Poëzie
Associatie
Dichters proberen met zo weinig mogelijk woorden zoveel mogelijk te zeggen. Een van de technieken
die ze daarvoor gebruiken is associatie. Kortgezegd is associatie het in gedachten verbinden van
dingen. Bij het woord fiets denk ik bijvoorbeeld aan banden, wielen, een stuur, een zadel, een
bekeuring voor fietsen zonder licht, enzovoort. De meeste mensen zullen deze associaties ook
hebben. Mensen die op veldrijden zitten zullen eerder denken aan blubber of aan snelheid, mensen
die op fietsvakantie zijn geweest zullen fietsen eerder associëren met vrijheid of kamperen.
Associaties zijn er in twee vormen:
- 1: Iets roept bij een grote groep mensen hetzelfde beeld op.
- 2: Iets roept bij slechts een kleine groep mensen of slechts bij één persoon een bepaald
beeld op.
Hoe associatie precies werkt, is niet duidelijk. Het is iets wat psychologen al jaren bezighoudt.
Vooral de eerste vorm is van belang voor dichters. Zo kunnen ze met een klein aantal woorden
veel meer zeggen, namelijk al die dingen die de meeste lezers erbij zullen associëren. Dichters
maken ook vaak gebruik van woorden met dubbele betekenissen. Natuurlijk kunnen associaties
van de tweede vorm roet in het eten gooien. Sommige mensen denken helemaal niet aan de
zaken die de dichter bedoelt. Vaak hebben mensen nog meer associaties. Dat maakt dichten
voor veel mensen interessant: de betekenis van een gedicht ligt nooit helemaal vast.
Beeldspraak
In gedichten wordt veel beeldspraak gebruikt. Je spreekt met behulp van beelden. Voordeel is dat je
dingen kunt benoemen die je niet op een normale manier kunt zeggen. Leg maar eens uit aan
iemand wat verdriet is, eenzaamheid of vrolijkheid! De dichter kan beelden of sferen neerzetten om
die die gevoelens over te brengen.
Er zijn veel vormen van beeldspraak. In gedichten worden vaak de volgende vormen gebruikt:
1. Vergelijking met als
Je hebt ogen als een waterval.
Je ogen (het object) worden vergeleken met een waterval (het beeld).
2. Vergelijking zonder als:
‘De wolken, grijze massa’s die langs de hemel trekken’
‘En naast mij lag, snurkend varken, mijn vrouw te slapen’
3. Metafoor:
Bij metaforen krijgt iets (het object) de naam van iets anders (het beeld) omdat het er in
betekenis mee overeenkomst of contrasteert.
Het object wordt niet meer genoemd; er wordt meteen een beeld gegeven. Uit de
context moet je bepalen welk object wordt bedoeld.
‘Het is hier een zwijnenstal’
‘Verlate dan de ziel haar vleeschelijke woning’
4. Metonymia:
Naamsverwisseling: De begrippen hangen met elkaar samen.
, o We noemen een deel, maar bedoelen het geheel.
De neuzen tellen; De Ruyter voer weg met twintig zeilen.
o We noemen het geheel, maar bedoelen een deel.
Je fiets oppompen.
o We noemen een eigenschap of de maker.
Wil je nog een kopje? Heb jij ook een Picasso in huis hangen?
o We noemen het voorwerp, maar bedoelen dat wat erin zit of het materiaal waarvan
het gemaakt is.
Doe mij nog maar een glaasje, de ijzers onderbinden.
5. Personificatie
Het toekennen van menselijke eigenschappen aan dingen:
De toren keek uit over het plein; kreunende balken; zuchtend riet.
6. Synesthesie kan gezien worden als een bijzondere vorm van de metafoor. Er wordt een
combinatie gebruikt van indrukken van verschillende zintuigen.
bittere woorden (smaakzin en gehoor)
warme stem (heeft betrekking op temperatuurzin en gehoor)
Uiteindelijk is het niet zo interessant of je een vorm van beeldspraak kan herkennen en benoemen.
Het gaat er vooral om dat je probeert te begrijpen wat de dichter ermee wil zeggen. In dat verband
kan het je ook helpen als je de beeldspraak die je in het gedicht tegenkomt met elkaar vergelijkt. Een
liefdesgedicht waarin allerlei vergelijkingen worden getrokken met verwoestend oorlogstuig zal zeker
niet romantisch bedoeld zijn.
Thema’s
Vaak hebben gedichten thema’s. Ze gaan ergens over. Soms moet je er even over nadenken: waar
gaat het écht over? Om daar achter te komen, moet je vaak eerste de beeldspraak ontrafelen.
Stijlfiguren
Poëzie is spelen met taal. Daarvoor gebruikt de dichter allerlei stijlfiguren. Hieronder staan
de belangrijkste:
1. Inversie: In een gewone zin krijg je eerst het onderwerp en daarna de persoonsvorm.
Ik wilde gisteren naar huis lopen.
Als je de zinsvolgorde wijzigt, spreken we van inversie. De woorden die vooraan staan
krijgen daardoor meer nadruk:
Gisteren wilde ik naar huis lopen.
2. Hyperbool is een overdrijving.
Ik heb een eeuw op je staan wachten.
Je wordt doodgegooid met informatie.
3. Antithese is een tegenstelling die op een creatieve manier wordt ingezet.
‘s Lands grootste kruidenier gaat op de kleintjes letten.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller feliensuermondt. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.07. You're not tied to anything after your purchase.