt
problematisch middelengebruik vooral voor bij patiënten met schizofrenie.
Cannabisgebruik (vooral zwaar gebruik) tijdens de adolescentie en vroege
volwassenheid verhoogt het risico op psychotische symptomen later in het leven.
Daarnaast wordt er ook vaak beweerd dat mensen met een predispositie voor
psychosen, vaak cannabis gebruiken.
Tot slot hebben Van Nimwegen, De Haan, Van Beveren, Van Den Brink en Linszen
geopperd dat de adolescentie een periode is met specifieke veranderingen in de
hersenen, die de kans vergroten op zowel de aanvang van psychosen als
beginnend middelenmisbruik.
Samenvattend lijkt het erop dat cannabisgebruik voornamelijk psychosen
versnelt bij diegenen die al een verhoogd risico hebben, maar het kan niet
uitgesloten worden dat het psychotische stoornissen veroorzaakt in mensen die
anders geen stoornis zouden hebben ontwikkeld.
Middelenmisbruik en angststoornissen
Zowel binnen de algemene bevolking als in de klinische populaties zijn hoge
comorbiditeitspercentages gevonden voor angststoornissen en
middelenmisbruik, met name voor alcoholmisbruik. In de NSC-studie voldeed
6
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller liannewildeman. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.43. You're not tied to anything after your purchase.